Rétromobile 2025

Parijs (F)  


 
●  Klassiekers in soorten en maten 
●  Retro Renaults
●  70 jaar DS 
●  Citroën Kégresse  
●  Simca prototype  

 
februari 2025

  


Je moet er een keer zijn geweest  
 

Een bezoek aan Rétromobile in Parijs stond al jaren op het wensenlijstje. Het is de grootste klassiekerbeurs van Europa met in 2024 meer dan 100.000 bezoekers. Daar moet je als geïnteresseerde in de autohistorie toch minstens een keer zijn geweest. Gekoppeld aan een korte stedentrip komt het er in 2025 eindelijk van. Het wordt een ontmoeting met vele honderden auto’s en duizenden mede-liefhebbers. De 49e editie van de manifestatie vult drie tentoonstellingshallen met auto’s en allerlei aanverwante zaken.
 


Je kunt zo'n beurs op verschillende manieren bezoeken. Je stippelt tevoren precies uit wat je wilt zien en gaat doelgericht op pad (met de plattegrond op internet als routeplanner) of je stapt onvoorbereid naar binnen en slentert langs de honderden standhouders om je te laten verrassen. Met het risico achteraf te merken dat je wat over het hoofd hebt gezien. Mijn keuze is de tweede optie. De voorbereiding blijft beperkt tot het uitzoeken van de metroroute tussen het appartement aan de Rue Saint Sauveur en Paris Expo Port de Versailles. Dat is geen ingewikkelde puzzel. Overstappen bij Montparnasse Bienvenüe van metrolijn 4 op lijn 12 en je stapt zo ongeveer voor de ingang van Pavillon 1 uit. Met een via internet gekocht kaartje omzeil je een wachtrij bij de kassa. Er is alleen een tassencontrole, maar die gaat snel. Een goed half uur na vertrek sta ik binnen. Direct is er een eerste interessante klassieker, een tot ambulance omgebouwde Bugatti, gepresenteerd in een kleine stand van het automuseum van Mulhouse. De toon is gezet. Een goede toon. Ik ben vooral gekomen voor auto’s die ik nog niet ken of nooit in het echt heb gezien. Zoals gewoonlijk laat ik de racewagens links liggen en loop ook aan de meeste dure (sport)auto’s voorbij. Die heb ik immers al talloze keren op beurzen en manifestaties bewonderd. Ze zijn interessant en waardevol, maar verrassen niet meer.

 

Een bijzondere Bugatti 46 (1932) bij binnenkomst.

De auto is tijdens de Tweede Wereldoorlog omgebouwd tot ambulance.

Gepresenteerd op een (kleine) stand van het automuseum van Mulhouse.

Retromodellen
Pavillon 1 is onder meer het domein van de autofabrikanten. Ze presenteren er hun historie, veelal met daarnaast hun nieuwste modellen. Uiteindelijk is deelname aan de beurs een investering in aandacht als eerste stap voor commercieel gewin.
Bij Renault hebben ze over aandacht niet te klagen. Het merk presenteert de allernieuwste elektrische 4 en 5. De retromodellen hebben net zo veel bekijks als vroeger de primeurs op de Auto-RAI. Bezoekers bekijken ze van alle kanten, van binnen en van buiten. Om de band met het verleden te onderstrepen, zijn een origineel Viertje en Vijfje naar de show gebracht. Uit de jaren zeventig stamt een 17 TS met daartegenover een gemoderniseerde elektrische versie als vingeroefening van stilisten. Twee recordauto’s zijn pure blikvangers. De oude is de indrukwekkende 40CV met een negen liter (!) motor die in 1926 op het circuit van Montlhéry 190 km/u op de klok zette. De moderne tegenhanger is de elektrische Filante Record. Die is gebouwd om een heel ander record te halen, namelijk het maximaal aantal kilometers op één acculading. Een winkeltje met merchandising maakt de stand compleet, met veel aandacht voor de twee nieuwe retromodellen. Een 64 keer verkleinde elektrische 4 gaat mee naar huis.
 

De historische 4 tegenover het nieuwste, elektrische model.

De oude 4 is een bijzondere versie, de Super, met naar beneden klappende achterklep.

De oude 5 en de jongste versie.

De klassieke 17 werd gebruikt als inspiratiebron voor een hedendaagse uitvoering.

Het is slechts een vingeroefening. Een nieuwe 17 gaat er niet komen in deze vorm.

Modellen gemaakt om records te breken, respectievelijk de hoogste snelheid en grootste afstand.

Een motor van maar liefst negen liter ligt onder de gigantische kap van dit model uit 1926.

Een nieuwe 4 voor thuis, schaal 1:64.

Opblaasbare ballen
Ook bij het jubileumfeestje van de DS is het druk, al is het rustiger dan bij de introductie op de Parijse autosalon, zeventig jaar geleden. Toen was de aandacht overweldigend. Volgens overleveringen werden er de eerste dag al 12.000 koopaktes getekend. De levering kwam pas veel later op gang en de eerste eigenaren moesten geregeld terug naar de garage vanwege kinderziektes. Het stond succes niet in de weg. Nog altijd geldt de DS als één van de meest innovatieve modellen uit de autohistorie. Om het gevoel van vroeger terug te halen, staan hier verschillende uitvoeringen, inclusief de eenvoudige ID. De meeste aandacht trekt een DS op vier opblaasbare ballen, verwijzend naar de reclamecampagne van 1959. Op deze manier werd destijds het zijdezachte veersysteem aangeprezen. Inmiddels is DS een afzonderlijk merk, afgescheiden van Citroën. Met model No 8 laat het bezoekers kennismaken met de huidige ideeën over een modern ontwerp. Vergeleken met zeventig jaar geleden is dit een slap aftreksel van een baanbrekende presentatie. 
 

Een verwijzing naar de reclamecampagne voor de DS van 1959.

Aan de wand hangt een van de ontwerpschetsen. De achterkant is nog duidelijk anders. 

Verschillende uitvoeringen, links een ID, rechts een DS Cabriolet.

Dit jaar viert de iconische DS haar 70e verjaardag.

Veel belangstelling voor No 8, maar die is toch echt minder opzienbarend dan de DS destijds.

Hardtop
Elders in het complex staat de DS Grand Palais, een tweedeurs coupé. Het is een idee van ontwerper Gérard Godfroy (de man die een belangrijke rol speelde bij de vormgeving van onder meer de Peugeot 205 en later in dienst kwam van carrosseriebedrijf Heuliez) en Christophe Bihr (eigenaar van een carrosseriebedrijf). Ze wilden een eerbetoon brengen aan DS-ontwerper Bertoni. De inmiddels overleden Godfroy tekende het model, Bihr werkte de ideeën verder uit. Een vierdeurs was het startpunt, deze hardtop het gewenste eindresultaat. Godfroy wilde nadrukkelijk de vloeiende lijnen van de DS behouden en zelfs accentueren. Die miste hij bij de conversies van Henri Chapron. Zo moest er beslist een afgeronde achterruit in komen. De tekeningen waren in 2012 klaar, de eerste auto in 2019. In het project was in totaal zo'n 11.000 uur gaan zitten, omgerekend een kleine 1400 werkdagen. De basis vormde een model van 1968, maar ze wilden een auto met het front dat Citroën tussen 1962 en 1967 toepaste. De deuren werden tien centimeter langer gemaakt. De voorkant van de auto is van staal - zoals het origineel - de achterkant van met glasvezel versterkte kunststof. Extra onderhuidse verstevigingen zorgen voor voldoende stijfheid. In een vraaggesprek met AutoBild Klassik in 2020 zei Godfroy dat de creatie zelfs een stuk sterker was een serie-DS. De positieve reacties op het idee leidden daarna tot een kleine productie. Bihr is inmiddels aan een achtste auto bezig. Nu kost de productie nog maar 1800 uur. Wie anderhalve ton en een DS meebrengt, wordt gastvrij ontvangen, maar moet wel voldoende geduld hebben.   
 

Elders op de tentoonstelling: DS Grand Palais.

Het project is een eerbetoon aan het oorspronkelijk ontwerp van Bertoni.

De auto is zeer luxueus afgewerkt.

Onder de kap ligt een reguliere DS-krachtbron.

Servicewagen
Škoda heeft opvallend veel vloeroppervlak gehuurd om de historie tot leven te laten komen. Het merk viert zijn 130-jarig bestaan. Een merkwaardig jubileum, maar je moet toch iets te vieren willen hebben. Historisch gezien is het moeilijk te duiden. De eerste auto is namelijk van 1905 (120 jaar geleden dus) en niet van Škoda maar van Laurin & Klement. Dat bedrijf dateert inderdaad van 1895 als fabrikant van fietsen en motorfietsen. Pas in 1925 kwam Škoda in beeld toen dit industriële conglomeraat de Tsjechische autobouwer overnam. Het maakt de geshowde modellen overigens niet minder interessant. Het eerste model A – dat wil zeggen een reconstructie – ken ik van het museum in Tsjechië, van Autostadt in Wolfsburg en een eerdere editie van de Techno Classica in Essen. Een blauwe Rapid coupé is echter nieuw voor me. Van dit model met aerodynamisch koetswerk zijn er tussen 1938 en 1942 slechts 110 gemaakt. De auto is helemaal gerestaureerd en lijkt wel nieuw. De restaurateurs hebben zich ook geworpen op een 1201 bestelwagen van eind jaren vijftig. Er is besloten de auto uit te voeren als servicewagen van Kovo, de centrale organisatie in communistisch Tsjechoslowakije die zich bezighield met de export van alle merken van het land.
 

De eerste Laurin & Klement, voorloper van Škoda.

Een fraaie Rapid Coupé uit 1940.

De auto is compleet gerestaureerd en ziet er bijna als nieuw uit.

De naam staat in sierlijke letters op de neus. 

De 1201 Bestelwagen is uitgevoerd in de kleuren van de exportorganisatie Kovo.

Ongerestaureerd
Veel bezoekers kijken verbaasd naar de Škoda 110 Super Sport. Ze kennen de auto helemaal niet. Het prototype uit 1971 met kunststof carrosserie heeft de motor achterin. Wie in het Škoda-museum is geweest, kent het model waarschijnlijk wel. En ook de kijkers naar een aantal Tsjechoslowaakse films. Daarin speelde de wagen een hoofdrol en kreeg de naam Ferat. Die staat nu trots op de achterzijde. Overigens was de auto oorspronkelijk wit.
Tussen alle glimmende klassiekers staat een nog ongerestaureerde Popular Sportcoupé. Die maakt sinds vorig jaar deel uit van de fabriekscollectie. Na Rétromobile start de restauratie.
De leukste en verrassendste auto op de stand is een Trekka die doet denken aan een gekrompen en nagemaakte Land-Rover. Het is geen volbloed Škoda, maar een lichte terreinwagen die tussen 1966 en 1972 zo’n 2500 keer in Nieuw-Zeeland werd gemaakt. Het is de enige in het land ontworpen en geproduceerde auto. De techniek is van de Octavia, vandaar de presentatie op deze plek.
 

Een eenmalige sportwagen van het merk, doorgaans te zien in het museum.

Als Ferat was de auto hoofdrolspeler in een Tsjechische film.

Aangekocht voor de museumcollectie, wachtend op restauratie.

Misschien wel de leukse auto op de stand, al is het geen volbloed Škoda.

De Trekka is een model uit Nieuw-Zeeland.

Staartvinnen
Lopend langs andere inzendingen van hedendaagse merken, kom ik bij Cadillac. De GM-dochter promoot de elektrische Lyriq, een zoveelste grote Amerikaanse SUV. Je moet wel durf hebben om te beweren dat je hiermee een icoon in huis hebt. Ondanks het formaat zie je de auto pas in tweede instantie, want het oog trekt natuurlijk eerst naar die lichtblauwe klassieke Eldorado convertible met opvallende staartvinnen. Een typische eind-jaren vijftig auto. Daar steel je de show mee! De officiële beursgids schrijft dat het een model uit 1959 is, maar dat klopt natuurlijk niet. Zelfs met weinig kennis van het merk herken je de 59’er met de staartvinnen met dubbele achterlichten van veraf. Dit is een 1958'er.
Bij Mercedes-Benz staat een C111 met Wankelmotor in de schijnwerpers en een 600 die ooit eigendom was van operalegende Maria Callas. Allebei aardig voor een korte blik maar niet opzienbarend genoeg om er lang bij stil te staan. Verderop zet Mazda de MX-5 in het spreekwoordelijke zonnetje. Zonder twee bijzondere uitvoeringen - een coupé en een lichtgewicht versie – was ik eraan voorbij gegaan. Het tweetal rechtvaardigt enige aandacht. De bijdrage van Mitsubishi blijft beperkt tot wat oude Patrols met als vergelijkingsmateriaal de nieuwste Outlander. Spectaculair is het niet. De Franse Toyota-importeur toont onder meer een Sports 800, het eerste model Prius en elektrische RAV4. Ze zijn tijdelijk afgestaan door Louwman’s Toyota World in Raamsdonksveer. Ook tot verrassing van de uitlener werd de S800 uitgeroepen tot ‘Best of Show’ in de categorie naoorlogse auto’s.
 

Be Iconic is de slagzin waarmee Cadillac zich presenteert.

De Eldorado met zijn staartvinnen is dat zeker.

In de boekjes staat dat het een model is van 1959, maar dat klopt niet. Het is een 1958'er.

Is deze elektrische Cadillac iconisch? Dacht het niet...

Mercedes-Benz heeft een van de modellen uit de C111-reeks meegebracht.

Deze tweekleurige Mercedes-Benz 600 was ooit van operazangeres Maria Callas.

De Toyota Sports 800 kreeg een onderscheiding.

Het wagentje is uitgeleend door Louwman aan de Franse importeur.

Voor de tentoonstelling werd een brochure van de Sports 800 opnieuw gedrukt. 

Een historische Mitsubishi Patrol naast de nieuwste Outlander.

Mazda trekt de aandacht met de MX-5, hier een eenmalige coupéversie.

En een MX-5 in lichtgewicht-uitvoering.

Handelaren
Rétromobile is niet alleen een kijkfestijn. Er zijn veel handelaren die hun klassieker graag toevertrouwen aan een nieuwe eigenaar, na overmaking van een overeengekomen hoeveelheid euro’s. Het aantal cijfers voor de komma kan oplopen tot zeven. Er zitten juweeltjes tussen. Ze maken altijd indruk, de grote vooroorlogse modellen van merken als Mercedes-Benz, Rolls-Royce en exoten als Isotta-Fraschini. Je kunt je er hier nog even aan vergapen voordat ze verdwijnen in de garages van privéverzamelingen. Te midden van handelaren uit onder meer Frankrijk, Duitsland en Zwitserland duiken twee bekende Nederlandse namen op: Metropole uit Druten en Gallery Aaldering uit Brummen. Nico Aaldering en zijn zoon Nick zijn druk in gesprek met een geïnteresseerde, zo te zien. Beide bedrijven hebben opvallende auto’s meegenomen. Ze hebben een ruime stand, uiteraard met de hoop en verwachting goede zaken te kunnen doen zodat de deelnamekosten snel zijn terugverdiend.
 

Een handelaar uit een plaatsje ten westen van Londen prijst verschillende Lancia's aan.

Phoenix Green is gespecialiseerd in vooroorlogse modellen, met een speciale liefde voor Italianen.

Een zeer fraaie Isotta Fraschini uit 1928, het vooroorlogse topmerk uit Italië.

Het Tipo A8 S Landaulette heeft een koetswerk van Castagna.

Je kunt hier zelfs een exclusieve Bugatti Type 57 Atalante aantreffen.

Bugatti Type 57 Stelvio 1934.

Mercedes-Benz 710 SS Cabriolet A 1933. Van de drie die er zijn gemaakt, is dit de enige overgeblevene.

Mercedes-Benz 680S Torpedo-Sport Roadster (1928).

De beroemde Franse carrosserier Saoutchik voorzag de auto van deze carrosserie.

Voor velen behoort zo'n Mercedes-Benz tot de mooiste vooroorlogse auto's.

Talbot-Lago T26 Grand Sport Coupé (1949). Dubos Frères bouwde er twee van dit ontwerp.

Dit is het enige overgebleven exemplaar. Het wordt geveild. Geschatte opbrengst: 1,2 tot 1,5 miljoen.

Aguttes on Wheels heeft deze historische Subeam te koop staan.

Dit lijkt een Italiaanse coupé...

... maar het is een Jaguar XK120 met uniek koetswerk.

Het handelshuis zoekt ook voor deze Ferrari een nieuwe eigenaar.

Nog meer exclusieve exemplaren van het iconische Italiaanse merk.

Maserati A6G met een koetswerk van Zagato, één van de twintig die zijn gemaakt.

ISO Grifo A3/C (1965), één van de 22 met een carrosserie van Drogo.

Bentley S1 (1953), gemaakt bij Freestone & Webb met opvallende staartvinnen naar de Amerikaans mode.

Dit is volgens het informatiebordje de laatste auto die het carrosseriebedrijf maakte. 

 

Een Shooting Brake op basis van een Aston Martin DB5.

Aan de voorkant identiek aan de coupé, maar aan de achterkant een stationcar.

Tatra T77 1935, met een achtcilinder motor achterin en zeer gestroomlijnde carrosserie.

Van de 255 die er zijn gemaakt, zijn er nog maar 25 over.

Deze handelaar biedt verschillende typen Mercedes-Benz aan.

Zowel een fraaie vooroorlogse cabriolet...

... als een perfect exemplaar van de SL 'Pagode'-reeks.

Elders staat deze Mercedes-Benz 190SL.

Het fraaie interieur is als nieuw. Sommigen geven juist de voorkeur aan een meer doorleefd exemplaar.

Bij Saga Classics staat deze moderne interpretatie van de beroemde vleugeldeur van Mercedes-Benz.

Natuurlijk zijn er ook talloze Porsches te koop.

De Nederlandse handelaren zijn ook present.

Aaldering heeft deze speciale Fiat meegebracht.

Metropole uit Druten biedt verschillende soorten modellen aan. De NSU is verkocht.

De Kettenkrat combineert de kracht van een rupsvoertuig met de wendbaarheid van een motorfiets.

Een exclusieve sportieve Messerschmitt (met vier wielen) staat nog te koop.

Langneus
Nog meer verkoopwaar is te zien bij Artcurial Motorcars dat een flink deel van de beursvloer heeft afgehuurd. Tijdens de beurs organiseert het bedrijf verschillende veilingen. Een serie van vijf Ferrari’s vormt het hoogtepunt, met een 275 GTB als grootste trekker. Het is wat de kenners noemen een ‘langneus’, met bij elkaar passende motor- en chassisnummers. Dat verhoogt de waarde. Van een afstandje te zien is de auto smetteloos gerestaureerd, zij het in een andere kleur gespoten dan bij de aflevering in 1966. De gehoopte opbrengst is tussen de 2,2 en 2,6 miljoen euro*. Het pronkstuk is alleen van dichtbij te bekijken door bezoekers met een veilingcatalogus. Daarvoor moet je dan wel honderd euro neertellen, al krijg je daarvoor drie exemplaren. Die beslissing is gauw genomen: ik kijk wel van achter het hek! En het is niet de eerste keer dat ik een 275 GTB tegenkom.

* De auto heeft uiteindelijk een kleine 2,4 miljoen opgebracht

Alleen op een afstandje te bekijken voor gewone bezoekers: de Ferrari van 2,5 miljoen.

Ferrari 250LM (1964), ontworpen door Pininfarina en gebouwd bij Scaglietti, met een V12 middenmotor.

Een paar zeer fraaie Bentleys bij elkaar.

Bentley S1 Continental (1956), vormgegeven door H.J. Mulliner

Park Ward verzorgde de carrosserie van deze Bentley S3 Continental coupé (1963).

Bentley S3 Continental Flying Spur met koetswerk van Mulliner Park Ward (1965).
 

Stoelzittingen
Een beurs als deze wordt gekenmerkt door tegenstellingen. Groot en klein, oud en jonger, onbetaalbaar en een leuk hobbyproject: het is er allemaal. Ben je al aan de slag met een revisie, dan kunnen standhouders met oude onderdelen je misschien helpen. Van achterlichtjes tot wieldoppen en van merkemblemen tot stoelzittingen: het is hier te vinden. Er zijn zelfs hoeden in soorten en maten, passend bij het tijdvak van je auto.
Niet ver van de dure Ferrari’s is een serie Fiatjes 500 opgesteld die eigenlijk geen Fiat zijn. Naast de stationcar en een cabriolet van Autobianchi zijn een sportieve Giannini en een Lombardi neergezet. Die laatste is een 500 met licht gewijzigde voor- en achterkant en een luxer interieur, verkocht tussen 1968 en 1971 als 'My Car' in een oplage van een paar duizend. Het bedrijf van Francis Lombardi bestond tussen 1947 en 1973.
In dezelfde omgeving staat een kampeerwagen op basis van een Fiat 900 te koop, de Shango. Het verkleinwoord wagentje is misschien beter op zijn plaats, al kun je er volgens de aanbieder met vier personen in slapen. Slechts 15 exemplaren zijn er ooit van gebouwd. Vraagprijs 29.900 euro. 
 

Naast auto's zijn er allerlei andere zaken te zien en te koop.

Van wieldoppen tot hoeden.

Lombardi maakte de Fiat 500 een stukje luxer en zette er een ander frontje op.

De auto werd verkocht als 'My Car'.

De daklijn is een klein beetje opgetrokken voor net wat meer ruimte.

Een sportieve versie zoals Giannini die uitbracht.

De stationcar werd eerst als Fiat, maar later als Autobianchi aan de man gebracht.

De Autobianchi cabriolet is gebaseerd op de techniek van de Fiat 500.

Nog twee open varianten op hetzelfde thema. Links een Gamine van 1968, rechts een omgebouwde 500.

Vijftien van deze kampeerwagens zijn er gemaakt. Er is - volgens de aanbieder - plek voor vier om te slapen.

Andere kleintjes: een Austin Mini Moke en Velam Isetta.

Wolvenjacht
Verreweg de boeiendste bijdrage aan Rétromobile vormt een serie half-rupsvoertuigen van Citroën Kégresse. Ze staan opgesteld in de verbindingsgang tussen de Pavillons 1 en 2. De deelexpositie is mooi opgezet, compleet met verhalen over de historie van deze bijzondere voertuigen en de bedenker ervan. Reden genoeg om er wat langer bij stil te staan. Adolphe Kégresse werd geboren in 1879 als zoon van Gustave Adolphe Kégreisz. De naamsverandering is de schuld van een onzorgvuldige ambtenaar van de burgerlijke stand. De technisch begaafde Kégresse verhuisde in 1903 naar Sint Petersburg en vond daar een baan bij de spoorwegen. Later vroeg tsaar Nicolaas II om bij hem in dienst te komen als mecanicien in diens garage. De tsaar wilde graag ook in de winter met zijn auto op wolvenjacht en vroeg Kégresse wat te bedenken om ook in de sneeuw vooruit te kunnen. De Fransman zette ski’s onder de voorwielen en ontwikkelde voor de aangedreven achterwielen een systeem met rubberen rupsbanden. In 1913 kreeg hij er octrooi op. Vier kleine wielen drukken de rupsband op de ondergrond, een groter wiel drijft het geheel aan en een tweede groot wiel houdt spanning op het geheel. De tsaar kreeg wat hij wilde, maar heeft er niet heel lang plezier van gehad. Hij overleefde de Russische revolutie niet.
 

Citroën Kégresse K1 (1923), het eerste model in de reeks.

De wagen is gebruikt om op het vliegveld Villacoublay vliegtuigen te trekken.

P7 Bis, gemaakt in 1925 in een oplage van slechts 20 auto's.

De half-rupsvoertuigen werden ingezet voor civiele doeleinden en in het leger.

Autochenilles
Vanwege de politieke onzekerheid in Rusland keerde Kégresse in 1919 terug naar Frankrijk. Hij kreeg de gelegenheid zijn vinding te demonstreren aan André Citroën. Die was meteen enthousiast, zag commerciële mogelijkheden, bood hem onmiddellijk een baan aan en verzekerde zich van het eigendom van de octrooien. Er werd een afzonderlijke afdeling Autochenilles opgericht. Samen met ingenieur Jacques Hinstin ontwierp Kégress de naar hem genoemde modellen. Ze werden zo’n 5800 keer gemaakt tussen 1924 en 1937 in ongeveer twintig verschillende uitvoeringen, uitgerust met vier- en zescilinder benzinemotoren.
Citroën had een neus voor publiciteit. Hij liet de merknaam met een vliegtuig in de lucht ‘schrijven’ en met grote letters op de Eiffeltoren aanbrengen. Toen Kégresse met een auto de trappen van een groot hotel opreed, was dat opnieuw aanleiding voor perspublicaties. Citroën zag nog meer mogelijkheden om zijn bedrijf en de auto’s internationaal op de kaart te zetten. Hij organiseerde een tocht door de Sahara in december 1922. Vijf half-rupsvoertuigen van het type K1 trokken zich niets aan van het zand en ploegden rustig voort. In drie weken werd 3200 km afgelegd. Het werd een historische monstertocht, maar het succes smaakte naar meer.

 

Deze P17 is van 1929 en is in het Franse leger gebruikt om kanonnen te trekken.

Een P20 (1930) met een speciaal koetswerk, gemaakt voor de jacht in de Sologne.

De motor is een zescilinder, inhoud 2650 cc en een vermogen van 50 pk.

K1 uit 1922, de auto van de eerste tocht door de Sahara van 3200 kilometer.

De motor is een 4 cilinder van 1452 cc, 20 pk en gekoppeld aan een drieversnellingsbak.

De andere K1 die meedeed aan de eerste tocht door de Sahara.

De auto werd vooral gebruikt om alle goederen te vervoeren.

Kruistocht
Een tweede expeditie was veel uitdagender: 28.000 km dwars door Afrika. In oktober 1924 gingen acht wagens van start - vier groepen van twee - om eind juni 1925 aan te komen. Deze tocht ging de geschiedenisboeken in als de Croisière Noire, de Zwarte Kruistocht. De basis voor de voertuigen was het model B2 van Citroën.
In 1931 volgde de Croisière Jaune, de Gele Kruistocht in Azië met Peking als eindbestemming. In april gingen twee groepen van start. Zeven zescilinders startten in Peking, zeven viercilinders in Beiroet. In oktober ontmoetten ze elkaar in Aksu om gezamenlijk de tocht naar Peking te maken. Daar kwamen de auto's met hun bemanning in april 1932 aan. De expeditie ging over de Himalaya en door de Gobi-woestijn.  Door de goede resultaten in onherbergzame gebieden, raakten ook de Franse en Poolse legers geïnteresseerd.
Een derde expeditie in 1934 - een particulier initiatief - naar arctische gebieden, de Witte Kruistocht, mislukte jammerlijk. De auto’s vielen een voor een uit; enkele werden wegens geldgebrek onderweg verkocht. Uiteindelijk keerden de deelnemers per paard terug.
Met de overname van het failliete Citroën door Michelin in 1934 werd de afdeling Autochenilles afgestoten. Kégresse begon een eigen onderneming. Na 1940 vernietigde hij alle ontwerpen en documenten van zijn uitvindingen om te voorkomen dat ze in handen van de Duitse bezetter zouden vallen. In 1943 overleed hij.

 

Model P4 T, gebouwd in 1924, gebruikt bij de Zwarte Kruistocht.

Natuurlijk moest er ook brandstof worden vervoerd.

Een voorbeeld van een (versleten) rupsband.

Deze P19 van 1931 heeft deelgenomen aan de Gele Kruistocht. 315 dagen waren ze onderweg.

Nog een P19 van 1931, uitgeleend door een collectionneur van dit type auto's. 

Bij de Gele Kruistocht werd deze auto vooral gebruikt door de meereizende wetenschappelijk onderzoekers.

Een derde P19 uit 1931 die meereed bij de Gele Kruistocht.

Deze auto werd gebruikt voor het vervoer van de filmploeg en hun materialen.

De tentoonstelling is sfeervol aangelegd.

Op panelen zijn foto's te zien van de expedities van destijds.

De omstandigheden waren niet altijd eenvoudig.

Isabelle
In de Pavillons 2 en 3 hebben uiteenlopende merkenclubs een plekje gekregen. Vaak is er plaats voor één auto, een tafeltje en wat stoelen voor de vrijwilligers. Niet zelden zijn het grijze mannen die de auto nog als nieuw hebben gekend. Bij Facel-Véga is een prototype van de HK2 te zien, met een veel vlakker liggende achterruit dan bij de productieversie. Enkele jaren geleden is de auto geheel gerestaureerd.
De grootste verrassing van de dag is een onbekend, klein, groen autootje bij de stand van CAAPY. Dat is de vereniging van liefhebbers van alle modellen die ooit uit de Ford/Simca/Chrysler/Talbot-fabrieken in Poissy kwamen rijden. Het blijkt een prototype van een kleine Simca te zijn, bedacht als concurrent van de Britse Mini en ongeveer even groot. Of klein, beter gezegd. Moeders mooiste is deze 936 niet, ook al heet ze Isabelle, maar dat doet er nu even niet toe. Ik vind het prachtig zo’n onbekend prototype tegen te komen. In geen van mijn Simca-boeken is er iets over te vinden. Ook andere beursbezoekers zijn verrast. Het wagentje trekt veel belangstelling. Aan elegantie is nog wel wat te winnen, maar de nadruk ligt dan ook op praktisch nut. Het is een vierpersoons met vier deuren. Dat willen de Fransen nu eenmaal en daarmee onderscheidt het model zich duidelijk van de Brit. Het hoekige ontwerp is in opzet vergelijkbaar met het prototype 9X dat Mini-ontwerper Alec Issigonis ontwierp als opvolger van zijn geesteskind. Vorig jaar zagen we dat wagentje in het museum in Gaydon. Waar Issigonis echter koos voor een grote achterklep (derde deur), volgden de Simca-ontwerpers het idee van de oorspronkelijke Mini met een naar beneden scharnierend klepje. Onder de motorkap ligt de motor van de Simca 1000 die de voorwielen aandrijft. De 936 is nooit verder gekomen dan het stadium van prototype en deelt dit lot met de 9X.
 

De merkenclubs hebben in de meeste gevallen een stand met plek voor één auto, zoals bij Delahaye.

Een cabriolet van Salmson, één van de beroemde namen uit de Franse autohistorie.

De gloriedagen lagen tussen de beide wereldoorlogen. In 1962 hield het bedrijf op te bestaan.

Tot de Tweede Wereldoorlog heette het merk SS met als toevoeging Jaguar. Deze 1.8 is van 1939.

De liefhebbers van de Rover-club brachten deze Twelve (P2) uit 1939 naar de beurs.

Bij Panhard is deze Dyna X84 uit 1949 te zien, met een aluminium carrosserie op een stalen chassis.

Een Simca Sport waarvan de carrosserie werd gemaakt bij Facel, voordat dit bedrijf zelf een auto ging maken.

Prototype van de Facel Véga HK2, enkele jaren geleden volledig gerestaureerd.

De platte achterruit haalde het niet. Het seriemodel had een andere opbouw.

In 1971 presenteerde Pininfarina in Parijs deze stationcar op basis van de 504 Coupé/Cabriolet.

Foto's van de auto bij de presentatie destijds. Het bleef bij één showmodel.

Dé verrassing van de beurs, een kleine Simca.

Onder de motorkap de dwarsgeplaatste motor van de Simca 1000.

Op een paar centimeter na is het wagentje net zo groot als de oorspronkelijke Mini.

De Simca heeft - anders dan de Mini - 4 deuren, maar wel net als de Mini een kleine achterklep.
 

Opzij, opzij
Terug in Pavillon 1 kom ik bij Teuf Teuf, een toepasselijke naam voor de club liefhebbers van hele oudjes. De stand vertoont veel open plekken. De informatiebordjes liggen er wel, maar de bijbehorende auto’s zijn er niet. De reden: Teuf Teuf organiseert ritjes met de wagens rondom het tentoonstellingscomplex. Als ik wat langer sta te kijken, gaan opeens de buitendeuren van de hal open. ‘Opzij, opzij’, wordt er geroepen. De missende antieke auto’s zijn in aantocht en geven met hun motorgeluid invulling aan de clubnaam. Daarbij stinken ze ook behoorlijk, zoals gebruikelijk bij de alleroudsten onder het rollend erfgoed. Eenmaal binnen gaan de motoren meteen uit. De laatste meters naar hun gereserveerde plek op de stand is het duwen. Met gezamenlijke inspanning is de stand weer compleet. Het loopt gesmeerd. Wat mij betreft zijn dergelijke modellen minstens zo leuk om te bekijken als de naoorlogse beleggingsobjecten.
 

De stand van Teuf Teuf vertoont een aantal lege plekken.

Al gauw komen de oudjes binnengereden.

Vanwege de stank en het lawaai is duwen een betere optie dan zelf rijden.

Deze Grégoire van 1912 heeft een viercilinder motor van 2,2 liter.

Een van de clubleden van Teuf Teuf stelt zijn Peugeot Type 127 ter beschikking voor de show.

Een beroemd merk uit de pioniertijd: De Dion Bouton, type CS2, bouwjaar 1911.

Messing onderdelen als claxon en verlichting passen bij die tijd.

Léon Bollée type G1 uit 1910. 450 zijn er destijds van gemaakt.

De familie Bollée startte met stoomwagens, maar maakte de ommezwaai naar benzinemotoren.

Elders in een van de hallen, een oude De Dion Bouton taxi, een landaulette uit 1923.

Decorstuk
Rétromobile is zo breed als de autowereld zelf. Je móet een keuze maken waar je aan voorbijloopt en waar je even wat langer stilstaat. Bij twee stands in de categorie aanverwante zaken blijf ik langer hangen. De eerste is van het bedrijf Blechkisten Manufaktur. Dat maakt handgemaakte auto’s in de schaal 1:2 in de geest van de jaren twintig. Ze zijn van aluminium en hout, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. De afwerking is van grote klasse. De dikke catalogus geeft beelden die dat nog eens onderstrepen. Er is een heel scala aan modellen leverbaar, van racewagen tot shooting brake. Ze zien er aantrekkelijk uit, al werkt hun formaat wat surrealistisch. De grote vraag is echter: wat moet je ermee? De stuurinrichting werkt zoals bij een echte auto, het interieur is uitgevoerd met de beste materialen maar er zit geen motor in. Het is ook in dat opzicht een halve auto. Het is ook geen speelgoed. Ze worden aangeprezen als decorstuk voor mooie foto’s of als figurant in een film. Je kunt zo’n namaakklassieker natuurlijk ook in je landhuis zetten als blikvanger. Wie er 20.000 euro voor kan neertellen, heeft er vast wel plek voor.
 

Met de hand gemaakte auto's, op de helft van de vergelijkbare ware grootte.

Blechkisten levert verschillende modellen.

De carrosserie is van handgeklopt aluminium over een houten geraamte.

De wat surrealistische maatvoering komt zo duidelijk tot uiting. Het is niet echt en het is geen speelgoed.
 

Metalen plaatjes
Als ik voor twintig mille iets zou mogen uitzoeken, wordt het toch geen Blechkisten, maar een van de kunstwerken van Antoine Dufilho. Zo mag je zijn creaties gerust noemen. Het is fascinerend om te zien hoe je de vorm van een bekende auto opbouwt uit metalen plaatjes. Een levensgroot model trekt de aandacht, maar de schaalmodellen zijn het meest intrigerend. Vanuit elke hoek bekeken is er een ander beeld. Het idee is fantastisch, de uitwerking niet minder. De maker garandeert een beperkte, genummerde oplage, compleet afgeleverd met spiegelende bodemplaat. Ik krijg uitleg hoe ze worden gemaakt. Dat is een stuk minder simpel dan sommigen denken. De computer is een hulpmiddel, maar uiteindelijk bepalen het menselijk oog en handwerk het eindproduct. Er gaan verschillende voorstudies aan vooraf. De afstand tussen de metalen plaatjes komt heel nauw om het karakter van het model optimaal weer te geven. Het materiaal en de verf zijn hoogwaardig. Bij galeries in heel Europa kun je terecht om er een te kopen, in Nederland in Tilburg.

 

De stand van Antoine Dufilho en een aantal modellen die hij levert.

Deze Ferrari is op ware groottte.

Bij dit model van de Porsche 911 is mooi de opbouw met de metalen plaatjes te zien.

Een variatie op het thema: een Porsche van aan elkaar gemaakte buisjes.

Onmiskenbaar een Ford Mustang.

Mercedes-Benz 300SL 'Vleugeldeur' met de luchtuitlaten achter de voorwielen mooi weergegeven. 

De plaatsbepaling van de metalen plaatjes is precisiewerk.

Wat mij betreft de mooiste: een klassieke Bugatti met diagonaal geplaatste elementen.

 

FOMO
Het is inmiddels een kleine zes uur na binnenkomst. Het is mooi geweest. Alles op één dag bekijken is een onmogelijke opgave en ook helemaal niet nodig. Er is geen reden voor FOMO, Fear of Missing Out. Bovendien zorgt de onoverzichtelijkheid van de hallen ervoor dat je soms het gevoel krijgt verdwaald te zijn. Met een karrevracht aan indrukken prop ik me in spitstijd in de metro. Morgen staat een heel andere expositie op het programma: Pop Art in het Fondation Louis Vuitton, het opvallende kunstmuseum van architect Frank Gehry. Overmorgen brengt de trein van Eurostar ons weer naar Nederland. Voor de reis rekent de spoorwegmaatschappij respectievelijk 35 en 45 euro per persoon. Zelfs als de autowereld je hobbyterrein is, is de keuze dan niet moeilijk gemaakt. Zeker niet omdat steeds meer wijken in de stad autovrij zijn verklaard, zoals rondom Rue Saint Sauveur.
Het was een mooie dag. Heel veel onbekends heb ik niet gezien, maar het geheel was het bezoek zeker waard. Rétromobile, je moet er tenslotte een keer zijn geweest.

 

Een Mercedes Simplex uit 1904.

De wagen is net oud genoeg om mee te mogen doen met de jaarlijkse London-Brighton Run.

In november verschijnt de auto aan de startstreep in Hyde Park in Londen.

Ook liefhebbers van tweewielers kunnen op de beurs terecht. Slechts één voorbeeld: een klassieke Peugeot.

Een Citroën Méhari waarbij de gekleurde plastic carrosseriedelen zijn vervangen door doorzichtig plastic.

Deze Chenard & Walker Aigle 20 uit 1937 toont hoe een restauratie in zijn werk gaat.

Binnen- en buitenkant worden geheel herzien.

Op de beurs wordt verder gewerkt aan de restauratie van een Peugeot 204, een project van autoblad Gazoline.

Ook deze Alfa Romeo 6C 3000CM Le Mans (1953) is nog niet helemaal af. 

Hedonic restaureert en moderniseert tegelijkertijd oude Land Rovers.

Ze zien eruit als nieuw en zijn dat deels ook.

Een Renault 12, maar de kenner ziet direct dat het geen bekende uitvoering is.

De 12S met afwijkende grille met extra koplampen is een model uit de Spaanse fabriek van FASA-Renault.

Bij de ingang van Pavillon 3 staan wat Amerikanen, waaronder een Hot Rod en AMC Pacer.

Een jachtwagen op basis van een Rolls-Royce.

Disco Volante, een historische auto van Alfa Romeo.

De vrienden van Hispano-Suiza fleurden hun stand op met wat boompjes. Een goed besluit...? 

Matra heeft een racewagen en een sterk aangepaste Murena meegebracht.

Er staan ook enkele hypercars, zoals de Koenigsegg CCR en de Pagani Zonda R.

Touring zet de Superleggera Veloce12 op haar stand, een eigen ontwerp.

De naam suggereert het al: onder de motorkap een V12.

Een Alpine en de La Squadra AGTZ Zagato gebaseerd op de Alpine. Het zijn geen van alle mijn favorieten.

Van geheel andere orde: een Purrey stoomvrachtwagen uit 1909 met een laadvermogen van 8 ton! 

Zeker zo leuk als al die supercars: een oude Renault. Motul is een van de hoofdsponsors van de beurs.

De Renault AHS3 kwam in maart 1945 (!) uit de fabriek als legerauto.

De Renault Colorale is zo'n klassieker die je niet zo vaak meer tegenkomt.