Automuseum Melle
Melle (D)
●
Grote verzameling klassiekers
●
Enkele unieke modellen
●
Oudste originele Peugeot
●
Enkele bijzondere Glas-modellen
●
Thematentoonstelling VW Karmann
oktober 2015 en oktober
2017
Te weinig ruimte voor de liefde
Een museum van 27 eigenaren met een wisselende collectie oude auto’s die er in
bruikleen zijn ondergebracht. Een grote verscheidenheid aan rollend erfgoed in
een oude fabriek, volledig in stand gehouden door vrijwilligers. Dat is de
formule van Automuseum Melle. Om te ervaren hoe die gestolde autoliefde zich
vertaalt in de praktijk, gaan we op weg naar het museum, een kleine dertig
kilometer ten oosten van Osnabrück.
 |
Voor alle zekerheid hebben we thuis
de routebeschrijving uitgedraaid. Het navigatiesysteem zal er maar mee ophouden
in den vreemde. Dan sta je toch gek te kijken. En je weet het maar nooit met die
software uit het Volkswagenhuis, is de wrange grap dezer dagen. Het is allemaal
onnodig. Het enige dat je hoeft te weten is afslag 23 Melle-West op de A30.
Vanaf dat moment staan er wegwijzers ‘Automuseum’. Het is kennelijk dé
bezienswaardigheid van de streek, want langs de snelweg staat zo’n groot bruin
bord dat culturele hoogtepunten langs de route aangeeft. Afgelopen zomer reden
we eraan voorbij, op weg naar Wolfsburg. Nu is het de bestemming. In Melle zelf
is het nog even oppassen. Je moet direct na het tunneltje onder het spoor rechtsaf. Direct is ook
echt direct. De Pestelstraße ligt naast de spoorbaan. Aan de linkerkant
verrijst een statig wit gebouw. Boven de poort staat Möbelfabrik Melchersmann,
met van die ouderwetse Duitse letters die we ooit op de middelbare school nog
moesten leren. Dat is van lang geleden. De oudste delen van de fabriek zijn van
1879. Schilden aan beide kanten duiden op de
huidige bestemming. De ingang is aan de achterkant, bij een serre-achtige
uitbouw. Om te parkeren moet je de poort door. Er is ruimte genoeg op deze
zaterdagochtend in oktober. Er staat een auto met een Nederlands kenteken.
Achter een raam aan de linkerkant zien we een groene Daf. Het Hollands hart gaat
natuurlijk sneller kloppen bij het zien van zo’n museumstuk. Later blijkt dat de
wagen helemaal niet in het museum staat, maar in een opslag aan de andere kant
van het gebouw.
 |
Vlak
langs het spoor in Melle staat een groot statig gebouw waarin het museum
is gevestigd.
Een
oude gravure van de meubelfabriek van destijds.
Tekening van de
gevel van het pand in de poort naar de binnenplaats.
De
oorspronkelijke bestemming staat in klassieke letters boven de poort.
Bruikleen
Twee bejaarden vullen de serre als een geluidloos welkomscomité. Ze zijn van de
adellijke tak van de vroege generatie autopioniers, de Dion Bouton. In 1901 en
1903 verlieten ze hun geboortehuis. In Duitsland zijn maar weinig auto's uit
deze periode overgebleven. Het zijn zeldzaamheden, waarbij de ouderdom zichtbaar
is. Naast de auto's is de ingang. De receptie
bestaat uit een laag tafeltje waarop bij wijze van kassa een geldkistje staat.
De auto op de parkeerplaats blijkt van een ouder Nederlands echtpaar te zijn. Ze
krijgen van de dame bij het geldkistje een uitgebreide beschrijving van opzet en
inrichting. Het museum is een particulier initiatief van Heiner Rössler. Met nog
26 andere partners, waaronder de gemeente, maakt hij deze presentatie van het
automobiele erfgoed mogelijk. De auto’s staan hier in bruikleen. De
samenstelling van de collectie verandert geregeld. Met enige regelmaat komt een
eigenaar zijn auto ophalen om ermee te gaan toeren. Alle medewerkers zijn
vrijwilligers. Het echtpaar luistert aandachtig. Zo te horen is dit de eerste
keer dat ze een automuseum bezoeken. Net als wij hebben ze een sticker opgepakt
gekregen, als bewijs dat het entreegeld is betaald. Een overbodig ritueel. Het
museum is overzichtelijk, er zijn vier gasten en twee vrijwilligers en het is
onmogelijk om ongecontroleerd binnen te komen.
We krijgen twee catalogi aangeprezen: een globaal gidsje en een wat uitgebreider
boekje voor de specialisten. Die laatste uitgave is, voorzichtig uitgedrukt,
niet heel recent. Het omslag meldt Automuseum Ibbenbüren. Daar was het
museum tussen 1984 en 1997 gevestigd. We kopen de boekjes toch maar, om thuis
tot de conclusie te komen dat de informatieve waarde beperkt is.
 |
 |
Twee oude modellen van
De Dion Bouton staan bij de ingang. In Duitsland zijn ze zeldzaam.

De oude gids
van het museum in Ibbenbüren wordt nog steeds te koop aangeboden.
Parkeerplaats
Alle auto’s in het museum zijn in principe rijklaar. Dat kunnen veel collecties
elders niet waarmaken. Er staan er zo’n tweehonderd, een handvol beneden en de
rest op twee bovenverdiepingen. Al snel wordt duidelijk dat dit er teveel zijn.
De meeste staan naast elkaar met hun neus naar het gangpad. De gedachte aan een
overdekte parkeerplaats dringt zich op. Er is een poging gedaan ze thematisch of
op tijdvak bij elkaar te zetten. Dat is niet altijd gelukt. Soms is de logica
ver te zoeken. Auto’s lijken verdwaald en terechtgekomen op een verkeerde
verdieping of in een verkeerde gang. Alsof in een kunstmuseum Van Gogh bij
Rubens hangt of Warhol naast Rembrandt. Bij sommige auto’s staat een vitrine met
achtergrondinformatie. Maar zo, dat je de auto erachter moeilijk kunt zien. Ook
kinderwagens benemen het zicht. Kinderwagens? Zeker. Het museum biedt ook
onderdak aan een grote collectie historische babytransporteurs. Een aantal staat
op plankjes die aan de muur hangen, maar het merendeel staat op de grond. De
vrijwilligers doen er alles aan hun liefde te betuigen aan wat verzamelaars en
liefhebbers hier naar toe hebben gebracht. Een sfeervol museum is het echter
niet geworden. Het gebrek aan aankleding en mooie verlichting versterkt de
sobere indruk. Al die zaken kosten geld en dat is er duidelijk niet. Van de
entreegelden is de exploitatie vermoedelijk nauwelijks rond te krijgen.
 |
Veel auto's,
naast elkaar alsof ze geparkeerd staan.
Soms is
onduidelijk waarom juist deze auto's bij elkaar staan.
De twee
bovenverdiepingen hebben elk twee vleugels.
Allerlei
soorten kinderwagens hangen aan de muren.
De periode van
de Duitse wederopbouw, met vooraan een Zündapp Janus.
Modellen uit de
jaren vijftig en zestig.
Juweeltjes
Is een bezoek verloren tijd? Na twee uur rondkijken is het antwoord: geenszins.
Het is geen attractie waarvoor je honderden kilometers omrijdt, maar als je in de
buurt bent is het best aardig even winnen te wippen. Het Nederlandse paar is
zelfs enthousiast bij het zien van zoveel oude auto’s. Wie echter meer musea
heeft gezien, loopt aan een aantal geëxposeerde objecten snel voorbij. De
bekende klassiekers bieden geen nieuws. Maar er zijn voldoende juweeltjes om wat
langer bij stil te staan. Dat doen we dan ook. Een Peugeot uit 1896 is er zo
één. Geen sieraad in letterlijke betekenis, wel mooi vanwege de exclusiviteit.
Volgens het museum is het de oudste nog bestaande, rijklare en ongerestaureerde
auto van het merk. Dat maakt indruk. Onze landgenoten geloven het direct. Maar
is het ook zo? In ons eigen Louwman Museum staat immers een Peugeot van 1894.
Origineel. Nooit met een restaurateur in aanraking geweest. Toegegeven, hij
staat achter glas en komt nooit van zijn plaats. Dat kun je moeilijk rijklaar
noemen. En het model uit 1895 is vast wel eens opgeknapt. Die ziet er in elk
geval een stuk beter uit. Verder staat in het fabrieksmuseum in Sochaux een Type
4 uit 1892, gekocht door de Bey van Tunis. Naar verluidt zou die auto zich ook
in originele staat bevinden en is nog veel mooier ook. Wat doet het er eigenlijk
toe? Hier staat een indrukwekkende verschijning van 120 jaar oud die nog
geregeld de weg op gaat. Een juweeltje, al heeft de tijd de schittering
weggenomen. De lak is op veel plaatsen verdwenen. Je kijkt zo tegen het kale
houtwerk aan.
Er zijn meer bijzonderheden uit de pioniertijd. Een Oldsmobile uit 1906 heeft
een recht schutbord en is daardoor veel exclusiever dan de beroemde ‘curved
dash’. Honderd zijn er maar van gemaakt.
In hetzelfde jaar werden twee stoom-racewagens gebouwd door het beroemde merk Stanley, bedoeld om mee te doen aan de race om de Vanderbilt Cup.
Volgens een informatiekaartje bij de auto zagen de organisatoren dat niet zitten.
Ze deden er alles aan de potentiële projectielen te weren en veranderden de
regels. De Stanleys kwamen nooit aan de start. De auto hier is één van de
replica's die van de wagens zijn gemaakt.
Interessant is ook een Franklin met
luchtgekoelde motor dwars voorin. Het is onduidelijk of het bouwjaar 1904 of
1905 is. We liggen er niet wakker van.
 |
Een
ongerestaureerde Peugeot uit 1896, klaar om zo weg te rijden.
De ouderdom
laat zich duidelijk zien.
Een Oldsmobile
met recht schutbord (links) en een Locomobile. Beide uit het begin van de 20e
eeuw.
Een
Panhard-Levassor A2 uit 1902.
Schitterend
nagebouwde Stanley racewagen, met stoomaandrijving.
Destijds zijn
er twee gemaakt, maar de originele modellen bestaan niet meer.
Een serie
klassiekers uit de beginperiode.
Het Amerikaanse
merk Franklin werd bekend door de toepassing van luchtgekoelde motoren.
Fiat 1914 met
fraai gelijnd gestroomlijnd koetswerk.
De slangenkop
als claxon bij deze Hispano-Suiza 1914 was een gebruikelijk accessoire.
Twijfelaar
We vervolgen de speurtocht naar het ongebruikelijke. De Monotrace uit 1925 is
een tweewieler met zijwieltjes. Is het een auto? Niet echt. Maar zeker ook geen
motorfiets. Het Franse voertuig is een licentiemodel van de Duitse Mauser.
Daarvan zagen we er enkele jaren geleden eentje in het automuseum van Speyer.
Niet alleen het geheel is bijzonder, ook het stuur is apart. Het is geen
stuurwiel van een auto, maar evenmin een motorfietsstuur. In alle opzichten dus
een twijfelaar.
Een ander twijfelgeval, uit een heel ander tijdvak, is de Bond Bug, tussen 1970
en 1974 gebouwd. De driewieler, alleen in oranje leverbaar, was bedoeld voor
jongeren. In plaats van deuren was er een opklappend dak. De zijkanten waren van
stof. Reliant, moederbedrijf van Bond, wilde zijn noviteit presenteren op de
internationale autosalons maar kreeg geen toestemming. Driewielers waren
verboden. Door van twee modellen één te maken, met de ruggen aan elkaar, werd
het een vierwieler.
Nog een twijfelaar is een soort overdekte brommer uit de DDR. Twijfelgeval? Nou
nee eigenlijk. Dit kun je geen auto meer noemen. Voor de Solo geldt wel het
voordeel van de twijfel. Het is een Duitse amfibie met twee cilinders, 430 cc,
25 pk, zes aangedreven wielen en een gewicht van 410 kilo. Het bordje bij de
auto meldt als bouwjaar 1968. Andere bronnen geven aan dat het ding tussen 1971
(of 1973) en 1981 is geproduceerd. Over de totale productie is men het wel eens:
96 stuks. Een commerciële flop dus.
 |
Twee wielen en
twee zijwieltjes: is dat nog een auto?
De Monotrace
werd in Frankrijk gebouwd naar Duits voorbeeld. Zie ook het merkwaardige stuur.
Bond Bug 700ES,
speciaal ontworpen voor een jeugdig publiek.
Stoffen deuren
en een omhoog klappend dak: kenmerken van de Bond die alleen in het oranje werd
geleverd.
Auto of geen
auto? Zeg het maar. Je zou zeggen: links ja en rechts nee.
Nürburg
Serieuzere exoten zijn er ook. Een Röhr 8 bijvoorbeeld. Het luxe Duitse automerk
had een kort leven. Het eerste model werd in 1926 gepresenteerd. In 1930 ging
het bedrijf failliet. Een herstart volgde, met inbreng van Joods kapitaal. Dat
was de reden dat in 1934 opnieuw een faillissement werd uitgesproken. Dit keer
was het definitief. De wagen hier is van 1933. De motorkap staat open, de vier
luchtklepjes aan de zijkant wijzen nu naar boven. Het is niet de eerste keer dat
we er een zien. Tien jaar geleden stond er een in het museum in Dresden.
Naast de Röhr staat de auto van het beeldmerk van het museum: een Mercedes-Benz
Nürburg, ongeveer de laatste vooroorlogse auto met houten spaakwielen. De
kapconstructie is ingenieus. De auto kan geheel open, geheel gesloten en
half-open worden gereden. Zo’n auto
hoort in de spotlights te staan. Met genoeg ruimte eromheen. En niet min of meer
opgeborgen, ook al is het gezelschap eervol.
We lopen verder en zien een Amerikaanse Franklin met luchtgekoelde motor. Het is
een model uit 1930, een van de laatste van de zesduizend zescilinders die zijn
gemaakt voordat de fabriek voorgoed de deuren sloot. In de buurt staan een
Panhard Dynamic met kleppenloze motor, een Mercedes Adenauer, een Tatra 603 met
V8 achterin en enkele Britse naoorlogse luxe saloons. Stuk voor stuk verdienen
ze eigenlijk meer aandacht. Liefde is er genoeg. Ruimte niet.
 |
Met de
Mercedes-Benz Nürburg presenteert het museum zich in woord en beeld.
De Röhr is niet
heel bekend, maar was destijds een achtenswaardige
automobiel.
Het naamplaatje
verwijst naar de motor met acht cilinders.
Een van de
laatste modellen van Franklin, bekend om de luchtgekoelde motoren.
Veritas
Op zoek naar nog meer bijzonderheden lopen we aan tegen twee modellen van
Veritas. Je komt ze zelden tegen. In de Duitse autohistorie speelde het merk
slechts een kleine bijrol. Dat maakt dit duo juist zo exclusief. Na de Tweede
Wereldoorlog begonnen drie voormalige BMW-technici met het maken van racewagens,
later gevolgd door sportwagens. Aanvankelijk was de BMW 328 de technische basis,
later kregen ze een Heinkel-motor. In 1947 verscheen het eerste model. Al in
1950 was het avontuur na 62 auto’s ten einde. In het najaar van 1951 volgde een
tweede poging. Met opnieuw Heinkel als motorleverancier en Spohn als
koetswerkbouwer werd gewerkt vanuit de voormalige Auto Union-box aan de
Nürburgring. Het tweede Veritas-hoofdstuk was nog korter. Twee jaar en twintig
auto’s later was het over en uit. Hier in Melle staan een model uit de eerste
periode en eentje uit de tweede. Het bescheiden informatiebordje geeft aan dat
de laatste twee auto’s een Ford-motor van 2,2 liter hadden.
 |
Tweemaal een
Veritas: andere musea zullen er jaloers op zijn.
 |
NSU-Fiat
De rondgang appelleert aan onze jeugd. Modellen uit de jaren zestig en zeventig
zijn inmiddels museumstukken. Vroeger liep je er op straat achteloos aan
voorbij, of bleef je er juist geïmponeerd bij stilstaan. Dat is niet veranderd
in al die tijd. We stoppen bij een Duitse Fiat met zijn extra lamp in de grille
en twee kleuren, gescheiden door sierstrips. Dat waren bronnen van roest.
NSU-Fiat staat op het merkplaatje op motorkap en wieldoppen. Voor en achter
zaten er banken in. Zelfs zo’n luxe versie had geen gescheiden voorstoelen. Het
materiaal was gladder dan de beste piste op wintersport. Het is pure nostalgie.
Een auto om op slag verliefd op te worden. Het merk zou later van naam
veranderen, na een hoop juridisch gedoe. NSU besloot immers om weer auto’s te
gaan maken, maar had eind jaren twintig de autotak met inbegrip van de merknaam
aan Fiat overgedaan. Het compromis was ‘Neckar’ voor de in Duitsland gebouwde
Fiats. Ze zijn ook nog een tijdje in Nederland verkocht, geïmporteerd door
Fiat-importeur Leonard Lang. De uitvoering verschilde licht van de Italiaanse
originelen.
 |
Als nieuw: de
NSU-Fiat 1100 in luxe uitvoering.
Kenmerkend is
de centrale mistlamp in de grille. NSU-Fiat werd later omgedoopt in Neckar.
DKW
Meer jeugdsentiment komt boven: een Opel Olympia Rekord uit de jaren vijftig,
elk jaar een andere grille; een Opel GT, de elegantste Opel ooit; een Ford 26M
met zijn vier koplampen; de Autobianchi Primula met voorwielaandrijving voordat
moederbedrijf Fiat eraan durfde en de Autobianchi Bianchina Panoramica met een
naam die langer is dan het autootje. Een DKW F102 staat naast de eerste Audi, de
historie treffend illustrerend. Tweetakt werd viertakt. De merknaam die zo
verbonden was met de tweetakt werd ingeruild voor het historische merk dat in
1940 een stille dood was gestorven. Nieuw is het verhaal natuurlijk niet. De
combinatie van deze twee auto’s evenmin. In Audi’s fabrieksmuseum Museum Mobile
staan ze ook bij elkaar. Zo met de neuzen naast elkaar zijn de verschillen
echter wel mooi zichtbaar. Dit keer is de parkeerplaatsopstelling een pluspunt.
Er staan meer DKW’s. De vooroorlogse F5 Meisterklasse bijvoorbeeld, met
houten carrosserie en strak in de lak. En de F7 Sonderklasse, een
viercilinder tweetakt, 4=8 gedoopt. Geen getokkel maar de klank van een
achtcilinder, was de belofte. Er kon gewone benzine in. Of het een succes zou
zijn geworden, kan niemand zeggen. De oorlog kwam er tussen. Daarna moest DKW in
het Westen opnieuw beginnen. Het eerste model was een bestelwagen, de F89. Hier
staat een pick-up, naast een Volkswagenbus en een Tempo driewieler. Alle drie
symbolen van een herrijzend Duitsland.
 |
Tweemaal een
Autobianchi, het merk dat tot de Fiat-groep behoorde en exclusievere versies
maakte.
Een
vooroorlogse Opel Kadett. De Russen namen de machines mee en brachten de auto
als Moskvich op de markt.
Een Panhard
Dyna uit 1950.
Meisterklasse
en Sonderklasse: DKW's met de bekende tweetaktmotor.
De Duitse
middenstand maakte er graag gebruik van: bestellers van Tempo, Volkswagen en DKW.
Verdwenen
merken: de Russische Zaporozhets en Duitse Hansa.
Exclusieve
modellen van DKW en BMW: 1000Sp, F12 Roadster en 3200.
De eerste Audi
naast de DKW F102 en rechts een Ford 26M (met daarvoor één van de vele
kinderwagens).
Britse
sportwagens: Lotus, Lotus en Morgan met daartussen een verdwaalde Audi.
Glas
De herinneringsreis naar de jaren zestig brengt ons bij het merk Glas. De
fabrikant van landbouwwerktuigen en scooters werd via de Goggomobil speler in de
autowereld. Met wisselend succes. De Goggomobil was een geldmachine, maar zijn
grotere broertje – later omgedoopt in Isar – een regelrechte flop. De 04-serie
zat technisch goed in elkaar, maar was niet moeders mooiste. De wagen was als
coupé ontworpen en de omvorming tot een toonbare tweedeurs bleek een hele klus.
De luxe, grote vierdeurs 1700 was daarentegen zeer geslaagd. Het ontwerp was
Italiaans. Frua had de tekenstift gehanteerd. Met vaardige hand, kun je
vaststellen. De 1300/1700 coupé en cabriolet waren ronduit elegant. Met een
knipoog naar het beroemde Italiaanse sportwagenmerk werden ze wel Glaserati’s
genoemd. Is een mooier compliment mogelijk? Topmodel was de prestigieuze 2600
V8. Ze bezorgden Glas aanzien en een goede naam, maar het bedrijf was te klein
om zelfstandig te kunnen voortleven. In november 1966 nam BMW de zaak over. Het
tijdperk Glas was ten einde. De coupés kregen een BMW-hart en werden nog enkele
jaren doorgebouwd. De historie is hier goed vertegenwoordigd met de gewone
Goggomobil en de coupé, de 1700, Cabriolet, BMW 1600 GT en BMW 3000. Er staan
daarnaast twee heel bijzondere Goggomobils. Frua maakte voor eigen gebruik een
strandwagentje. Er is er maar één van. Hij lijkt op de Mini Moke, maar die kwam
pas enkele jaren later. De open Dart is een Australisch ontwerp. De carrosserie
bestaat uit twee plastic schalen die aan elkaar zijn gemaakt: een boven- en een
onderkant. Gek genoeg heeft het wagentje links stuur. Je zou deze
exclusiviteiten eerder in Zuid-Duitsland in het museum in Dingolfing verwachten,
maar ze staan hier.
 |
Glas Cabriolet,
één van de fraaiste Duitse auto's van na de oorlog. Ontwerp: Frua.
De Glas Coupé
werd na de overname nog enige tijd als BMW verkocht.
Glas 1700,
een chique middenklasser van de hand van Frua.
De BMW 3000GT
was in wezen een Glas 2600 met zwaardere motor.
Een
Australische Goggomobil met merkwaardig genoeg links stuur.
De naam Dart
was Australisch. Links het logo van Goggomovil/Glas.
Dit
strandwagentje op basis van Goggomobil was het persoonlijk vervoermiddel van
Pietro Frua. Er bestaat er maar één van.
Karmann
Automuseum Melle presenteert meer dan louter oude auto’s. De kinderwagens kwamen
al langs. Er is verder een hele afdeling kleine vliegtuigmodellen. De complete
collectie James Bond-auto’s in het klein staat in vitrines. Als het zo uitkomt,
staan bij de auto’s aanverwante oude voorwerpen. Bij een Dürkopp staat een oude
naaimachine van hetzelfde merk. De auto-fabricage kwam voort uit de ervaring als
naaimachinebouwer, net als bij Opel.
We lopen langzamerhand via de stalen trap weer naar beneden. Aan de muur hangt
een merkwaardige foto van een personenwagen met een aanhanger. Op de begane
grond is ruimte voor een tijdelijke tentoonstelling. De website meldt nog de
vorige expositie, die over luchtgekoelde auto’s. Nu is Karmann het onderwerp,
het befaamde carrosseriebedrijf dat in 2009 failliet ging. De show beperkt zich
tot enkele Volkswagens en een DKW 3=6, ooit eigendom van Wilhelm Karmann zelf.
Het schijnt het enige resterende exemplaar te zijn. Ernaast staat een trapauto.
De vrijwilligster is er inmiddels bij komen staan. “Enkele weken geleden belde
iemand op die zei dat een door hem gemaakte auto in het museum staat. Het was
een man van 90. Wij wisten niet wat hij bedoelde, maar toen hij kwam, werd het
duidelijk. Hij was de schepper van de trapauto”.
 |
 |
Dürkopp maakte
eerst naaimachines en ging later in de auto's.
Zo verbouw je
een Ford tot een trekker.
De originele
borden die verwijzen naar de (inmiddels voormalige) Karmann-fabriek in het
nabijgelegen Osnabrück.
Volkswagen
Kever, vele jaren met veel succes gemaakt door Karmann.
De Karmann-Ghia
kreeg de naam van de bouwer en zijn ontwerper.
Links een late
Karmann-Ghia, rechts de grote Karmann-Ghia, die echter minder succesvol was.
Zoek de
verschillen tussen de beide jaargangen.
Een unieke
trapauto en het minstens zo unieke origineel, ooit eigendom van Wilhelm Karmann
zelf.
Het concept is
vergelijkbaar met dat van de Kever Cabriolet, maar anders dan de VW is de DKW
heel exclusief.
Oppassen
Onze gastvrouw rijgt de ene anekdote aan de volgende en vertelt over het werk om
dit museum open te houden. Ze zou best ook eens een ander museum willen zien,
maar daar is geen tijd voor. En als er gasten zijn, is het oppassen geblazen.
Alle auto’s zijn immers van iemand anders. Ze voelt het als een zware
verantwoordelijkheid. Uit de bijna oneindige woordenstroom blijkt een grote
betrokkenheid. Ze merkt dat we geïnteresseerden zijn en we ontkomen niet aan een
blik op de werkplaats, elders in het complex. Liefhebbers knappen er oude
sportwagens op. Ze laten zich door de pottenkijkers niet verstoren. Vriendelijk
nemen we afscheid. De andere Nederlanders hielden het al veel eerder voor
gezien.
Op de terugreis delen we onze gedachten. De helft van de collectie moet er uit.
De opstelling moet afwisselender, er is behoefte aan beter licht en vooral meer
sfeer. Daar is helaas allemaal geen geld voor. Automuseum Melle moet het hebben
van de liefde. Die is ruimschoots aanwezig. Nu de ruimte nog.
■
 |
Spa is een
minder bekend Italiaans merk. Daarachter een Bentley.
Een in veel
opzichten vreemde eend in de bijt: een motorfiets van Miele uit 1939. In de
oorlog verstopt en nooit gebruikt.
In oktober 2017 bezoeken we
nogmaals het museum, na afloop van het bezoek aan de Volkswagen-fabriek
in Osnabrück. De opzet is onveranderd, net als de conclusies. Hieronder
een aantal afbeeldingen van modellen tijdens het tweede bezoek.
De
opzet is nog hetzelfde als twee jaar geleden en het ruimtegebrek nog
even groot.
Chalmers (1913) en Schacht (1909): merken uit Amerika die al lang
vergeten zijn.
Een
12-persoons hotelbus van Hispano-Suiza, gebruikt tussen 1915 en 1925.
Twee
keer een Dürkopp uit Duitsland, respectievelijk uit 1908 en 1911.
Twee
Mercedessen uit de jaren dertig.
In
dezelfde periode maakte Buick in Amerika dergelijke modellen.
De
Goggomobil, als gewone 'vierpersoons' en als coupé.
De Isar
T600 van Glas, eerst gepresenteerd als grote Goggomobil, maar later als
afzonderlijk model.
De Glas
1304CL met grote achterklep was zijn tijd vooruit.
Weggestopt en niet goed zichtbaar: twee maal een Lotus, een Seven en een
Eclat.
DKW
Junior en DKW F103, het allerlaatste model van het merk.
DKW F12
Cabriolet, zoals alle DKW's met tweetaktmotor.
Een
stijlstudie van Colani uit 2008, bedoeld voor een 24-cilinder motor.
|