Technik Museen   

Sinsheim en Speyer (D)




●  Veelzijdige techniekmusea
●  Aandacht voor autohistorie
●  Mercedes-Benz collectie
●  Enkele bijzondere modellen
●  Tijdelijke exposities Frankrijk en Le Mans  


oktober 2023
 

  


De charme van geordende ongeordendheid
 

De techniekmusea in Sinsheim en Speyer nemen bezoekers mee naar de rijke wereld van de technische historie, met nadruk op het vervoer te land, ter zee en in de lucht. Beide locaties zetten eigen accenten. Voor de autoliefhebber heeft Sinsheim verreweg het meeste te bieden, met honderden modellen in vele soorten. Speyer is vooral gericht op lucht- en ruimtevaart, maar verwaarloost de autogeschiedenis niet. Voor allebei geldt dat je er met de hele familie moeiteloos een hele dag kunt doorbrengen. In beide musea waren we al eens eerder. Dit keer laten we de vliegtuigen, schepen en alle andere zaken voor wat ze zijn en concentreren ons volledig op de auto’s.
 

 

Zoals het Louvre, het Rijks of het British Museum bestaat uit verschillende afdelingen die zich richten op een deel van de kunsthistorie, zo hebben de Technik Museen van Sinsheim en Speyer uiteenlopende deelcollecties uit de autogeschiedenis onder hun daken. Tegelijkertijd is er geen harde scheiding tussen de technische deelgebieden. Boven de auto’s hangen vliegtuigen, in dezelfde gang kan een onderzeeboot liggen of een stoomlocomotief staan en je moet niet verbaasd zijn zomaar tegen een groot orgel of een ouderwetse draaimolen aan te lopen. De eerste aanblik is er een van een bonte verzameling. Het is de geordende ongeordendheid die de musea zo karakteristiek maken. Ze zijn onderdeel van één organisatie. Sinsheim werd in 1981 geopend. Vanwege ruimtegebrek werd na enkele jaren gezocht naar een tweede locatie. Die werd in Speyer gevonden, waar precies tien jaar later bezoekers welkom waren. De gezamenlijke autoverzameling is de grootste in particuliere handen in Europa. Modellen worden geregeld uitgewisseld. De catalogus van de collecties is gecombineerd en heeft twee voorkanten. Halverwege moet je omdraaien en opnieuw beginnen. Afzonderlijk, maar toch één geheel.

1. Technik Museum Sinsheim

Op de eerste vrijdag van oktober starten we in Sinsheim, als twee van de meer dan een miljoen bezoekers per jaar. Vanuit het naastgelegen viersterrenhotel is het maar een paar minuten lopen. Het uitstekend verzorgde ontbijtbuffet geeft genoeg energie voor de komende uren. Om negen uur gaan de deuren open, zoals alle dagen van het jaar. Je kunt er gemakkelijk een hele dag doorbrengen. Daarom gaat het licht pas uit om zes of zeven uur, afhankelijk van de dag. Met een speeltuin en grote Imax-bioscoop is er vermaak voor iedereen. Het algemeen publiek is duidelijk de doelgroep, al dan niet aangetrokken door de Concorde en Tupolev die vanaf de naastgelegen snelweg zichtbaar zijn. De horecagelegenheid is berekend op grote aantallen.
 

Vliegtuigen domineren de buitenplaats van het museum..

 

Amerikanen
Ruim vijf jaar geleden is de afdeling American Dream Cars in Hal 1 opnieuw ingericht. Dat lijkt ons een prima begin van de dag, want de vorige keer is zeventien jaar geleden. De Amerikaanse autocultuur is treffend in beeld gebracht. Kernwoorden: show, glitter, glamour en power. Er is veel werk gemaakt van de inrichting, waar de auto’s een deel zijn van hun omgeving. Een grote foto van een tribune met daarvoor een stuk weg geven de illusie dat je er als bezoeker deel van bent. Ernaast komen de voor Californië zo kenmerkende Hot rods van een heuvel bij Hollywoord rijden. Een grote zandbak is het speelveld van een autocross. Modellen uit de jaren vijftig zijn letterlijk boven elkaar gezet. Dat ziet er spectaculair uit, maar in plaats van zo’n toren hebben liefhebbers als wij de auto’s liever op de grond. Zeker omdat er historisch interessante modellen tussen staan, zoals de Chrysler die de mode van de staartvinnen in 1958 aanwakkerde of de Cadillac Eldorado met ongelakt roestvrijstalen dak. Echt storend is dat flatgebouw van auto's niet; er is genoeg te zien.
 

De afdeling Amerikaanse auto's is in 2018 geheel nieuw ingericht.

Direct bij binnenkomst zet deze hot rod de toon.

De omgebouwde en opgevoerde showkarren komen de berg bij Hollywood afgereden.

Je voelt je als bezoeker direct thuis bij de wedstrijd.

Met oude auto's ga je raggen of je laat ze gewoon wegrotten. Een mooie karakteristiek van de VS.

American LaFrance, klassiekers waarbij cubic inches per dozijn gaan.

Leuke bijzonderheden: een echte Humvee en houten Jeep.

Een spectaculair gezicht, maar de echte liefhebber ziet ze liever op de grond staan.

Chroom
Echte verrassingen zijn er niet. Afgelopen jaren hebben we al heel wat auto’s gezien, waaronder veel  Amerikaanse. Aan zo’n Ford Fairlane Skyliner loop je echter niet voorbij. Door de gekozen opstelling kun je mooi zien hoe het dak in de achterruimte verdwijnt en hoe veel (lees: weinig) ruimte voor bagage overblijft. Show loopt mijlen voor op praktisch nut. Voor de Chevrolet ernaast is het niet veel anders, met zijn in chroom gedompelde voorkant met acht (!) lampen. Zo zijn er meer voorbeelden. De Chrysler New Yorker is behoorlijk exclusief. Van de beperkte productie van 724 stuks schijnen er maar vijf te zijn overgebleven. 
De Amerikaanse droom bestrijkt de periode van de T-Ford tot aan een open Cadillac van begin deze eeuw. Tussen de modellen met verlaagd onderstel en glimmende, dikke sportwielen – Amerikanen zijn er gek op – staat een Chevrolet Impala die kunstig is gelakt als een tattoo-sleeve van een sportman. Typerend zijn verder de Ford Ranchero en een slee van een Galaxie met toch maar twee deuren, gespoten in de kleuren van de New Yorkse politie, zwart en wit. Een vast onbedoelde symbolisering van de Amerikaanse samenleving.
 

T-Ford uit de vroege jaren toen Henry Ford nog niet had besloten dat je het model alleen in het zwart kon kopen.

Van een boer met een T-Ford tot een showman met een Cadillac XLR, de Amerikaan groet je.

Ronde vormen in de jaren vijftig. Chrysler New Yorker (1954) en Cadillac Eldorado (1953).

Eind jaren vijftig: bombastische modellen, zoals van Chevrolet en Ford.

Het dak van de Skyliner verdwijnt in zijn geheel in de kofferbak.

Aan het eind van de jaren vijftig kregen de Chevrolets steeds meer chroom en versieringen.

Cadillac 1958 met staartvinnen en dubbele koplampen, de automode volgens General Motors.

Een roze Thunderbird van de tweede generatie, bouwjaar 1958.

Een Ford Galaxie van de politie in New York. Een forse auto, maar toch maar twee deuren.

Rechts de Ford Ranchero, personenwagen en pick-up tot één geheel gesmeed.

Een verlaagd onderstel, andere wielen en een wilde beschildering. In Amerika zijn zulke auto's populair.

Beschilderd alsof de auto is getatoeëerd. 

Een verlaagde Dodge met sportwielen. Amerikanen vinden het prachtig.

De knaller van Ford: de Mustang. Nooit eerder was een Amerikaanse auto zo snel zo populair.

Camouflage
Letterlijk naast het chroom draait het om camouflage; we komen op de afdeling legervoertuigen. Van zo’n overgang moet je hier niet staan te kijken. De auto’s staan opgesteld alsof ze onderdeel zijn van een strijdtoneel. De presentatie geeft geen lekker gevoel, nu we dagelijks op televisie de beelden zien van de gruwelijkheden van een oorlog. Het militaire werk wordt hier wel erg vriendelijk, vredig en schoon neergezet. De uniformen komen zo van de stomerij. De mannen blaken van gezondheid. Zou een opstelling van de auto's zonder zo’n omgeving in deze tijd niet gepaster zijn, vraag je je af. Zonder iets af te doen aan de historische waarde van het tonen van deze voertuigen. Men heeft het levensecht willen maken terwijl het allesbehalve levensecht is. Voer voor discussie. 
Het voornemen om de aandacht vandaag vooral te richten op de autohistorie betekent dat we de rest van Hal 1 overslaan. De luchtvaart en agrarische sector laten we ongezien achter ons. 
 

Het museum presenteert legervoertuigen alsof ze in bedrijf zijn.

Allebei met rupsbanden: een Kraus-Maffei (1937) met Maybach-motor en een NSU Kettenwagen.

Het ziet er allemaal te mooi en verzorgd uit, alsof oorlog voeren een spel is.

Een BSA legermotorfiets uit 1943 die na de oorlog een zijspan heeft gekregen. 
 

Italiaanse sportwagens
In Hal 2 aan de overkant van het plein staat het grootste deel van de autocollectie. Hier hebben onder meer de race- en sportwagens onderdak gevonden, met een speciaal plekje voor de Italiaanse raspaardjes van Ferrari en Lamborghini. Ze staan op een passende, knalrode vloer. Met een vette knipoog hebben de mensen van het museum tussen de snelle bolides het meest verkochte type Lamborghini neergezet, een tractor! Boven de sportwagens hangen een helikopter en een straaljager. Met de auto’s hebben ze verder niets te maken. In dit museum is dat heel normaal.
Hoe mooi en glimmend ook, de meeste modellen zijn bekend en als liefhebbers zoeken we vooral naar auto’s die we nog niet kennen. Zoals een platte, donkerblauwe Alfa Romeo. Het is een 6C 2300 Aerodinamica uit de jaren dertig, ook wel Aerospider genaamd. Het is de eerste sportwagen met een motor voor de achteras en aerodynamische carrosserie, ontwikkeld door de befaamde Alfa-constructeur Vittorio Jano, samen met de broers Jankovits. In 1937 werd Jano ontslagen op aandringen van Mussolini omdat de Duitsers steeds zegevierden bij de internationale autoraces. Politieke geschiedenis en de autowereld lopen hier in elkaar over.
 

De afdeling sportwagens van Ferrari en Lamborghini.

Een twaalfcilinder Ferrari 342 Americana (1953), één van de zes die ooit zijn gemaakt.

Boven de Ferrari's hangen een Dino, een straaljager en een helikopter.

Ferrari's uit verschillende tijdvakken, maar weinig echte klassiekers.

Soms de mooiste Italiaanse sportwagen aller tijden genoemd: de Lamborghini Miura.

Het merk werd groot met een heel ander soort voertuig: tractoren.

Alfa Romeo 6C 2300 Aerodinamica, de eerste racewagen met een motor voor de achteras.

De teleurstellende raceprestaties waren voor Mussolini reden de ontwerper van Alfa Romeo te laten ontslaan.

Bugatti
Waar rood de dominante kleur is bij de Italiaanse sportwagens, is blauw dat bij de collectie Bugatti’s. Het museum adverteert er graag mee, maar de verzameling kan natuurlijk niet in de schaduw staan van het Cité de l'Automobile in Mulhouse, de vroegere Schlumpf-collectie. Niettemin zijn het er nog heel wat, met nadruk op de sportwagens. Een voor een film nagemaakte Type 41 Royale Coupé Napoleon is op een plateau ver boven de vloer neergezet. Op de grond staat tussen de Franse sportwagens een Duitse Rabag met op het merkplaatje de toevoeging lic. Bugatti. Net zo blauw, maar met een duidelijk andere voorkant. In 1923 werd een bedrijf opgericht waarvan de Rheinische Automobilbau AG (Rabag dus) een van de deelnemende partijen was, met het doel in Duitsland Bugatti’s te gaan maken. Twee jaar heeft de onderneming bestaan en in die tijd zijn er naar verluidt zo’n honderd auto’s gemaakt.
 

Bugatti-sportwagens met derde van links een Amilcar. Vooraan een Type 37.

Rechts een Bugatti Type 57, 8 cilinders, 3300 cc, 135 pk.

Zo op een afstandje twee Bugatti's, maar schijn bedriegt. De rechter is een Rabag.

Aan de voorzijde is het verschil direct zichtbaar.

Bugatti Type 30 (1926), nog steeds in het bezit van de eerste eigenaar die hem aan het museum uitleent.

Uit 1925 is dit Type 37, een van de beroemdste klassieke racewagens.

Alleen in de tas aan het reservewiel kon je wat meenemen. Binnenin was geen plek.

Bugatti Type 57 Ventoux, met een fabriekscarrosserie ontworpen door Jean Bugatti.

Het Type 41 Royale staat wat weggewerkt boven de vloer.

Old timers
We maken een overstap naar het begin van de autohistorie, naar de echte old timers. We zijn niet verbaasd replica's van de eerste Benz en Daimler te zien. In welk serieus automuseum staat die Benz niet? Hierin is het Technik Museum niet uniek. Speurend naar bijzonderheden zien we twee modellen van De Dietrich, beide van 1896. Het bedrijf maakte locomotieven en wagons voordat het zich waagde aan de automobiel. Het avontuur duurde niet heel erg lang. In 1905 was het al weer afgelopen. Nog een duo is dat van Columbia, pionier met elektrische aandrijving. Ze zijn van 1900 en 1904. De eerste behoorde ooit toe aan de familie Rockefeller. Het merk Grout kennen we als maker van stoomauto’s. De tweecilinder levert 8 pk waarmee de wagen een maximum snelheid van 50 km/u kon behalen en een actieradius van 70 kilometer. Dat lijkt allemaal heel weinig, maar bedenk dat we het over 1899 hebben.
Een van de eerste volledig gesloten auto’s, door de Duitsers zo mooi Innenlenker genoemd, is een Franse Brasier van 1908.
Als je het hebt over curiositeiten, dan scoort een éénwieler uit 1894 hoog, maar ook een Maurer vrachtwagen van 1907. Met name dat afdakje is grappig, met de extra lamp die eraan hangt.
Vanuit de beginperiode komen we langzamerhand in de jaren twintig en dertig terecht. De auto heeft zijn plaats in de samenleving gevonden. Vaak nog als luxe vervoermiddel voor de welgestelden.
Aan de andere kant van de grote hal is ruimte ingericht voor de recentere historie, al is dat niet helemaal consequent doorgevoerd. Een origineel element is de glazen vloer met daaronder allerlei instrumenten en onderdelen.
 

Replica's van de eerste motorvoertuigen van Benz (1885/1886) en Daimler (1885).

Benz Vélo 1896, de eerste auto die in grote aantallen is gemaakt, zo'n 1200 stuks.

De wagen met een wel heel beperkt passagiersbankje is de oudste auto uit de collectie.

Een fraai gerestaureerde Benz Ideal uit 1898.

Links het typeplaatje, rechts het startnummer voor de London to Brighton Run van 2012.

Een curiositeit uit 1894, een eencilinder motor van 150 cc in een wiel. Het idee kreeg geen vervolg...

Een stoomauto van Grout (1899) en een gesloten coupé van Brasier (1908).

Twee modellen van Columbia, elektrisch aangedreven, van 1900 en 1904.

Een duo van De Dietrich, fabrikant uit Lotharingen.

Een hele vroege vrachtwagen, Maurer 1907, met opvallend afdakje. Let ook op de extra lamp die eraan hangt.

Een grote Opel 24/50 (1912) waarbij de getallen verwijzen naar de fiscale en echte pk's. 

Een chassis van een Fracon uit 1920.

Op dit chassis moest je zelf een koetswerk (laten) maken. Om te rijden waren er noodstoeltjes.

Laurin & Klément, een Tsjechische fietsen- en automaker, in de jaren twintig overgenomen door Škoda.

Fiat 510 uit 1919 met zes cilinders; de enige van dit type in Duitsland met een spitse radiator.

Het ontwerp van de Opel Super 6 (1938) laat duidelijk de invloeden van moedermaatschappij General Motors zien.

Opel Admiral 1939, een zeldzame auto. Er zijn er weinig gemaakt en de meeste werden verwoest in de oorlog.

Een SS Jaguar uit 1938. Na de oorlog werd de merknaam SS snel vervangen door Jaguar.

Sportwagens van de vorige eeuw: Aston Martin DB6 en Jaguar E-Type.

Overzicht van Hal 2.

De afdeling modernere klassiekers met een fors aantal Mercedes-Benz'en.

Triumph 2000 met daarnaast een Borgward Isabella Coupé.

Mooi gedaan: je loopt over een glazen vloer met daaronder allerlei auto-onderdelen.

Op de galerij boven staan modellen uit onze jeugdtijd, zoals de DKW F93 Sonderklasse.

Medio jaren zestig verdween de tweetakt DKW om plaats te maken voor de viertakt Audi.

Mercedes-Benz 200 ('Strich Acht'), een van de best verkochte modellen van het merk in een originele kleur.

Brutus
In Hal 2 heeft Brutus zijn eigen kamer gekregen. Het idee voor dit monster ontstond eind vorige eeuw door op een oud chassis van een American LaFrance een twaalfcilinder BMW-vliegtuigmotor te plaatsen. Het was een hele zoektocht om bijpassende onderdelen als versnellingsbak en koppeling te vinden. Acht jaar duurde het project in totaal. De onderliggende getallen verklaren de naamgeving. Brutus weegt 2,5 ton, heeft een vermogen van 750 pk, een cilinderinhoud van 47 liter (!), verbruikt 80 liter benzine op 100 kilometer en heeft een topsnelheid van 200 kilometer per uur. Dat is althans gemeten. Misschien zit er nog meer in.
Brutus is uniek, maar heeft wel soortgenoten. Auto’s als krachtpatsers die met cilinders als melkbussen een vermogen naar de wielen brengen waarvoor de straatstenen eronder zoveel respect hebben dat ze gaan trillen. Waar Brutus een redelijk recente creatie is, hebben de soortgenoten al een eeuw achter zich gelaten. 
En als we het toch over superlatieven hebben, dan komt ook de door raketmotoren aangedreven Blue Flame in beeld. Deze rijdende raket ging in 1970 voorbij de grens van 1000 km/u.
 

Brutus, een project van eind 20e eeuw, met een motor van 47 liter inhoud.

Deze racewagen van Mercedes uit 1907 kreeg een Maybach-motor van 1917. 6 cilinders, 19500 cc, 300 pk.

Racewagen met Maybach-motor van 1920. 6 cilinders, 23000 cc, 300 pk.

American LaFrance (1908), 4 cilinders en 9500 cc. In 1997 reed de auto van Peking naar Parijs.

Met de Blue Flame werd in 1970 een wereldsnelheidsrecord van ruim 1000 km/u neergezet.


Mercedes

Het museum in Sinsheim is beroemd om zijn uitgebreide collectie modellen van Mercedes en Mercedes-Benz (dus van vóór en na de fusie in 1926). Hoeveel we er afgelopen jaren ook hebben gezien, de modellen uit de jaren twintig en dertig blijven tot de verbeelding spreken met hun lange motorkappen en carrosserieën die kracht en kwaliteit uitstralen. De fabriek leverde complete auto's, maar het was ook mogelijk een eigen koetswerk te laten maken door een buitenstaander. Dat de wens tot creativiteit en exclusiviteit ook kan ontsporen, bewijst de Franse creatie van Saoutchik in de opvallende paarse kleurcombinatie. Geen artikel over het museum of deze auto staat op de foto, maar hij is eerder extravagant dan mooi.
In twee opzichten is de Mercedes-Benz 130H uit 1934 interessant. Ten eerste vanwege het concept met de motor achterin, later vervolmaakt bij de Volkswagen Kever. In de tweede plaats vanwege de houtgasgenerator die tijdens de oorlogsjaren werd ingebouwd om bij gebrek aan benzine toch te kunnen rijden.
De periode 1939-1945 komt ook op een andere wijze voorbij. Alsof er geen weerzinwekkend verhaal aan de gebruikers van deze auto’s is verbonden, presenteert het museum de Mercedessen van de nazi-top. Je vraagt je af: passen ze wel in een omgeving van een gemoedelijk dagje uit, zo zonder verdere historische context? Zou een historisch museum niet een veel betere plek zijn? Eén van de auto’s werd door Hitler zelf geregeld gebruikt bij parades, toegejuicht door zijn aanhangers. De wagen is gepantserd met onder meer duimdik glas, waarbij de vraag is hoe effectief de bescherming is bij een cabriolet die vaak open werd gereden. Door alle verzwaringen verbruikt de auto 1 liter benzine op iedere kilometer. Als er geen bijsmaak was, zou je spreken over begeerlijke auto's. Aan alles zie je dat het kwaliteitsproducten zijn. Juist daarom waren ze geliefd bij de nazi's. Mercedes-Benz toonde een knap staaltje automobielbouw te kunnen leveren.
 

De Mercedes Simplex (1907) was het voorbeeld voor velen: motor voor, aandrijving achter, passagiers ertussenin.

Mercedes Simplex (1909), destijds besteld door een Amerikaanse bierbrouwer.

De chauffeur in de open lucht, de passagiers beschermd tegen weer en wind.

Mercedes 22/50 uit 1912, voorzien van een in Engeland gemaakt koetswerk.

De opvallende kleurstelling is origineel.

Mercedes 29/95 (1922) met een carrosserie van Mercedes zelf, geleverd aan een maharadja in India.

Deze Mercedes-Benz 630 (1928) heeft een carrosserie van het Britse bedrijf Park Ward.

Saoutchik voorzag deze Mercedes-Benz 630 (1928) van een opvallende carrosserie in extravagante uitvoering.

De bagage ging mee in een grote koffer achterop.

Mercedes-Benz 710 SS (1929), de sportwagen waarin Ferdinand Porsche de hand had.

Mercedes-Benz Type Mannheim, bouwjaar 1933, een zescilinder van 3600 cc en 75 pk.

Een Mercedes-Benz met de motor achterin is op zich al een bijzonderheid. Gemaakt in 1934.

Dit exemplaar is in de oorlog omgebouwd om op houtgas te kunnen rijden.

Mercedes-Benz 260D, de eerste personenwagen met een dieselmotor (1936).

Mercedes-Benz 320, bouwjaar 1938, met zes cilinders, 3200 cc en 78 pk.

Mercedes-Benz 540K (met de K van Kompressor) Spezial Roadster (1938) en 540K B-cabriolet (1939).

De 'Großer Mercedes', type 770 uit 1940, veel gebruikt door de nazi-leiders.

De lengte van deze achtcilinder is maar liefst zes meter.

Nog een Mercedes-Benz 770, maar deze gesloten limousine is van 1944 en ziet er moderner uit.

Vrijwel uitsluitend de politieke top was afnemer. Van de 770 zijn er 205 gemaakt. Gewicht 4500 kilo.

De gepantserde Mercedes-Benz paradewagen die Hitler veelvuldig gebruikte.

Een bordje geeft aan op welke punten de auto is beveiligd tegen aanslagen.

De vraag blijft: moet je een auto met zo'n beladen achtergrond als pronkstuk tentoonstellen?

In 1933 kwam Mercedes-Benz met de G4 met drie assen; tot 1938 werden er 72 gemaakt. Deze is 1938.

Foto's van de auto in actie, met Adolf Hitler als passagier.

Na de oorlog werd de auto omgebouwd tot brandweer en daarna weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht.

Een topmodel van Mercedes-Benz van de jaren vijftig: de 300 Cabriolet ('Adenauer'). 

Maybach
Dat de Duitse auto-industrie topproducten heeft voortgebracht, laten niet alleen de Mercedessen zien. Een Horch uit de jaren dertig doet er niet voor onder. Dat kun je ook over de modellen van Maybach zeggen, waarvan er hier verscheidene te zien zijn. Anders dan het merk met de ster, leverde Maybach uitsluitend een chassis met een motor. Onafhankelijke koetswerkbedrijven zetten er vervolgens een carrosserie op, naar de wensen van de klant. In 2011 kregen we een goede indruk van het merk bij het bezoek aan het Maybach-museum elders in Duitsland. De auto’s bevestigen de reputatie van topklasse. Op verschillende auto’s lezen we op de bumper ‘Museum Speyer’, nog eens duidelijk makend dat beide technische musea feitelijk één geheel vormen.
De meest opmerkelijke auto is een Maybach die is omgebouwd tot rijdende houtzaagmachine. Alle luxe en status is verdwenen. In de jaren van de naoorlogse wederopbouw wogen functionaliteit en nut het zwaarst. Het is goed dat deze auto niet in handen is gekomen van liefhebbers die de oorspronkelijke carrosserie hebben willen herscheppen. Deze auto is waardevol. Niet in geld, maar als illustratie van een tijdsbeeld. 
 

Overzicht van het paviljoen met Maybach-modellen.

Maybach W 5 SG (1928), zes cilinders, 7 liter motorinhoud en 120 pk.

Op de radiator de dubbele M van Maybach Manufaktur.

Dit is de oudste bewaard gebleven Maybach die nog rijdt.

Een twaalfcilinder Maybach Zeppelin DS7, bouwjaar 1930. De 7 verwijst naar de motorinhoud van 7 liter.

Het fraaie koetswerk is van Erdmann & Rossi. Maybach bood nooit een complete auto aan.

Zescilinder Maybach DSH van 1934, nog geheel in originele staat.

Zowel de DSH als de SW 35 (1935) hebben een relatief kleine motor met 'slechts' zes cilinders.

Maybach Zeppelin DS 8 (1938), 12 cilinders, 8 liter motorinhoud en 200 pk.

Omgebouwd tot zaagmachine in een tijd dat voor luxe geen plaats meer was.

De enige juiste beslissing: zo laten en niet terugbrengen in de oorspronkelijke staat. 

Maybach SW 38, bouwjaar 1939, een imposante vierdeurs cabriolet.

Zo'n moderne Maybach haalt het wat elegantie betreft niet bij de oude modellen.

Horch 853A, een achtcilinder uit 1938, concurrent van onder meer Mercedes-Benz en Maybach.

Rolls-Royce
De Duitse merken kunnen natuurlijk niet het alleenrecht opeisen op het leveren van automobiele topklassers. Nog altijd beweert Rolls-Royce de beste auto van de wereld te maken. Vele discussies zijn al gevoerd of dat terecht is of niet. Laten we dat thema maar even parkeren en kijken naar wat hier allemaal te zien is. Bij veel van dergelijke auto's zijn de achtergronden en het bijbehorende verhaal interessant. Zo zien we een witte Silver Ghost met een aluminium carrosserie die aanvankelijk ongelakt werd afgeleverd aan een Indiase maharadja. In plaats van het gebruikelijke reservewiel aan de linkerkant is er een handgreep voor de meerijdende beveiliger. Een fraaie Phantom II met zogeheten boattail is een lust voor het oog, maar dit koetswerk is een kleine twintig jaar jonger dan het chassis en de motor. In de jaren vijftig wilde de toenmalige eigenaar iets exclusiefs en liet de bestaande carrosserie vervangen.
Het meest indrukwekkende van de Phantom III is niet het uiterlijk, maar de krachtbron. Rolls-Royce koos voor een twaalfcillinder. Het is een landaulette, waarbij de bovenste en acherste stijl van het laatste zijraampje met de kap naar beneden klapt.
De gehele museumcollectie van Rolls-Royce-modellen is veel uitgebreider; de rest staat in Speyer (zie verderop).  
 

Rolls-Royce Phantom II (1933) met een bijzonder houten achterkant, een zogeheten boattail.

Deze carrosserie is in 1950 ontstaan en op het oudere chassis geplaatst.

Rolls-Royce Silver Ghost (1921) met carrosserie van Cole & Son. Oorspronkelijk was de auto ongelakt.

Rolls-Royce Phantom II (1934) en een Silver Ghost van tien jaar eerder.

Rolls-Royce Phantom III (1936) met een motorinhoud van 7,3 liter.

Achter deze klassieke radiator doen twaalf cilinders hun werk.

Wat achteraf staat deze bestelwagen van een modehuis uit Zürich, op basis van een Rolls-Royce.

De T-serie, de Bentley-versie van de Rolls-Royce Silver Shadow. 

Dwergauto’s
Op de bovenverdieping van de hal komen we in een hele andere wereld, die van de minimale en dwergauto’s uit de naoorlogse wederopbouwperiode. Deze deelcollectie is niet erg spannend, al zorgt zo’n Fiat 500 als sneeuwschuiver wel voor een grote glimlach. Vrijwel alle auto’s zijn we al vaker tegengekomen en wel meer dan één keer. Van een Janus, Goggomobil of al dan niet onthoofde Messerschmitt kijken we niet meer op. De verwondering zoals bij andere bezoekers is er niet. Er is één uitzondering, de driewielige Goliath GD 750 uit 1952 stationcar met houten opbouw. Het zal nog een hele toer zijn voor de tweecilinder motor van 400 cc en 14 pk om het ding in beweging te krijgen.
Op het vlak van minimale auto's is de tweewielige Monotrace het vermelden waard, maar opnieuw niet verrassend. Het is de Franse versie van de Duitse Mauser Einspurauto die je in het Haagse Louwman Museum kunt vinden. Uniek is wel een zelfgebouwde Messerschmitt met propelleraandrijving op basis van een Kever-motor. Zet je er ski’s onder, dan kun je er de pistes mee op en af. Reken maar dat je bekijks hebt! De beide buitenbeentjes staan op de galerij van de hal voor tijdelijke tentoonstellingen. Op dit moment is die ingericht voor het eeuwfeest van de 24 uur van Le Mans.
 

Kleine expositie van dwerg- en kleine auto's op de bovenverdieping.

Er staan verschillende exemplaren van de Goggomobil.

Goggomobil en Goggomobil Coupé, succesvolle kleine auto's in die tijd.

Aan de voorkant instappen bij de Zündapp Janus en BMW Isetta.

Twee Messerschmitts, in beide gevallen in open uitvoering.

Een  Fiat 500 Giardiniera en een 500 als sneeuwschuiver.

Een vroege Fiat 600 (nog met deurscharnieren aan de achterkant) met het plaatje van de dealer op het spatbord.

Een bijzondere Goliath combi, met een achterbank.

Als bedrijfswagen was de Goliath een bekende verschijning op de Duitse wegen.

Slechts 400 cc is beschikbaar om het geheel in beweging te krijgen.

Tempo driewieler, samen met de Goliath dé eenvoudige bedrijfswagens in naoorlogs Duitsland.

 

Een Franse kopie van de Duitse Einspurwagen, een 'auto' met twee wielen en twee zijwielen.

Messerschmitt met Volkswagen-motor als aandrijving voor een propeller; daarmee kun je de sneeuw in.

Le Mans
De autoracerij is nou niet het aandachtgebied waar mijn reisgenoot en ik erg warm voor lopen. Aan exposities van racewagens gaan we doorgaans snel voorbij. Voor deze over 24 uur van Le Mans maken we graag een uitzondering, in het bijzonder voor de historische voertuigen. Sinds 1923 spreekt het evenement tot de verbeelding. Het is een van de oudste en grootste races ter wereld. Winnaars krijgen in musea een ereplaats; op veilingen brengen de originele auto’s vaak miljoenen op. Anders dan bij andere races gaat het niet om de snelste tijd over een vastgestelde afstand maar de grootste afstand binnen de vastgestelde tijd, die van een etmaal. Er zijn zo’n zestig deelnemers. Wikipedia weet te melden dat de race op het Circuit de la Sarthe in het Franse Le Mans jaarlijks zo’n kwart miljoen toeschouwers ter plekke trekt en bijna 200 miljoen kijkers op televisie. Vandaag de dag legt de winnaar meer dan 5000 kilometer af, wat een gemiddelde snelheid van 220 km/u betekent. Topsnelheden tot 350 km/u zijn geen uitzondering. Dat was vroeger natuurlijk wel anders. Doel van de race was trouwens de betrouwbaarheid en het uithoudingsvermogen van de auto’s te laten zien. Beroemd zijn de oude beelden waarbij de coureurs voor de start over het circuit naar hun auto’s rennen. Uit veiligheidsredenen is daarvan in 1970 afgestapt. De zwartste race was die van 1955 waarbij delen van een Mercedes-Benz het publiek in vlogen en 82 toeschouwers om het leven kwamen.
De tijdelijke expositie is mooi opgezet, met veel informatie over achtergronden en prestaties door de jaren heen. Met Le Mans ronden we dit museumbezoek aan het begin van de middag af. Er staat nog een heel ander automuseum op het programma. We lopen terug naar het hotel en pakken de auto, op weg naar Autovision in Altlußheim, zo’n veertig kilometer verderop. Wat opzet en omvang betreft zo ongeveer het tegenovergestelde. 
 

Volg de 100 op de grond en kom via de race- en sportwagens bij de tentoonstelling over Le Mans.

1953 was het enige jaar dat Borgward deelnam aan Le Mans. De Hansa 1500 RS had weinig succes.

Twee keer een Lorraine Dietrich, een B3-6 van 1927 en 1926.

Bugatti Type 43 Grand Sport, een vierpersoons sportwagen met een top van 180 km/u in 1927.

Beroemde winnaar van Le Mans in 1928: Bentley 4,5 Litre.

In totaal zijn 669 chassis van dit model gemaakt, maar onvoldoende om Bentley zelfstandig te laten voortbestaan.

Een nagebouwde Alfa Romeo 6C 1930.

Aston Martin Mark II, bouwjaar 1935, met een relatief bescheiden 1,5 liter motor en vier cilinders.

Onder de kap van deze Lagonda Le Mans van 1938 ligt een 4,5 liter V12-motor, goed voor 240 pk.

De beroemde GT40 waarmee Ford rivaal Ferrari wist te verslaan.

De op de TR3 gebaseerde Triumph TRS met nieuwe Sabrina-motor uit 1961.

Rene Bonnet Djet (voorloper van de Matra) uit 1963. Uit 1100 cc haalde Bonnet 103 pk.

Le Mans-deelnemers van de laatste jaren: BMW en Mercedes-AMG.

In het restaurant staat een oude Goliath. Een aardige achtergrond voor de lunch.

 



2. Technik Museum Speyer


Het is een dag later, zaterdag 7 oktober. Opnieuw staan we rond negen uur op de stoep van een Technik Museum, dit keer het kleinere broertje van Sinsheim in Speyer. Het toegangskaartje van gisteren is goed voor een korting van twee euro op de toegangsprijs. Bij de kassa verontschuldigt de medewerkster zich voor het betaald parkeren. Het museum ligt vlak bij het centrum met de beroemde Dom en de gemeente wil één lijn trekken. De kosten zijn overkomelijk.
Speyer, leerden we twaalf jaar geleden, heeft een luchtvaartverleden. Nog altijd is er een vliegveld in de plaats. De museumgebouwen hebben een beschermde status en mogen niet worden afgebroken. De grote hal met een stalen skelet werd oorspronkelijk in 1913 in het Franse Lille neergezet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog braken de Duitsers het af en bouwde het hier weer op. Vanaf de laatste oorlogsjaren produceerden de Pfalz Flugzeugwerke er 2500 vliegtuigen. Tussen 1918 en 1930 gebruikte het Franse leger de hal. Vanaf 1937 tot aan het voorjaar van 1945 werden hier vliegtuigen gerepareerd. De Fransen namen het gebouw in maart 1945 opnieuw in bezit en bleven er tot 1986. Na de nodige aanpassingen werd het in 1991 als museum geopend, als nevenvestiging van Sinsheim. Jaarlijks komen er zo’n half miljoen bezoekers. De nadruk ligt op lucht- en ruimtevaart. Grote trekpleisters zijn de verschillende vliegtuigen, waaronder een Boeing 747, en het Russische ruimteveer Buran. Auto's zijn er ook genoeg. Het zal niet verbazen: daar komen we voor. 
 

Speyer heeft een luchtvaartverleden en de gebouwen zijn beschermd.

Op het buitenplein vele soorten vliegtuigen.

Het was net te koud voor bezoekers om buiten op het terras te zitten.

Publiekstrekker is het Russische ruimteveer Buran.

De opzet is vergelijkbaar met Sinsheim: alle soorten techniek door elkaar.

Brandweerauto’s
Direct bij binnenkomst valt de gelijkenis met Sinsheim op. Auto’s, vliegtuigen, motorfietsen, een onderzeeboot, een draaiorgel: ze delen de ruimte als badgasten van allerlei families en nationaliteiten op een druk strand. Om het nog een beetje overzichtelijk te houden, zijn familieleden een beetje in de buurt van elkaar gezet. Leden van brandweercorpsen bijvoorbeeld. Stuk voor stuk maken ze indruk met hun grote ladders en imposante, glimmende pompen. Er zijn echte Duitse oudjes bij, van Benz en Magirus, maar ook wat jongere Amerikanen die niettemin toch al aardig op leeftijd zijn.
De BMW-familie is vertegenwoordigd met een vijftal, een historische 309 uit de jaren dertig en wat andere modellen die we nog gewoon op straat hebben zien rijden. Dat wil zeggen, op één na. De 3.0 CSi Cabriolet van 1972 is een onalledaagse, door een particulier omgebouwde coupé. Volgens het museum zijn er nog zeven van dergelijke projecten bekend, waarbij de zaag in het dak van het fabrieksmodel is gezet.
Op een andere plek in de hal zijn enkele Opel-modellen uit de jaren dertig naast elkaar gezet en verderop de Volkswagens van onze jeugd.
 

Een oude stoomtrein boven een dragster, het kan hier allemaal.

Naast een transporter voor racewagens een onderzeebootje en daarboven een vliegtuig.

Oude brandweerwagens, helemaal achteraan een Benz, daarvoor een Magirus van 1921.

Ahrens-Fox is een bekende naam in brandweerkringen. Dit model is van 1916.

Een kleine twintig jaar zit er tussen beide wagens (zie ook boven en hieronder).

American LaFrance was ook specialist in brandweerwagens. Deze is van 1937, met een V12 van negen liter.

Ahrens-Fox (1948), de Rolls-Royce onder de brandweerauto's.

Brandweerauto van het Amerikaanse merk Mack.

Ford Transit brandweer-bestelauto. De richtingaanwijzers zijn niet origineel. 

Deze Gaggenau vrachtwagen (met plastic motorkap zodat je de cilinders goed kunt zien) is van 1909.

Een vijftal BMW's op een rijtje.

Links een BMW 309 (1934), rechts een 1800 Touring van 1973 in de toen modieuze kleur oranje. 

BMW heeft van de 3.0 CSi coupé nooit een open variant geleverd.

Dit is het resultaat van noeste huisvlijt.

Drie Opel-modellen van de jaren dertig.

De Opel 4/16 van 1928 was voorloper van de auto's op de foto hierboven. De auto heeft een echte achterdeur.

Een Opel 1,2 van begin jaren dertig, nog veel hoekiger dan de modellen van een paar jaar later.

Opel Olympia (1936). De naam verwijst naar de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn.

Opel Kadett (1937), het kleinere broertje van de Olympia. Dit was een succesvol model.

Volkswagen Karmann-Ghia (met niet-originele knipperlichten op de spatborden) en een VW Kever uit Mexico.

Een Volkswagenbus, gebruikt als kampeerwagen. Het is een T1 met kleine, puntige richtingaanwijzers.

De auto heeft nog een smalle achterklap. Later zou die veel breder worden.

Amerikanen van de jaren vijftig en zestig: Chevrolet Corvette (1962) en Cadillac De Ville (1953).
 

Veelzijdigheid
Net als in Sinsheim is er aan diversiteit geen gebrek. De afwisseling zorgt voor een verrassingseffect dat zeker een groot publiek zal aanspreken. Zo kun je een Mercedes-Benz 300 SL Roadster aantreffen tussen een 200D en een Jaguar E-Type. Of ergens in een hoekje een Fiat 124 Coupé. Opeens sta je oog in oog met een in legerkleuren gestoken oude Opel of een Kübelwagen van het Duitse leger. Die veelzijdigheid is zowel de kracht als de zwakte van het museum. Er is geen groots verhaal, geen rode draad, geen historische diepgang. Dit is een museum voor een groot publiek, van jong tot oud, voor wie verwondering deel van het plezier is. Specialisten en echte liefhebbers genieten er gewoon van mee. De bezoekers zijn zo divers als het tentoongestelde. Een logische route is er niet. We lopen dan ook heerlijk ontspannen van de ene naar de andere kant. Midden in de hal is een oude stoomwals als ‘fotopoint’ aangewezen (een merkwaardig mengsel van Duits en Engels). Natuurlijk zetten we die op de foto, maar minstens zo aardig als achtergrond is een Daimler-bus uit 1914 met zes banken.
Speyer heeft een eigen vrouwelijke Brutus, Mavis genaamd. Ze is een kind van twee opmerkelijke ouders: een chassis van een 8-liter Bentley van 1930 en een 42-liter Packard-motor van een Amerikaanse torpedoboot, gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mavis is bepaald geen doetje met haar 1500 pk. Ze heeft maar liefst 24 uitlaatpijpen en is 6,4 meter lang. Op de muur is een wijs woord geprojecteerd over haar conceptie: verspilling van tijd, geld en inspanning. Was getekend Chris Williams, de bedenker en maker van dit wegmonster. Zeven jaar had hij ervoor nodig. De Brit noemde zijn creatie naar een personage uit de televisieserie Coronation Street, een robuuste en karaktervolle persoonlijkheid. Dat kun je ook deze Mavis niet ontzeggen.
 

Een historisch belangrijke Italiaan uit vroeger tijden: de Lancia Lambda, de eerste auto met zelfdragende carrosserie.

Een fraaie De Dion Bouton uit 1922.

De Dion Bouton is een van de eerste automerken. Het bestond van 1883 tot 1932.

De carrosserie is deels opgetrokken uit essenhout.

De Kübelwagen en een Opel Kapitän in legerkleuren.

Mercedes-Benz 200 D en een 300SL samen met een Jaguar E-Type.

Een Heinkel driewieler, tussen scooter en een echte auto in.

Heinkel was ook een belangrijke producent van scooters.

Alledaagse modellen van weleer: Ford Capri en Fiat 124 Coupé.

Volgens het museum is de wals van 1917 een mooie achtergrond voor een foto.

Daimler autobus, met banken achter elkaar die ieder een eigen deur hebben.

Links: de bus heeft een forse achteroverhang. Rechts: geen luchtbanden, maar massieve banden.

Marvis, een vrouwelijke bruut.

Een waarheid als een koe...

Mercedes
Bij een serie Mercedessen aangekomen pakken we draad van gisteren moeiteloos weer op. Ze vormen een mooie aanvulling op wat we in Sinsheim zagen. Een Mercedes uit 1919 is bijzonder vanwege de schuivenmotor. Tussen 1910 en 1923 maakte de Daimler Motoren Gesellschaft ruim 5000 auto's met een dergelijke krachtbron, naar het idee van de Amerikaan Knight. De carrosserie is al even bijzonder. Waar de achterpassagiers een hele ruit voor zich hebben, moet de chauffeur het doen met een klein rond glaasje.
Gisteren zagen we de imposante modellen uit de jaren dertig. Hier is er nog zo een, afgewerkt in geel met zwart, een Mercedes-Benz 380K uit 1934. Toch straalde de ster in het verleden minder dan nu. De klanten waren niet enthousiast; van het type werden er in twee jaar slechts 154 verkocht. Mercedes-Benz kwam snel met een opvolger, de beroemde 500K. In diezelfde periode experimenteerde het merk met een klein model met de motor achterin, de 170H. Opnieuw was geen sprake van commercieel gewin. Een derde voorbeeld van een misrekening van potentiële klandizie is de innovatieve G5 uit 1938. Technisch zeer geavanceerd met onder meer vierwielaandrijving en -besturing, schroefveren en een sperdifferentieel moest de markt er weinig van hebben. In vier jaar bleef de productie steken bij 180 stuks.
Tja, en wat te denken van de 630 uit 1927 met een koetswerk van Park Ward? De Britse specialist schiep wel een heel bizarre creatie. Je vraagt je zelfs af of er een ontwerper aan te pas is gekomen of dat de eigenaar zelf aan de slag is gegaan en het bedrijf alleen voor de uitvoering aansprakelijk gesteld kan worden. Buitenissig is het geheel in elk geval zeker met vergulde radiator, zeer merkwaardige treeplanken, slechts twee deuren en een spitse achterkant. 

 

Een Mercedes van 1919 met een zogeheten Knight-schuivenmotor. De voorruit is slechts een rond glaasje.

Een fraaie Mercedes-Benz 380K uit 1934 die de klanten echter niet over de streep wist te trekken.

Daimler-Benz introduceerde midden jaren dertig modellen met de motor achterin, waaronder de 170H.

Dezelfde motor was leverbaar in een traditioneel model met de motor voorin. De klanten gaven daar de voorkeur aan.

Een markante limousine met een koetswerk van Park Ward.

Let op de bijzonder gevormde treeplanken en slechts één deur aan iedere kant.

Een vergulde voorzijde en spitse achterkant geven deze auto een onverwisselbaar karakter.

Een verdwaalde Maybach Zeppelin twaalfcilinder uit 1930.

Ondanks de scharnieren, is de kap zo te zien vast en kan niet naar beneden.

Technisch de tijd te ver vooruit, met vierwielbesturing en -aandrijving, de Mercedes-Benz G5 uit 1938.

Typerend overzicht van de expositieruimte van Speyer: auto's, motorfietsen, vliegtuigen en een draaimolen.

Britse merken
Wat voor Mercedes opgaat, is ook aan de orde bij de Britse edele merken. In Sinshem ontdekten we een aantal fraaie Rolls-Royce's en vandaag voegen we er een paar aan onze impressie toe. De meeste zijn van voor 1940; de Silver Wraith is van na de oolog. Een Phantom van 1929 is smaakvol uitgevoerd in twee kleuren, groen en geel. Het is echter nauwelijks voorspelbaar dat Henry Royce destijds toestemming heeft gegeven om ook de lamellen van de radiator groen te lakken. Niet dat het heel slecht staat, maar het past zeker niet bij de opvattingen van de perfectionist die Royce was.
Speyer heeft voor de liefhebber van Britse klassieke merken nog meer te bieden. Van de beroemde Bentleys van rond 1930 staan er maar liefst twee: een open tourer op basis van het chassis van de 8 Litre en een 4,5 Litre van 1927 met koetswerk van Vanden Plas. In datzelfde jaar produceerde Sunbeam een 3 Litre Twin Cam met opvallend gestroomlijnde spatborden. Uit 1929 stamt een Invicta 4,5 Litre, voorloper van de auto waarmee Donald Healey in 1931 de Rally van Monte Carlo won.

 

Een Phantom I (1929) met groene radiatorlamellen. Zou Henry Royce dit hebben goedgekeurd?

Phantom I (1926) en Phantom III 1936.

De 20/25 (1930) was de kleine en goedkopere Rolls-Royce.

Van na de Tweede Wereldoorlog, maar met koplampen in de stijl van de jaren dertig: Silver Wraith 1948.

De laatste Bentley voordat het bedrijf in 1931 werd overgenomen door Rolls-Royce, de 8 Litre.

De auto is een open tourer waarvan de vormgeving associaties oproept met de sportwagens van het merk.

Bentley 4,5 Litre (1927) met een carrosserie van Vanden Plas.

Invicta 4,5 Litre. Het merk hield in 1938 op te bestaan om na de oorlog weer (kort) terug te keren.

Sunbeam 3 Litre Twin Cam met opvallend lange neus en gestroomlijnde spatborden.

Ook aan de achterkant is veel aandacht gegeven aan stroomlijn.

Met deze (Duitse) Mercedes-Benz (1961) werden (Britse) racewagens naar de circuits gereden.

Britse humor: op de zijkant van de vrachtwagen getekende passagiers alsof het een bus is.

Tweede hal
Er is nog een tweede hal. De vorige keer stonden daar onder de vliegtuigen en rondom het ruimteveer een groot aantal auto’s. Het aantal valt nu wat tegen, wat niet wil zeggen dat er niets te zien is. Verreweg de meest opvallende auto is een gestroomlijnde, zilverkleurige Mercedes-Benz 500K uit 1936 met een carrosserie van Erdmann & Rossi. De vijfliter achtcilinder heeft een vermogen van 160 pk. De K staat voor Kompressor (van het Britse bedrijf Rootes), goed voor extra paardenkrachten. De auto is eenmalig gemaakt in opdracht van de toenmalige koning van Irak. Het informatiebordje vermeldt niet dat het om een reconstructie gaat. De museumgids is wat dat betreft eerlijker. Dat hoor je wel te vermelden, zeker in het geval van zoiets bijzonders. Een origineel is zonder enige twijfel vele malen meer waard. Naar alle waarschijnlijkheid bestaat de oorspronkelijke auto echter niet meer.
Dat de gepresenteerde maanwagen een replica is, hoef je niet aan te geven. Dat spreekt voor zich. De Lunar Rover Vehicle maakte onderdeel uit van de zesde en laatste maanlanding van het Apollo-programma. Op 14 december 1972 parkeerden de astronauten het wagentje op de maan. Daar staat het voor zover bekend nog steeds. Anders dan hier is het daar nog vrij parkeren Er is dan ook geen Dom. 
Een andere exoot is een Japanse begrafenisauto op basis van een Nissan President Sovereign uit 1984 met een opbouw die bulkt van de symboliek. Gouden draken en andere wezens begeleiden de overledene naar een laatste rustplaats. Dit model Nissan was het topmodel van de fabrikant en heeft in de naam dan ook de afkorting VIP. Of alleen belangrijke personen gebruik mochten maken van deze begrafenisauto, is niet bekend.  
Minstens zo opvallend is een vrachtwagencabine die Colani in 1995 ontwierp als visie op de toekomst. Drie ronddraaiende ruitenwissers zorgen voor goed zicht door de ronde (!) voorruit.
 

Een zeer curieuze Mercedes-Benz 500K, in 1936 ontstaan.

Het bedrijf Erdmann & Rossi ontwierp en maakte de carrosserie.

Dit is geen origineel, maar een nagebouwde auto. Waar het origineel is gebleven, is onbekend.

Een replica van de maanauto die daar nog steeds staat geparkeerd.

Een Nissan begrafenisauto uit 1984.

De opbouw is geplaatst op een President Sovereign VIP.

Als basis diende een vierdeurs sedan, het topmodel van het merk.

Colani's gedachten in 1995 over een moderne truck.

De ronde voorruit heeft drie ronddraaiende ruitenwissers.

Frankrijk
Waar in Sinsheim de racebolides van de 24 uur van Le Mans tijdelijk de show stelen, is hier een Sonderausstellung ingericht rondom alledaagser Franse auto’s. Eigenlijk vinden we die zeker zo aardig. Als aanvulling op een bord in de eerste hal, legt een groot paneel nog eens uit dat het gebied van Speyer tot diep in de jaren tachtig min of meer een stukje Frankrijk was als uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog. Op het terrein was een Frans garnizoen van 2000 militairen ondergebracht. Als gevolg daarvan kon je in Speyer een Franse school, supermarkt en bioscoop aantreffen. De laatste militairen vertrokken in 1986.
De keuze van de modellen uit de rijke historie van de Franse auto-industrie is tamelijk willekeurig, al zijn wel alle vier toonaangevende merken (Peugeot, Renault, Citroën en Simca) vertegenwoordigd, aangevuld met een nagebouwde Bugatti en een Rosengart. De Jeep mag verdwaald lijken, maar past hier toch. Het is een door Hotchkiss in licentie gemaakt exemplaar.

 

Tijdelijke tentoonstelling van Franse modellen, v.l.n.r. Rosengart, Renault, Simca en Citroën.

Een klassieke Peugeot en Renault die normaal elders in het museum staan.

Peugeot uit 1912. Het type werd gewoon aangeduid met een nummer. Dit is Type 143.

Kenmerkend voor Renault: de radiator achter de motor. Dit model is van 1909.

Een tweecilinder Peugeot vis-à-vis van 1898 met een vermogen van 2,5 pk.

De wagen met motor achterin is kunstig beschilderd.

Een van de eerste auto's van Bugatti (Type 5, 1902/1903) waarmee hij ging racen.

De auto - met kettingaandrijving - is een getrouwe kopie van het origineel.

Een minder bekend Frans merk: Rosengart, genoemd naar de stichter van het merk.

De LR4 N2 is van 1938. Het bedrijf bestond toen 10 jaar. In 1955 was het avontuur afgelopen.

Simca 9 Aronde van 1954, de eerste auto van Simca die niet direct van een Fiat was afgeleid.

De auto heeft tal van accessoires, zoals zonnelamellen voor de achterruit.

Bij de voorwielen en op de spatborden zijn extra sierstrips en elementen aangebracht.

Wie kent deze Franse auto's niet? Citroën HY en een Traction Avant, hier in de Familiale-uitvoering.

Citroën Méhari, met een volledig kunststof-carrosserie.

De 4x4 is een exclusieve variant, direct herkenbaar aan het reservewiel op de motorkap.

Kan het Franser? Een Besteleend. Officieel een Citroën AZU.

Omdat Hotchkiss 'm in licentie maakte, is het toch een beetje een Franse auto, deze Amerikaanse Jeep.

Kunstwerk
Een opvallende Lamborghini Miura lijkt hier wel duidelijk neergezet omdat er elders geen plek voor was. Het informatiebordje noemt het een kunstwerk en je bent bijna geneigd de kunstenaar te veroordelen die zo’n schitterend model heeft gebruikt om er zijn artistieke gevoelens op uit te leven. Het achterliggende verhaal is echter heel anders. Bij een reparatie bleek dat de auto maar liefst acht keer was overgespoten. Daarnaast waren bij talloze restauraties verschillend gekleurde vulmiddelen en plamuren gebruikt, waardoor er onder de lak maar liefst 22 andere kleuren verborgen bleken te zijn. Door voorzichtig laklagen weg te halen, zijn die allemaal naar boven gehaald, waardoor dit bonte geheel is ontstaan. Het wordt terecht een kunstwerk genoemd, want dat is het. Vele spuiters en carrosserieherstellers hebben er onbedoeld een bijdrage aan geleverd.
Als allerlaatste 'auto' zien we een met (edel)stenen bedekt gevaarte achter glas. Het hoe en waarom blijft onduidelijk. Het is een mooie afsluiting van onze bezoeken aan twee musea die met hun unieke karakter een eigen plaats in de wereld van de (auto)musea innemen. Met alledaagse en onalledaagse modellen. Geordend en ongeordend tegelijkertijd. Dat geeft ze hun charme.

 

Een kunstwerk, ontstaan door laklagen weg te halen en te ontdekken wat eronder zat.

Een passende afsluiting van bezoeken aan twee bijzondere musea.

 

  Bekijk ook: 

 

 

Een sympathiek allegaartje

 De collectie van het Technik Museum in Speyer
is een bonte verzameling van transportmiddelen
en voorwerpen, waaronder enkele interessante auto's.
 
april 2011

 

 

In drie S-steden straalt de ster

Reis naar Sindelfingen en Stuttgart naar de fabriek
en Mercedes-Benz Museum, met daarna een
bezoek aan het Auto & Technik Museum.

oktober 2006 - laatste aanvulling maart 2011

 

Een onderwijsmuseum als levensopdracht

     Een bijzonder museum in Altlußheim,
met educatie als doelstelling, met NSU's,
auto's met Wankelmotor en Bugatti's. 

oktober 2023

 

Van breimachine naar Chinese limousine

Een reis naar Neckarsulm brengt ons bij het
Audi Forum, de Audi-fabriek en het NSU-
museum, met exposities over 150 jaar NSU.

oktober 2023