Espace
Automobiles Matra
Romorantin-Lanthenay (F)
●
Terugblik op betere tijden
●
Matra-productiemodellen
●
Renault Espace
●
Veel prototypen
●
Tijdelijke expositie Renault
juni 2025
Herinneringen aan betere tijden
Nadat Renault in 2003 besloot de productie van de Espace niet langer uit te
besteden aan de bedenker van het ruimtewagen-concept, ging het bergafwaarts met
producent, ontwikkelaar en prototypenbouwer Matra. Een faillissement bleek
onontkoombaar. Succesvolle tijden van de Espace en roemrijke zeges op het
racecircuit werden deel van een voorgoed voorbij en afgesloten tijdperk. De
fabriek werd afgebroken. Alleen de monumentale gevel bleef staan, als monument
en tegelijkertijd litteken. Het museum Espace Automobiles Matra bestaat ook nog
altijd. Daar worden herinneringen aan betere tijden levend gehouden.
 |
In het jaar 2000 bezocht ik het toen net geopende museum, gevestigd in een oude
fabriek waar vorige eeuw schoenen en camera's werden gemaakt. De wereld zag er
anders uit. Optimisme en trots waren de overheersende gevoelens. Matra
produceerde in opdracht van Renault al weer de derde generatie van de
succesvolle Espace. Er stond ook een nieuw model in de startblokken, de
avantgardistische Avantime. Opnieuw een innovatief concept: een combinatie van
luxe coupé en ruimtewagen. Er was volop vertrouwen in de toekomst van de
plaatselijke autofabrikant. Keer op keer was Matra met verrassende modellen
gekomen. Het bedrijf was gegroeid van kleine speler op de markt van sportwagens
naar belangrijke partner van ’s lands leidende autofabrikant. Het portfolio
bestond uit bijzondere concepten, zoals sportwagens met ruimte voor drie
personen, een vrijetijdsmodel (de Rancho) en natuurlijk het ruimtewonder Espace.
Die auto was hier bedacht, ontwikkeld en op dat moment al meer dan een half
miljoen keer geproduceerd. Het was trouwens, leerde ik toen, nog kantje boord
geweest. De auto werd als Peugeot ontwikkeld maar dat traditioneler
ingesteld bedrijf durfde het niet aan zo’n heel nieuw concept
op de markt te brengen. De directie verwees naar Citroën, maar ook daar zag men
er niets in. Bovendien zat het Peugeot-concern krap bij kas. De overname van Chrysler France had veel gekost en de herintroductie van het merk Talbot was op
een mislukking uitgelopen. De baas van Matra Automobiles, Philippe Guédon
(1933-), stapte naar concurrent
Renault om te redden wat er te redden viel. Zijn overtuigingskracht was groot. In Billancourt durfde de leiding het
wel aan, waarmee Renault de reddende engel voor Matra werd. Tenminste,
vooralsnog.
Het optimisme van 2000 bleek snel daarna niet gestoeld op realiteit. De Avantime
werd commercieel een flop. De ontwikkeling had te lang geduurd, de kwaliteit was
teleurstellend en de prijs veel te hoog. Door het grote verkoopsucces ging
Renault de vierde generatie van de Espace zelf maken, met een traditionele
metalen carrosserie, in plaats van kunststof. De contracten werden keurig
nagekomen, maar niet verlengd. Na de productie van 1 miljoen auto’s sloot Matra
in 2003 voorgoed de fabriekspoorten. Bijna 1500 productiemedewerkers verloren hun baan;
vier jaar eerder werkten er nog 3000 mensen. Succesvolle onderdelen van het veelzijdige
moederbedrijf - onder
meer actief in de ruimtevaarttechnologie - waren eerder al verkocht of
samengevoegd met andere ondernemingen.
 |
Het
graf van Matra Sports.
Het
Espace Automobiles Matra is gelukkig blijven bestaan.
25 jaar later
Matra verdween uit Romorantin, maar het museum bleef bestaan. Hoe zou het er nu
zijn, 25 jaar later? Om antwoord te krijgen op die vraag, stap ik op
maandagochtend 2 juni om iets over negenen naar binnen. Bewust zo vroeg, want om
twaalf uur gaat de deur op slot voor de middagpauze. De Engelsen zijn berucht om
hun tradities en onveranderlijke gewoontes, maar de Fransen kunnen er ook wat
van. 
Het gebouw is nog hetzelfde. In de voortuin staat iets wat op een racewagen moet
lijken, half blik, half planten. De opzet van het museum is ook onveranderd: het verhaal over de roemrijke geschiedenis geïllustreerd aan de hand
van racewagens, racemotoren, productiemodellen en prototypes. Van de vorige keer
herinner ik me de hoofdlijnen van de geschiedenis. Het is goed die nog even
terug te halen.
Matra is rond de jaren zeventig een veelzijdig bedrijf met onder meer een
defensietak. Om het imago op te poetsen - wapens maken is in die tijd weinig
populair - besluit topman Jean-Luc Lagardère (1928-2003) met zijn bedrijf in de autoracerij
te gaan. Het legt de lat hoog en heeft de ambitie Matra naam te laten maken in
de Formule 1 en bij de 24 uur van Le Mans. Zijn missie slaagt. De racewagens zijn uitermate
succesvol. Matra wint vanaf 1972 drie jaar op rij de prestigieuze 24-uursrace
van Le Mans en voegt daar in 1973 en ’74 het wereldkampioenschap voor merken aan
toe.
 |
De tijd
heeft de racewagenperiode duidelijk ingehaald.
Overzicht van een deel van de racewagens in het museum.
Boven een doorgang wordt uitgelegd waar de naam Matra vandaan komt.
Sportwagens
Na 1974 trekt Matra zich terug uit de autosport. De autodivisie heeft inmiddels
een samenwerkingsovereenkomst met Simca (Chrysler France). Bijna tien jaar is het merk dan al een kleine
speler in de sportwagenmarkt na de aankoop van het bedrijf van René Bonnet.
Matra levert diens Djet - de eerste in serie geproduceerde sportwagen met
middenmotor - in gewijzigde vorm. Als opvolger ontwikkelt het bedrijf
een eigenzinnige coupé met afneembaar dak, de 530. Dat model biedt de unieke
combinatie van een middenmotor en plaats voor 2+2 personen. De motor is een
compacte V4 van Ford. Dat ligt niet lekker bij Chrysler France. Bij een volgend
model moet er een motor van Simca in komen, luidt de opdracht aan de ontwerpers
van Matra. Die is echter minder compact,
waardoor het niet meer mogelijk is een middenmotor te combineren met een
achterbankje. De creatieve geesten bij Matra vinden een oplossing als blijkt dat
er doorgaans maar één passagier (vaak een kind) op het achterbankje zit. De
Bagheera schrijft historie met drie zitplaatsen voorin, een concept waaraan bij
de latere Murena wordt vastgehouden. Gespecialiseerd in het werken met kunststof,
presenteert het bedrijf in dezelfde periode een vrijetijdsauto, de Rancho.
Technisch is het een Simca 1100 met gewijzigde opbouw. De ontwikkelkosten zijn
naar verhouding zeer gering. De totale productie van meer dan 56.000 auto's is
meer dan het dubbele dan de marketeers van Chrysler France hadden voorspeld. Het
zelfvertrouwen van de gespecialiseerde autobouwer is groot. Als beoogde opvolger komt
daarna de Espace in beeld, opnieuw een succesformule. Al de ontwikkel- en
productiecapaciteit is gericht op dat model. Matra wordt volledig afhankelijk van één klant. Als die dan afhaakt, kan het
snel bergafwaarts gaan. Bij VDL-Nedcar kunnen ze daarover meepraten.
 |
 |
De
eerste stappen als autofabrikant: de overname van het bedrijf van René
Bonnet en zijn Djet.
Thematentoonstellingen
De vrees dat na 2003 het sympathieke museum ook
zal verdwijnen, wordt gelukkig geen waarheid. De historie van Matra blijft
zichtbaar. Om voldoende bezoekers te blijven trekken, zijn er geregeld
tijdelijke thematentoonstellingen. Dit seizoen is er ruimte geschapen voor zo’n
twintig modellen uit de rijke historie van Renault. Kennelijk is er na twintig
jaar geen oud zeer meer. De wonden zijn geheeld. Overal in het stadje kom je
affiches tegen met als aandachttrekker een 12 Gordini.
Met het idee uiteraard ook de tijdelijke expositie uitgebreid te bekijken, ga ik
naar binnen. Bij de ingang staat een Renault Floride. Dan komt de vraag: waar te
beginnen? Het museum heeft niet één logische looproute. Het is verleidelijk te
starten bij de gastcollectie, zeker vanwege de prominente plaats van twee
historische modellen. Ik kies er toch voor me eerst in de basiscollectie te
verdiepen.
 |
In 2025
is de tijdelijke tentoonstelling gewijd aan Renault. Overal in het
stadje hangen posters.
In de
hal verwelkomt een Renault Floride de bezoekers.
Espace
Dat verdiepen kun je in dit geval letterlijk nemen. Een groot deel van de auto’s
staat opgesteld in twee kelders. Die aan de linkerkant is het domein van de
Espace. Dat lijkt me een goede start om de draad van 25 jaar geleden op te
pakken.
Niet verrassend, maar wel nog altijd het meest interessant is het prototype P18.
We hebben het dan over de periode dat het een Peugeot moet gaan worden. Voor de
koplampen is een greep gedaan in de voorraadkast van de 604. Na de overgang naar Renault veranderde het een en ander, maar
bleef de basisvorm onaangetast. De
eerste generatie Espace is duidelijk van de P18 afgeleid. Van dat eerste model staan
verschillende versies. Door een facelift werd het front na een aantal jaren wat
ronder. Het succes leidde tot een tweede en derde generatie. Ze staan hier op
een rijtje. Op het laatste exemplaar van de tweede serie hebben alle medewerkers
van toen hun handtekeningen gezet. De laatste auto in de kelder is de Avantime.
Helemaal aan de andere kant staat een taxi uit Maleisië met een motor die loopt
op aardgas.
Tijdens de ontwikkeling van de eerste Espace ontstond ook het idee van een
stadsversie. Door te kiezen voor eenvoudige vormen en vlakke ruiten zouden de
productiekosten laag kunnen blijven. Verder dan een buitenkant is het echter
nooit gekomen.
Elders in het museum staan twee bijzondere variaties op het thema Espace. In
1994 is er de Espace F1, een gezamenlijke ontwikkeling van Matra en de Formule
1-afdeling van Renault. In het midden huist een heuse tiencilinder
racewagenmotor van 3,5 liter en 800 pk. In 2,8 seconden is de 100 km/u bereikt,
in 6,3 de 200 en
de top bedraagt 312 km/u.
Drie jaar later laat Sbarro door studenten van zijn Espera-ontwerpcentrum een open Espace
ontwikkelen op verzoek van de organisator van
de 24-uursrace van Le Mans. Hij wil een bijzondere auto om gasten te vervoeren
en dan is de Zwitser niet te beroemd om met zo'n verzoek aan de slag te gaan. Het model krijgt de naam Espider.
De auto heeft overigens het stuur rechts.
 |
De
linker kelder vertelt het verhaal van de Espace.
Er
werden verschillende prototypen gebouwd. Dit is de P18.
De auto
was bedoeld om als Peugeot op de markt te komen. De koplampen zijn van
een 604.
De
basisvorm, met motorkap en voorruit in één ononderbroken lijn, werd
verder uitgewerkt.
Het
seriemodel: de eerste generatie Espace. Aan het uiterlijk is in grote
lijnen niets meer veranderd.
Na een
facelift werd het front wat ronder, met een vriendelijker uitstraling
tot gevolg.
Nogmaals de eerste generatie, met op de grond de ideeën voor een
opvolger.
Modellen schaal 1 op 5 om te bekijken hoe een toekomstig model eruit
komt te zien.
De
laatste van de tweede generatie met de handtekeningen van alle
medewerkers.
Na de
derde generatie Espace en de Avantime produceerde Matra niet meer voor
Renault.
Avantime: de ontwikkeling duurde te lang,
de auto was te duur en kwalitatief ondermaats.
De
derde generatie in het echt en als auto voor de kleintjes.
De
Maleisische taxi is aangepast om op aardgas te rijden. Verder is het dak
verhoogd.
Niet
meer dan een vingeroefening: een kleine Espace voor in de stad.
Rechte
panelen en vlak glas zouden de productiekosten drukken, was het
idee.
Espace F1, ontwikkeld als circuitauto, V10, 3,5 liter, 800 pk, 0-100 in
2,7 seconden, top 312 km/u.
De Espider (1997), een bijzondere variatie op het thema Espace.
Studies en prototypen
Na de Espace-kelder kies ik voor de studiemodellen en prototypen in de andere
ondergrondse ruimte. Aan creativiteit was bij Matra geen gebrek. Het ene idee is
nog verrassender dan het andere. Denk aan een minimale auto voor
jongeren, een stadsauto die je kunt inkorten door de wielen in te
trekken (de Renault Zoom), studies naar een optimale stroomlijn of maximale
binnenruimte en aan verschillende varianten op het thema Espace, waaronder een
terreinversie en een coupé. Veel ideeën zijn op ware grootte uitgewerkt, maar vaak niet verder
dan de buitenkant. Het interieur ontbreekt en is niet meer dan plank net onder
de ramen met alleen de bovenkanten van stoelen. Al de inspanningen hebben nooit
geleid tot serieproductie. Dat maakt deze uitgebreide collectie zo uniek en
tegelijkertijd typerend voor het merk. Het is alleen jammer dat ze niet beter
verlicht zijn.
Het prototype van de sportwagen werd door een heftige overstroming in 2016 sterk
beschadigd, maar kon worden gerestaureerd en staat sinds 2023 weer op zijn plek.
Tussen de studies staan enkele modellen die het wel tot de showroom brachten: de
Rancho, Bagheera en Murena. Het is een merkwaardige keuze om niet alle
serieproducten bij elkaar te zetten, maar vermoedelijk moest op de begane grond
ruimte worden geschapen voor de tijdelijke tentoonstellingen. Om de eerste
sportwagens te bekijken - de Djet en 530 - ga je weer de trap op naar de begane
grond.
 |
Voor
prototypes en studiemodellen moet je de (tweede) kelder in. Onderaan
de Sbarro.
Er zijn
veel studies bewaard gebleven. Dat maakt deze voormalige
fabriekscollectie bijzonder en uniek.
P28,
een studie uit 1985 voor een simpele auto bedoeld voor de jeugd (dan wel
met panelen bekleed).
Voor Renault
ontwikkelde Matra in 1992 de Zoom met intrekbare achterkant en klapdeur;
makkelijk voor stadsverkeer.
In 1995
werd ervaring opgedaan met een ultralichte elektrische
rallywagen, in Zweden ingezet.
Prototypen voor een stadsauto uit 1990 en 1998.
Elders in de kelder staat een schaalmodel van de P41.
De
sportwagen en de studie voor luchtweerstand stonden er in 2000 ook al.
Matra
M25 (1989), een stijlstudie ter ere van 25 jaar Matra automobielbouw.
Er
waren wel gedachten over serieproductie, maar verder dan denken is het
nooit gekomen.
De P29
is van 1986 en vooral bedoeld als studiemodel voor het gebruik van
verschillende materialen.
De
onderkant is van aluminium, de bovenzijde van composietmateriaal.
Het
karkas van een Avantime (links) en een idee voor een hele simpele auto
voor ontwikkelingslanden (rechts).
De M72
(uit 2000) met een aluminium frame is een mix van motorfiets en auto.
Studiemodel P55 (1994) is gericht op hoge veiligheid en gebruiksgemak in steden.
De
legerkleur is slechts een dekmantel. Het gaat om een studie uit 1976 voor een
stadsauto met drie stoelen voorin.
Er is
helemaal geen interieur, slechts de bovenkant van stoelen en een stukje
stuur.
Op de
vloer staan wat stijlstudies in de schaal 1 op 5.
Een 4x4
off road-versie van de Espace die er - anders dan de Scénic 4x4 - nooit
kwam.
Zowel
een hybride Espace als een bi-turbo bleven steken in het stadium van
prototype.
Ook
deze Espace Coupé met 3 deuren (één links, twee rechts) bracht het niet
verder dan studiemodel.
De
eerste en tweede generatie van de Matra Bagheera.
In 1973
is gedacht aan een achtcilinder, maar het bleef bij twee prototypen. De
wielbasis is verlengd met 23 cm.
Talbot
Matra Murena, net als de Bagheera met drie zitplaatsen voorin.
De
vrijetijdsauto Rancho is aan de voorkant van metaal en van achteren van
kunststof.
Matra 530
Hoewel ze voor de geschiedenis van Matra’s autodivisie van grote betekenis zijn
geweest, besteed ik zoals gebruikelijk niet veel aandacht aan de racewagens en de voor rally’s
aangepaste Djets. Ze staan verspreid over de ruimte opgesteld.
De eerste eigen sportwagen van Matra is de 530. De Djet was per slot van
rekening overgenomen van René Bonnet. Daarvan zijn er nog geen 1500 gemaakt. Bij
de 530 praat je over een kleine tienduizend. Het museum toont er vier.
In het geel is er de 530 LX. Dat is het type van na een kleine facelift,
herkenbaar aan de verticale bumperrozetten aan de voorzijde. Op de grond staat
een houten schaalmodel, gebruikt om de luchtweerstand te beoordelen. Naast de LX
heeft een SX een plaatsje gekregen, de eenvoudiger uitvoering die moest zorgen
voor uitbreiding van de klantenkring. Deze heeft geen uitneembaar dakpaneel,
zwart in plaats van verchroomde sierdelen, geen achterbankje en vier vaste ronde
koplampen. Het was commercieel geen topper. De SX maakt slechts 12 procent uit
van de totale productie.
 |
De
begane grond van het museum is voor een groot deel bestemd voor de
racewagenhistorie van Matra.
Drie
keer Le Mans winnen en twee keer wereldkampioen worden, maakte het merk
beroemd.
Een
gang is helemaal ingericht met racemotoren. Je kunt ze er zien én horen.
Rechts
de MS680, de laatste racewagen van het merk.
De
getoonde Djets zijn ingezet bij rally's.
Een
Djet met uitgebouwde wielkasten en extra schijnwerpers.
Matra
had het ontwerp van de Djet overgenomen van Bonnet, maar wel de
achterkant verlengd.
De
overgang van de Djet naar de 530.
Matra's
eerste eigen ontwerp, de 530. Hier de LX, de versie na een heel
bescheiden facelift.
Op de
grond het houten schaalmodel voor testen op het vlak van aerodynamica.
De
goedkopere SX werd niet echt een succes.
De
vice-president van Matra was ook eigenaar van het radiostation Europe 1.
De Matra werd ingezet voor promotie.
Vignale
Van een derde 530 is er maar één. Het is een stijlstudie van Vignale, getekend
door Virginio Vairo en uitgevoerd in staal. De vormgeving is veel minder
controversieel dan die van de serie-530. De auto was voor het eerst te zien op de Geneefse autoshow van 1968 in de bekende
gele Matra-kleur en voor de tweede keer
in Turijn, met wat kleine wijzigingen en gespoten in het rood met wit. Het bleef
bij een showmodel. Na omzwervingen over de wereld kwam de auto in handen van de
Nederlander Henk de Wit. Hij kocht de auto, bracht hem weer terug in goede staat
terug en schonk hem in 2013 aan het museum.
De vierde en waarschijnlijk meest waardevolle 530 is een kunstwerk. Letterlijk.
Kunstenares Sonia Delaunay (1885-1979) beschilderde de auto in een van haar bekend
blokkenpatroon. De neergeklapte koplampen en het dak krijgen door het
signaalrood een extra accent. Haar basis was de eerste versie van de 530, met de
sierbeugel die de twee bumperdelen met elkaar verbindt.
 |
De 530
met het koetswerk van Vignale.
De
vormgeving is veel minder controversieel dan van het origineel.
De
merknaam Matra is nauwelijks te lezen.
In geen
enkel
opzicht is het origineel erin te herkennen, behalve bij de
wieldoppen.
Kunst
op wielen: een Matra beschilderd door Sonia Delaunay.
De
kunstenares heeft het werk uiteraard gesigneerd.
In vele
opzichten een unieke auto.
Een van
de vitrines laat zien: de 530 is ook in het miniatuur gemaakt, zelfs de
Vignale.
Productiejaren
en -aantallen Matra-personenwagens |
1964-1968
|
Djet / Jet |
1.495 |
|
1973-1980 |
Bagheera |
47.796 |
|
1984-1991 |
Espace I |
191.694 |
|
1991-1997 |
Espace II |
317.225 |
|
1996-2002 |
Espace III |
365.323 |
|
Renault
Het wordt tijd aandacht te geven aan de tijdelijke expositie, de Renault-modellen.
De Floride bij de ingang kwam al ter sprake. De gepresenteerde modellen vormen
een dwarsdoorsnede van de rijke historie, met allerlei soorten modellen. Renault
is altijd een brede aanbieder geweest.
Het oudste model is een Type
D uit 1901, het vierde model van de drie broers Louis, Fernand en Marcel Renault.
(De laatste is in 1903 verongelukt tijdens de wedstrijd Parijs-Madrid). De D is
het eerste model van het merk met een schuine stuurstang. De motor is nog van De Dion Bouton.
De tweede blikvanger is de AG van 1914, een taxi van de in 1905 opgerichte
Compagnie française des automobiles de place, veelal afgekort tot Autoplace.
Het Parijse taxibedrijf had na een competitie de keuze laten vallen op de
Renault. De auto is vooral beroemd geworden als 'Taxi de la Marne' door de rol
in de Eerste Wereldoorlog (lees hier
verdere achtergronden).
Er is nog een taxi van Autoplace, de Vivaquatre uit de jaren dertig. Het is niet
verwonderlijk dat het weer een Renault is, want de onderneming was sinds 1922
eigenaar van het taxibedrijf. Achter de rechter voordeur konden klanten hun
bagage kwijt. Die deur is heel bijzonder. Om gemakkelijk te kunnen in- en
uitladen kan die 180 graden open. Daarvoor is nodig dat het onderste deel van de
deur omhoog wordt geklapt. Ik kende deze vernuftige constructie niet. Helaas is
die niet heel goed te zien door de auto ervoor, een Vivastella uit
1929 met de dichte neus die Renault van andere merken deed onderscheiden. De auto is uitgeleend door het
Musée de l’Automobile in Valençay. De inrichters hadden er goed aan gedaan beide
auto's net andersom neer te zetten.
Tegenover dit tweetal zijn twee sportieve varianten van de 4CV (1947-1961) geplaatst, tegen
de achtergrond van de nagebouwde werkplaats die vast onderdeel is van het
museum. De linker is een voor rally's geprepareerde vierdeurs, de rechter
een cabriolet van Brissonneau et Lotz. Tussen 1956 en 1959 zijn er hiervan tweehonderd
geproduceerd. De deuren staan iets naar binnen, om luchttoevoer naar de
motor mogelijk te maken. (Het koetswerkbedrijf verzorgde in de eerste twee jaren
ook de assemblage van de 530 voordat Matra de productie naar Romorantin haalde.)
 |
De
auto's van de tijdelijke tentoonstelling staan gewoon in het museum. Er
is geen aparte ruimte voor gemaakt.
Twee
klassiekers van Renault net voorbij de ingang.
Type D
uit 1901. Achterop konden extra zittingen worden gemonteerd. Dat is hier
niet gebeurd.
Het
type D is het eerste model van Renault met een stuurwiel.
Renault
AG, de uitverkoren taxi voor Parijzenaars.
Door de
Eerste Wereldoorlog werd het model bekend als Taxi de la Marne.
De
Vivastella (links) uit 1929 heeft nog de vertrouwde gesloten Renault-neus.
Spoedig daarna stapt Renault ervan af.
De
Vivaquatre als taxi van Autoplace.
Let op
de constructie. Een deel van de deur wordt opgevouwen om 180 graden open
te kunnen.
Een tot
rallywagen omgetoverde Renault 4CV, zonder bumpers, met extra lampen en
brede wielen.
Tweehonderd keer bouwde Brissonneau et Lotz zo'n spider op basis van de
4CV.
Studiemodel
Verderop in het museum staan links en rechts twee rijen Renaults. Rechts een
snelle Clio en Mégane, voorafgegaan door een 21 van de Gendarmerie. Links een
paar bekendere typen als een Dauphine, 12 Gordini, 5 en 16TX, maar ook vier
auto’s om wat langer bij stil te staan.
De meest bizarre is een studiemodel uit de tijd dat Renault experimenteerde met
bijzondere concepten, Projet 900. De bestuurder zit voor de vooras, daarachter
is maximale ruimte voor de passagiers en helemaal achterin is de techniek
ondergebracht, een V8 van 1700 cc (twee gekoppelde motoren van een Dauphine). De
bedoeling was zo veel mogelijk binnenruimte te scheppen, maar gelukkig is dit
gedrocht nooit verder ontwikkeld. Al was het alleen maar om redenen van
veiligheid voor de mensen op de voorbank.
De tweede bijzonderheid is een JP4, een open Renault 4 uit 1981 gemaakt door een
klein bedrijf in Bretagne. Het begon als een eenmalige grap van twee vrienden,
Patrick Fauchet en Gérald Mailliard. De eerste een motorfietsgek, de andere een
architect. Ze wilden een leuke vakantie en bouwden een bij een ongeluk
beschadigd Viertje om. Het onderstel werd 27 centimeter ingekort, de zaag ging in het dak en
de zijkanten waarna een vrolijke vrijetijdsauto zich aandiende. Er bleek
belangstelling voor te zijn. Ze richtten een bedrijfje op, maar dat ging na twee
jaar failliet. Ook na een doorstart lukte het niet om uiteindelijk tot een goed
verdienmodel te komen. Toch zijn er alles bij elkaar tussen de 1500 en 2000
aangepaste Viertjes gemaakt.
 |
Bekende
modellen uit de naoorlogse Renault-historie.
De 16TX
en Dauphine (met extra schijnwerpers), nog bekend van vroeger op straat.
Snelle
uitvoeringen van een Clio, Mégane en 21.
De
Gendarmerie maakte gebruik van een Renault 21.
Projet
900 (1959), gericht op maximale ruimte voor de (achter)passagiers.
De
bestuurder en passagier zitten voor de vooras.
Achterin ligt een V8-motor.

Een
buitengewoon merkwaardige vormgeving. (Illustratie op basis van
theoriginals.renault).
Ontstaan als een geintje zijn er toch zo'n 2000 van gemaakt.
 |
 |
Favoriet
Op de hoek staat een Rambler Renault, het kind van een kort Frans-Amerikaans
huwelijk van midden jaren zestig. Renault assembleerde de Amerikaan in de
fabriek in Vilvoorde bij Brussel. Het idee was Renault een grote middenklasser
te bieden als aanvulling op het eigen programma en American Motors een
verkoopnetwerk in Europa. Het idee was aardig misschien, de realiteit weerbarstiger.
Het was natuurlijk geen echte Renault en dat hadden de klanten snel door. In zes
jaar werden er niet meer dan 4000 verkocht.
Mijn persoonlijke favoriet in dit rijtje is de R3, de volledig uitgeklede versie
van de 4. Aan chroom is geen franc uitgegeven, het achterste zijruitje ontbreekt,
er is slechts één kleur leverbaar en de auto heeft een lichtere motor om zo in
een goedkopere categorie voor de belasting te vallen. Een minimum-auto, als
tegenhanger van de Citroën 2CV. De Fransen sloten de 4 in hun hart, maar lieten
de 3 links liggen. Dan toch maar liever een Eend of even doorsparen voor een 4.
Al na een jaar ging een streep door het model. Slechts 2500 zijn ervan gemaakt.
De kans dat je er eentje tegenkomt is klein. (De 4 werd meer dan 8 miljoen keer
verkocht!)
Terwijl ik sta te kijken gaan de voordeuren van het museum wijd open. Een Renault-racewagen komt
terug die even is uitgeleend voor een evenement tijdens het weekend. Het is de
wagen van Fernando Alonso waarmee hij in 2006 wereldkampioen werd. Als vliegen
op de stroop komt een groep motorrijdende bezoekers direct kijken om de wagen
van alle kanten op de foto te zetten.
 |
|
Renault
werkte samen met American Motors en bracht deze Amerikaan op de Europese
markt. .
Op de
achterzijde staan de beide merknamen onder elkaar. Maar een Renault is
het natuurlijk niet.
Als
alternatief voor de 2CV presenteerde Renault de 3.
Ontdaan
van alle vormen van luxe en met een kleine motor.
Die
rechter buitenspiegel was zeker niet standaard en is er later opgezet.
De
racewagen komt terug van een manifestatie, dit weekend.
Na tien
minuten staat hij weer binnen op zijn plek.
Als
aanvulling op de tentoonstelling zijn er vitrines met schaalmodellen van Renault.
Vanaf
de eerste modellen tot aan de moderne tijd.
Modellen van alle typen, inclusief Alpine.
Zelfs
eenmalige modellen zijn omgezet in het klein.
Aan de
wand hangen oude affiches ter promotie van de tractoren van Renault.
Oude
folders en brochures.
Voorgevel
Het loopt tegen twaalven, tijd voor de afronding. Die bestaat uit de koop van
twee boeken over Matra, waarvan er één alleen contant afgerekend kan worden. Daarna loop ik nog even naar de voormalige fabriek, een
minuut of tien verderop. Voordat Bonnet en Matra hier huisden, was het een
textielfabriek van Normant. Van de fabriek is alleen de voorgevel bewaard
gebleven, de rest is afgebroken. Op het voormalige fabrieksterrein zijn
appartementen gekomen. De luxe daarvan staat in schril contrast tot de grauwheid van
de rest van het stadje.
Ik zoek naar een verwijzing naar het verleden, naar een
plaquette, foto of bordje. Niets daarvan. Voor de herinnering aan een bloeiende nijverheid moet
je toch echt bij het museum zijn. Matra is over en uit, onderdeel van een
verleden dat nooit meer terugkomt. In een kwart eeuw kan veel veranderen.
■

Promotiefoldertje voor het museum.
De gevel van de voormalige fabriek.
De rest is afgebroken.
Toeval bestaat niet: teruglopend naar ons appartement zie ik deze Espace van de
tweede generatie in het wild.
 |
Met de taxi
naar het front
De Renault AG van begin
20e eeuw is vooral
bekend door zijn bijnaam en rol tijdens
de Eerste Wereldoorlog: Taxi de La Marne.
juni 2025 |
 |
 |
Voor altijd in het hart
gesloten
Bijeenkomst van
liefhebbers van het automerk
Matra bij het Louwman Museum in Den Haag
en show van de verschillende modellen.
november
2019
|
 |
|