Museo Nicolis

Villafranca di Verona (I) 



●  Hobby als basis voor museum
●  Ontwikkeling van de techniek
●  Grote verzameling technische apparaten
●  Afdeling automobielen
●  Vooral Italiaanse automerken


mei 2014

  


Oude steden, oud papier, oude auto's 
 

De Italiaanse ondernemer Luciano Nicolis (1933-2012) raakte als kind gefascineerd door de snelle technische ontwikkelingen vanaf het eind van de negentiende eeuw. Hij verzamelde een groot aantal producten die het resultaat van die ontwikkelingen laten zien. Ze kregen een plaats in een eigen museum. In 2000 gingen de deuren van het Museo Nicolis open voor het publiek. De bezichtiging van zijn collectie auto’s – voornamelijk van Italiaanse makelij – vormt het slotstuk van een tocht door Italië die tegelijkertijd een reis door de eeuwen is.
 


Met een witte Fiat 500L toeren we door Italië. In de taal van het land klinkt dat een stuk mooier: una Cinquecento Elle bianca. Het is tegelijkertijd een testrit, want voor de beoordeling van vering en schokbrekers zijn hier lange testbanen aangelegd. Ze worden snelwegen genoemd… Waar de Italiaanse overheidsuitgaven aan zijn besteed, in elk geval niet aan wegonderhoud. Voor snelwegen als bij ons moet je uitwijken naar de prijzige tolwegen. Dat mag de pret echter niet drukken. Onze historische bestemmingen maken het schudden en bonken meer dan goed. We starten in Pisa en eindigen in Venetië, totaal verschillend, maar allebei wereldberoemd. Eeuwen geschiedenis presenteren zich.
 

De toren van Pisa: scheef en krom. Rechts het interieur van de dom, naast de toren.

Scheef en krom
De bouw van Pisa’s schuine toren begon in 1173 en duurde uiteindelijk 200 jaar. Al vijf jaar na de start begon het bouwwerk te hellen. De bouwers probeerden dat te compenseren, waardoor de toren niet alleen scheef, maar ook krom is. Na recente ingrijpende veranderingen aan het fundament is de voortgaande verzakking gestopt. Sterker nog, de toren is iets meer rechtop gezet. Niet te veel, want dan zou het karakter als toeristische trekpleister verloren gaan. Hij staat nu nog vier meter uit het lood, net als rond 1700.
Minstens even opmerkelijk zijn de middeleeuwse wolkenkrabbers van San Gimignano, sinds kort weer bewoonbaar als vakantieappartement. Ooit waren ze de statussymbolen van steden en hun heersers. Elders zijn ze afgebroken, hier zijn ze bewaard gebleven. Een stroom aan toeristen is het gevolg, zoals overal in dit gebied.
 

De middeleeuwse 'wolkenkrabbers' van San Gimignano, sinds kort weer bewoond.

De Abbazio di Monte Oliveto Maggiore wordt nog altijd bewoond door 20 monniken.

Middeleeuwen
De stadjes, musea, kerken en kloosters van Toscane zijn levende verhalen over kerkvorsten vanaf de twaalfde eeuw. Soms lijkt de klok in Italië in de middeleeuwen stilgezet, ware het niet dat vooral de auto’s verraden dat dit toch echt de 21e eeuw is. Het begrip autovrije stadscentra moet je niet al te letterlijk nemen. Buitenstaanders mogen er niet in, maar de plaatselijke bevolking bewijst dat ook hele smalle straatjes met een vierwieler toegankelijk zijn. Een vrij plekje op een plein is nog goed te gebruiken als parkeerplaatsje. Tegen het eeuwenoude decor zijn oud en modern relatieve begrippen. De Alfa Romeo 1750 Spider waarmee een bruidspaar naar het stadhuis van Siena is gekomen mag dan in autokringen een klassieker heten, op het grote centrale plein Il Campo is het een onderdeel van de moderne tijd. De auto ziet er ook nog eens als nieuw uit, zonder ook maar één krasje of deukje.
 

Autovrij op z'n Italiaans (links) met mini-parkeervakken voor kleine auto's.

Een Alfa Romeo 1750 Spider in Siena. In deze omgeving een moderne auto.

Toscaanse romantiek: je bruid met een Alfa Romeo 1750 Spider naar de trouwzaal brengen.

De auto zag er als nieuw uit met geen enkel plekje roest, ondanks zijn leeftijd.

Bijzonderheid
Uitsluitend vanwege de kleur valt een door Zagato ontworpen Lancia Fulvia bij een huis in Castel del Piano op, ondanks zijn leeftijd van bijna een halve eeuw. Alleen de liefhebber herkent dat het om een bijzonderheid gaat. Datzelfde geldt trouwens voor een – wel recent - rood autootje op het plein van de Duomo en het Provinciehuis van Arezzo. Terwijl de aandacht van anderen uitgaat naar het klassieke gebedshuis, lopen we er even op af. Het is een dR, een Italiaans merk dat nauwe banden onderhoudt met een Chinese fabrikant en diens producten in gewijzigde vorm in Italië op de markt brengt. Een grote 1 als typeaanduiding siert de achterklep. Op het provinciehuis wapperen de vlaggen van Italië, Europa en Ferrari. Ferrari? Waarom zou die er hangen? Het blijkt een vorm van blikvernauwing. Het zwarte steigerende paard op de vlag is een onderdeel van het stadswapen van Arezzo!
Reizen door Italië is een ontmoeting met een traditie van vormgeving en creativiteit die eeuw na eeuw is opgebouwd. Het werk van kunstenaars en ambachtslieden uit lang vervlogen zorgt voor een oprechte bewondering bij de 21e-eeuwer. Terecht heeft Unesco de unieke mozaïeken van Ravenna op de werelderfgoedlijst geplaatst. Kom daar tegenwoordig maar eens om. Een in onze ogen creatieve, in schotse ruit gestoken Fiat Panda is hiermee vergeleken helemaal niets bijzonders.
 

Behalve door de kleur volstrekt onopvallend: een Lancia Fulvia Coupé met Zagato-koetswerk.

Alleen de kenners zien hier iets bijzonders: een dR, een Italiaans/Chinese auto.

Vergeleken met de kunst van Ravenna is zo'n Panda maar heel gewoon.

De mozaïeken maken onderdeel uit van Unesco's werelderfgoedlijst.

Bolsinina
Onze tocht voert door het glooiende, in het voorjaar nog groene landschap van Toscane, waar op een heuvel tussen Siena en Buonconvento Maria Pia en Marcello hun pension Bolsinina runnen. Zeventien jaar geleden begonnen ze hun nieuwe leven als eigenaars van wat je een b&b&d kunt noemen: bed and breakfast and dinner. Vanaf acht uur ’s avonds laten ze de tijdelijke bewoners van hun eeuwenoude verblijf genieten van een viergangendiner dat niet onderdoet voor de prestaties van een chef-kok van een goed restaurant. Hun gastvrijheid is groot, de accommodatie sfeervol en uitnodigend. Dat je witte auto al na een dag grijs is geworden door de 2,5 kilometer lange toegangsweg van zand en kiezels, moet je voor lief nemen. Het bord dat verbiedt hier harder dan 50 km/u te rijden, doet potsierlijk aan. Het ongerief weegt niet op tegen de schitterende ligging en de rustgevende omgeving. En trouwens, eeuwenlang was een zandweg de gebruikelijke verbinding tussen twee plaatsen. Behalve in Venetië natuurlijk, waar het vervoer over het water gaat. Een Ford Transit of Opel Vivaro is hier een boot. Anders dan in de rest van historische Italiaanse plaatsen is autovrij hier ook écht autovrij.
 

Bolsinina: tegen één van de heuvels van het Toscaanse land.

Een eeuwenoude schuur is omgebouwd tot comfortabel gastenverblijf.

Uitzicht vanaf de eerste verdieping.

Zand, kiezels, kuilen en stof: al snel wordt een witte auto aan de achterkant grijs.

De 'hoofdstraat' van Venetië: Canal Grande. Deze stad is écht autovrij.

Zowel het personen- als het goederenvervoer is hier aangewezen op de boot. Links de lijndienst van de waterbus.


Museo Nicolis
Aan het einde van onze hink-stap-sprong door de eeuwen is de bestemming Museo Nicolis in Villafranca di Verona. Directe aanleiding van ons bezoek is de collectie historische auto’s, al verbleken de blikken schoonheden bij de kunstwerken tijdens de rest van de tocht. Het is een hele overgang van de fresco’s, plafondschilderingen, ingelegde vloeren, eeuwenoude boeken, zilveren en gouden voorwerpen, gebeeldhouwde standbeelden, praalgraven, marmeren versieringen, kerkelijke kunst, kapellen, basilieken, kathedralen, paleizen en torens naar zoiets banaals als oude auto’s. Ongetwijfeld zou de in 2012 overleden ondernemer Luciano Nicolis hier zijn gaan sputteren. Hij bewonderde de technische ontwikkelingen vanaf het einde van de negentiende eeuw als onderdeel van een lange historie. In zijn museum komt dat tot uitdrukking. Over zijn verzameling zei hij altijd: “Wij zijn niet de eigenaren van dit alles, maar de bewaarders voor de toekomst”.
 

Museo Nicolis in Villafranca di Verona.

De straaljagers op het dak zijn een goede wegwijzer.

Kantoorgebouwen
We parkeren de 500L vlak bij het bronzen beeld van een oude Cottereau voor de ingang, opmerkelijke genoeg een Franse auto. Het museum is een modern, strak gebouw van staal en glas. Het is temidden van de andere kantoorgebouwen langs de hoofdstraat van het stadje gemakkelijk te vinden door de straaljagers op het dak. Op deze donderdagochtend in mei is het niet druk. Er zijn maar enkele bezoekers, behalve een schoolklas die zich luidruchtig heeft verschanst rond de koffie- en snoepautomaat. De groep staat op het punt te vertrekken maar gaat niet met lege maag de bus in.
Op de begane grond ligt een stapel oud papier en zakken vol papiersnippers. Worden ze zo meteen opgehaald of zouden de schoonmakers in staking zijn gegaan? Geen van beide. De papierberg ligt hier permanent. Het is een deel van het verhaal. Het verhaal van de familie Nicolis. Luciano’s vader begint in 1934 een onderneming (Lamacart) die zich specialiseert in hergebruik van materialen, in het bijzonder papier. Een vooruitziende geest die ook nog eens erfelijk blijkt te zijn. Luciano neemt het bedrijf over en breidt het verder uit.
 

Een bronzen beeld van een oude Cottereau voor het museum. 

Techniek
Het oud papier maakt hem tot een vermogend man en stelt hem in staat zijn fascinatie voor de ontwikkeling van de techniek te vertalen in een verzameling technische en mechanische producten met auto’s als middelpunt. Zijn collectie groeit met de jaren. Genoeg om er een museum mee te vullen. In 2000 gaan de deuren open. Het Museo Nicolis prijst zichzelf aan als het museum van “auto’s, technologie en mechanica”. Luciano’s verzamelwoede vult vier verdiepingen. De bovenste is het domein van de fietsen en motorfietsen. Een verdieping lager laat een schier eindeloze reeks aan oude foto- en filmtoestellen zien, toont oude grammofoons, radio’s, schrijf- en naaimachines en allerlei andere oude producten die ergens iets met het thema techniek te maken hebben. Dat alles aangevuld met een bonte verzameling van dingen die nooit zijn weggegooid, van koffers tot speelgoed. Alles keurig achter glas in kasten tot aan het plafond, veelal met een klein bordje met vermelding van merk en jaartal. Tussendoor verzamelingen miniatuurautootjes van derden, in bruikleen aan het museum geschonken.
 

Binnen staat hetzelfde beeld, maar dan met passagiers.

Nicolis bracht een grote verzameling bijeen van technische en mechanische producten.

Kasten vol oude foto- en filmtoestellen op de tweede etage. 

Oude muziekinstrumenten en rechts een aantal jukeboxen.

Autocollectie
Beneden staat een hele rij scooters en is een hoek ingericht met militair materieel, met zowel een Fiat vrachtwagen uit de Eerste Wereldoorlog als een moderne pantserwagen. De belangrijkste etage is echter de eerste, nadrukkelijk aanbevolen door de dame achter de kassa die niet weet dat we juist hiervoor zijn gekomen. Dit is het hart van het museum: de omvangrijke autocollectie. Het merendeel van de auto’s is van Italiaanse afkomst. Stuk voor stuk zijn ze in onberispelijke staat en vaak minutieus gerestaureerd. Bij verschillende modellen liggen ringbanden met foto’s en documenten over het omvangrijke herstelproces. De lijn tussen restauratie en opnieuw maken is daarbij een hele smalle, blijkt telkens weer.
Na het overlijden van Luciano Nicolis in 2012 hebben zijn zoon en dochter het levenswerk van hun vader voortgezet. Om de exploitatie mogelijk te maken is het museum te huur voor feesten, partijen en zakelijke bijeenkomsten. Daags voor ons bezoek heeft Jaguar hier zijn nieuwste modellen gepresenteerd.
 

Op de eerste verdieping het hart van de collectie: de oude auto's. 

Eigenlijk is er te weinig plaats voor de vele modellen. 


Fiat
Boven aan de glazen wenteltrap staan de auto’s in rijen naast elkaar. Dat is meteen ook de belangrijkste kritiek op het geheel. Er is eenvoudigweg te weinig plaats om alles goed tot zijn recht te laten komen. Veel modellen zijn alleen van de voorkant te bekijken. Dat is jammer. Ze zijn er mooi genoeg voor. Onze aandacht richt zich bij dit bezoek vooral op de Italiaanse merken. Nicolis verzamelde meer dan een handvol Fiats, van luxe limousines uit de beginjaren tot de autootjes voor de gewone man van de jaren dertig en veertig, de Balilla en Topolino. Niet alleen maakte Fiat zelf aantrekkelijke coupés en cabrio’s, de techniek werd ook gebruikt door menig koetswerkbedrijf voor eigen creaties. Zo zien we een cabriolet van Castagna met – heel uniek – een voorruit zonder omlijsting. Colli uit Milaan maakte op Fiat-techniek een kleine racewagen. Laat het snelle uiterlijk je niet op het verkeerde been zetten: onder de kap zit een 750 cc motortje. Cisitalia gebruikte een 850 cc Fiat-krachtbron voor een kleine coupé die begin jaren zestig onder eigen naam op de markt werd gebracht.
 

De Fiat 505 uit 1925 was een luxe limousine waarmee je je liet rijden.

Deze Fiat 512 stamt uit 1926. 

Ook de bedrijfsauto is een Fiat.

Modellen voor de gewone man: de 508 Balilla uit 1933 en de Topolino uit 1947. 

Bertone maakte in 1945 dit koetswerk op het onderstel van een 1500 C uit 1941. 

Een 1100 E uit 1950 met een carrosserie van Castagna. 

De auto heeft - heel bijzonder - een voorruit zonder omlijsting. 

Naast een Alfa Romeo en Lancia uit die tijd een Fiat 1100/103 (1954).  

Deze sportieve 1200 Trasformabile uit 1958 was een product van Fiat zelf. 

Een Fiat 500 Spider Sport met koetswerk van Colli en een 750 cc motor. 

Cisitalia 850 GT uit 1963 op basis van Fiat-techniek. 

Carrosseriebedrijven
Voor de oorlog was het heel gewoon een chassis te kopen om er bij een gespecialiseerd bedrijf een koetswerk voor te laten maken. Was een Fiat te gewoontjes, dan gebruikten de carrosseriebedrijven voor hun exclusieve modellen een Alfa Romeo of Lancia. Beide merken zijn hier goed vertegenwoordigd. Castagna boetseerde twee oogstrelende sportwagens op basis van Alfa-techniek, met zes en acht cilinders onder de kap. Er staan ook een paar voorbeelden van toerwagens met een motor en onderstel van het bedrijf uit Milaan.
Topstuk van de collectie is een achtcilinder Lancia Astura, in 1939 door carrosseriebedrijf Colli gebouwd in opdracht van de Milanese renstal Ambriosiana om deel te nemen aan de befaamde Mille Miglia, de duizendmijls race door Italië. Tijdens de voorbereidingen raakte de auto bij een ongeluk echter beschadigd, waardoor hij niet aan de start kon verschijnen. Tien jaar later gebeurde dat alsnog. Inmiddels was de wagen in Engels bezit. Na de restauratie heeft de Astura deelgenomen aan de moderne versie van de Mille Miglia, voor het laatst in 2012. De auto is uitverkozen om de hoofdrol te spelen in een promotiefilmpje van Lamacart. Het moet de lieveling van Luciano zijn geweest.
 

Alfa Romeo 6C 1750 GTC uit 1931 waarvoor Castagna de carrosserie maakte. 

Een achtcilinder Alfa Romeo, de 8C 2300 uit 1933, ook met Castagna-koetswerk.

Rechts een Alfa Romeo RL uit 1923 met koetswerk van Martin King, links een RM uit 1925 met Zagato-carrosserie. 

Het beeldmerk aan beide kanten van de V-vormige radiator.

Twee van de vele Lancia's: een Beta 20hp (1911) SGV en Lambda (1928). 

Het topstuk uit de collectie: Lancia Astura MM Sport 1938 met Colli-koetswerk. 

Gemaakt voor de Milla Miglia kwam de auto pas na meer dan 10 jaar aan de start.


De Lancia staat prominent op het reclamefoldertje voor het museum. 

Lancia Aprilia (1947) met speciale carrosserie van Pininfarina, rechts een Flaminia met fabriekskoetswerk. 

Een Lancia Appia in een nagebouwde werkplaats met een expositie van oude radiators. 

Touring maakte deze Lancia Flaminia 3C 2.8 (1960) met een lichtgewicht carrosserie. 

Lievelingen
Nicolis had meer lievelingen. De Isotta Fraschini Tipo 8 is er zo een. De 8 verwijst naar de achtcilinder lijnmotor. Het koetswerk is van Castagna, het bouwjaar 1929. De auto is een typisch voorbeeld van de grote, luxe limousines voor de zeer welgestelden van die tijd. Alleen al de kristallen koplampen (!) zijn een vermogen waard. Het interieur is afgewerkt met de mooiste materialen en rijkelijk voorzien van alle gemakken. Voor de dames is er een ingebouwd kastje om de neus te poederen en de heren vinden er een tang om hun gekrulde snor bij te werken. Nicolis zelf zag nauwlettend toe op de restauratie, eind vorige eeuw.
Van recenter datum zijn de beroemde Italiaanse Gran Turismo’s. Ook deze staan nogal opeengepakt naast elkaar: een Ferrari 250 GTE, Lamborghini Espada en verscheidene Maserati’s.

 
Isotta Fraschini 8 AS 1929 (afbeelding: Museo Nicolis)  

Links op de voorgrond een Lamborghini Espada, rechts een Ferrari 250GTE.  

Een serie Maserati's, helaas ook erg dicht bij elkaar geplaatst. 

Maserati Mistral 4.0 uit 1968. 

Maserati 3500 GT met een carrosserie van Vignale (1960). 

Bianchi
Voor de liefhebber minstens zo aardig zijn de veel onbekendere Italiaanse merken. Die zie je in andere musea niet. Bianchi is er zo een. De succesvolle fietsen- en motorfietsenfabrikant begon met het maken van auto’s in hetzelfde jaar als Fiat, 1899. De auto's van dat merk werden als de grootste concurrent gezien. In de Tweede Wereldoorlog werd de fabriek grotendeels verwoest. Bianchi pakte de autofabricage niet eigenstandig meer op. In 1955 werd een overeenkomst gesloten met Fiat en Pirelli en een nieuwe onderneming opgericht: Autobianchi (later door Fiat geheel overgenomen). Tipo C uit 1909 heeft elektrische verlichting in het achtercompartiment, een unicum in die tijd. Passagiers hoefden niet bang te zijn voor koude voeten dankzij een ingebouwde warmwaterkruik. In de jaren dertig ging Bianchi’s S9 Sport de concurrentie aan met Fiat en Lancia.
 

Een Bianchi Tipo C 20-30hp uit 1909 met rechts een Tipo S2 van zes jaar later. 

Met de S9 Sport (1935) ging Bianchi de concurrentie aan met Lancia en Fiat. 

Crises
Koetsen- en wagonbouwer Diatto uit Turijn waagde zich in 1905 aan de auto, aanvankelijk door modellen van het Franse Clément-Bayard te maken. Later volgden eigen ontwerpen. Na verschillende financiële crises - zoals een faillissement in 1923 met een doorstart een jaar later - was het autoavontuur in 1929 definitief ten einde. Diatto ging zich beperken tot het maken van auto-onderdelen. Dat ging goed tot 1955. Het beeldmerk van het merk vertoont trouwens opvallend veel gelijkenis met dat van Bugatti, de Franse autobouwer waarmee het Italiaanse bedrijf nauwe banden onderhield.
Een ander verdwenen merk is Ansaldo, ook gevestigd in Turijn. Voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog was het één van de belangrijkste bedrijven van Italië met 80.000 werknemers. In 1920 trad de onderneming de autowereld binnen. In het beeldmerk op de radiator zijn twee gekruiste kanonnen verwerkt. Na twee jaar kwam het bedrijf in problemen toen de huisbankier moest liquideren. Er kwam een nieuwe onderneming maar die hield het slechts uit tot 1931. Één decennium autoproductie was echter genoeg om Nicolis de kans te geven een aantal modellen voor zijn collectie te bemachtigen.
 

Minder dan een kwart eeuw bestond Diatto. Hier een 20 AS van 1924 . 

Het merk Ansaldo heeft zo'n tien jaar bestaan. Links een 4CS (1924), rechts een 22 (1930). 

Officine Meccaniche
Ouderen onder ons kennen nog de vrachtwagens van OM, in 1975 opgegaan in Iveco. Op het Italiaanse platteland zie je er af en toe nog eentje rondrijden. OM is een afkorting van Officine Meccaniche en maakte in het verleden ook personenwagens. Het bedrijf startte met auto’s in 1918 na overname van Brixia-Züst. In 1933 lijfde Fiat de onderneming in. Vier jaar later werd de laatste OM-personenwagen gemaakt. In het museum staat een sportieve tweezitter uit de laatste jaren van de onderneming.
Het merk Itala zal niet gauw in de vergetelheid raken door de overwinning in de rit Peking-Parijs van 1907. Die auto staat in het nationale automuseum in Turijn. Het Model 50 van 1920 is natuurlijk minder spectaculair. De auto stamt uit de periode dat Itala het moeilijk had, zoals bijna alle bedrijven in Italië na 1918. De overheid moest in 1924 bijspringen om de zaak overeind te houden. Het bleek geen structurele oplossing. Tien jaar later ging het alsnog fout.
 

Een sportwagen van OM uit de tijd dat het merk nog personenwagens maakte. 

De voorkant had ook van een Britse sportwagen kunnen zijn. 

Deze Itala 50 25/35 hp is van 1920.

Jachtauto
Nicolis’ liefde beperkte zich niet tot Italië, getuige onder meer enkele T-Fords, een elektrische Baker, een schitterend gerestaureerde Delahaye, een Bugatti, een Ford Thunderbird en opvallende Cadillac Eldorado. We kennen ze ook van andere musea. Uniek is daarentegen een jachtauto op een chassis van Benz, gemaakt in opdracht van een Indiase maharadja. De carrosserie is van kunstzinnig bewerkt aluminium en hout. Niet minder interessant is een Darracq uit 1898, of beter: wat daar nog van over is, het chassis. Dit is één van de eerste chassis van het merk en het enige dat is overgebleven, waarbij nog gebruik is gemaakt van een motor van Bollée. Een koetswerk van draad toont hoe de complete auto er destijds vermoedelijk uitzag.
 

Nicolis beperkte zich niet tot het bijeenbrengen van louter Italiaanse auto's. Hier een Peugeot 58 uit 1904.

Hout en aluminium waren de twee belangrijkste materialen voor de carrosserie van de Benz 8-20PS jachtwagen uit 1914. 

Het chassis van een Darracq met Bollée-motor uit 1898.

Cabrioversie
We staan ook even stil bij een BMW Isetta, bijzonderder dan je op het eerste gezicht zou denken. Dat zie je pas als je er omheen loopt. Het is een cabrioversie met piepklein open kapje. Naast de BMW, voortgekomen uit de Italiaanse Iso Isetta, staat een Messerschmitt. Althans, dat denken we. Mis. Het is een licentiemodel van Italiaanse makelij, een Mival met als typenaam Mivalino. Dat klinkt pas Italiaans.
We zijn letterlijk rond en dalen via de glazen trap weer af. De schoolklas is vertrokken en rond de koffieautomaat is het stil. De kassadame is druk bezig met de administratie. Het bezoekersaantal is bij enkele echtparen blijven steken. Hoewel de catalogus er alleen in het Italiaans is, kopen we ‘m toch. Altijd handig als naslagwerk en bovendien een leuke herinnering. Of die op hergebruikt papier is gedrukt? Wie zal het zeggen. Het zou eigenlijk wel moeten.
Met een laatste blik op het kunstwerk voor de deur gaan we terug naar onze 21e eeuwse Cinquecento. Weg van het oud papier en de oude auto’s, terug naar de oude steden.

 

Mival Mivalino 175 (1956) met daarnaast de Isetta in exclusieve cabrio-uitvoering.

Vitrines met oude lampen laten de ontwikkeling van de autoverlichting zien. 

Een oude picknickset bij de Topolino.