Mahymobiles
Leuze-en-Hainaut (B)
●
Verzameling van meer dan 1000 auto's
●
De passie van Ghislain Mahy en zijn zoons
● Museum en depot in één
● Veel ongerestaureerde modellen
● Onduidelijke
toekomst
oktober 2013
Wat moet je met een voorraad werk van een eeuw?
De Belgische familie Mahy heeft in
ruim een halve eeuw een verzameling van duizend oude auto’s opgebouwd. Meer dan
tweehonderd staan tentoongesteld in het museum Autoworld in Brussel. De rest is
ondergebracht in een oude textielfabriek in Leuze-en-Hainaut, tachtig kilometer
ten zuidwesten van Brussel. Mahymobiles is zowel museum als depot, met
pronkstukken en wrakken, unieke auto’s en massaproducten. De omvang maakt de
collectie onhanteerbaar. Wat moet je ermee? Binnen de familie is er onenigheid
over het antwoord. Vooralsnog staan de auto’s te staan, wachtend op andere
tijden. Een curieus geheel, maar een bezoek zeker waard.
 |
Heel wat auto’s redde Ghislain Mahy
(1907-1999) van de sloop. Unieke exemplaren onttrok hij aan de vergetelheid.
Alledaagse seriemodellen bewaarde hij voor later. Ooit zouden ze het verdienen
gerestaureerd te worden. Technisch erfgoed mag niet verloren gaan, vond de
autohandelaar. Ook al waren zijn verzamelde auto’s in zeer slechte staat,
vernietigen was een doodzonde. Van elke wrak is immers nog wel wat te maken. Met
zijn restauratiewerkzaamheden voegde hij de daad bij het woord. Maar een mens
heeft maar één leven en twee handen. Je kunt niet alles.
De belangstelling
ontstaat tijdens de oorlog. Mahy heeft een autohandel opgezet, maar haalt voor
de lol een oude Ford uit elkaar om te zien hoe die is gemaakt. Hij raakt
gefascineerd, door de techniek, door de modellen en door de historie. Wat zou
het mooi zijn afgedankte oudjes een nieuwe leven te geven zodat latere
generaties ervan kunnen leren en genieten. Mahy raakt in de ban van het
restaureren. Met hulp van zijn zoons Ivan en Hans en ondersteund door
gespecialiseerde deskundigen knapt hij in de loop der jaren zo’n 250 auto’s op.

Inkoop
De verzamelwoede wordt Mahy echter de baas. Zijn collectie groeit en groeit. Hij
krijgt veel aangeboden. Soms hoeft hij niet meer neer te tellen dan de
sloopwaarde. Hij piekert er niet over de wagens van de hand te doen. Hij mag dan
wel in de autohandel zitten, bij zijn hobby is louter sprake van inkoop. De
auto’s hebben historische waarde. Ooit worden ze vereerd. Daarvan is hij
overtuigd. Zoon Ivan neemt die gedachte over. Na zijn vaders dood is hij de
hoeder over het familiebezit. Hij is inmiddels ver in de zeventig. Het sleutelen
behoort tot het verleden. De auto’s blijven zoals ze waren en zijn. Het zou
trouwens minstens een eeuw vergen om ze in de staat te brengen die Ghislain ooit
voor ogen had. Sinds eind jaren negentig wordt er niets meer gekocht. Af en toe
zijn er nog schenkingen. Wat zal er gebeuren als Ivan er niet meer is? Zijn zoon
meent dat het afstoten van een deel van de verzameling het enige
toekomstperspectief is. Zijn vader wil daar nog niet aan. Hun wegen hebben zich
op dit vlak gescheiden.
 |
Het vroegere Provinciale Automuseum
Kelchterhoef in Houthalen, speciaal als automuseum ontworpen.
Bowling
Het stallen van de immer groeiende collectie is in de loop der jaren op
verschillende manieren opgelost. Net voor de oorlog verwerft Mahy voor zijn
garagebedrijf en showroom een groot leegstaand pand - een voormalig circus - in het centrum van Gent. Tot
in de jaren vijftig is er ruimte genoeg om er ook zijn beginnende verzameling
onder te brengen. In die periode start hij zijn restauratieklussen. Begin jaren
zestig gaat de verzamelaar op zoek naar een museumruimte. Een oude bowling lijkt
in 1964 uitkomst te bieden. De verbouwing tot museum begint. Het publiek kan
straks aan de hand van zijn oude auto’s kennis maken met de historie van de
automobiel. De stad Gent gooit echter roet in het eten. Een automuseum past niet
in een gebied dat gericht is op sport, recreatie en cultuur. Het plan gaat niet
door. De gemeente Houthalen in Vlaams België krijgt er lucht van en toont
interesse. In de bosrijke omgeving verrijst een speciaal voor dit doel gebouwd
museum. Meer dan tachtig gerestaureerde modellen vinden er een goed onderdak. In
1970 gaan de deuren van het Provinciaal Automuseum Kelchterhoef open. De
verzameling wordt enkele jaren later ondergebracht in een stichting.
 |
 |
Autoworld in Brussel biedt
onderdak aan een deel van Mahy's collectie.
Autoworld
Na dertien jaar draait de provincie de geldkraan dicht. Mahy neemt de
organisatie over, maar haakt in 1986 af als de huur van het gebouw onevenredig
zwaar op de exploitatie drukt. Er wordt een nieuw onderdak gevonden. In het
Brusselse Jubelpark komt het museum Autoworld, met plek voor meer dan 300
auto’s. De klassiekers passen hier goed. Tussen 1902 en 1934 zijn in dit glazen
en gietijzeren tentoonstellingspaleis de nationale Belgische
autotentoonstellingen gehouden. In de tussentijd staan nog bijna 700 auto’s
opgeslagen in Gent, in afwachting van een restauratie die misschien wel nooit
zal komen. De Mahy’s zoeken een betere opslagruimte. Ivan vindt die in 1996 in
Leuze-en-Hainaut in Wallonië. Daar staat een oude textielfabriek te koop. Het
gewest geeft subsidie voor de aanpassing . Een museum zal de streek
aantrekkelijk maken voor toerisme. Ook de Europese Gemeenschap helpt. Zo kunnen
buitenzijde en dak worden gerepareerd en aangepast. Drie jaar duurt de
verbouwing en het overbrengen van de auto’s vanuit Gent. Onder de naam
Mahymobiles opent het museum in 2000. De naamgever maakt het niet meer mee.
Ghislain Mahy is in 1999 overleden.
 |
 |
Het is niet druk als wij de
Mahymobiles bezoeken. Op de parkeerplaats één auto, die van ons.
Musée de l’Auto
Het is nu dertien jaar na de opening. Na eerder Mahy’s erfenis in Brussel te
hebben bekeken en met verre herinneringen aan Houthalen, reizen we af naar
Leuze-en-Hainaut. In de wijde omgeving staan wegwijzers naar het automuseum, de
bezienswaardigheid van de streek. Het complex ligt aan een spoorlijn, in een
afgelegen smalle straat buiten het dorp. Een tamelijk troosteloze omgeving. Het
is zaterdagmiddag in oktober. De poort is open, maar de grote parkeerplaats
helemaal leeg. Er branden wat lichten binnen. De ingang is aan de achterkant van
het gebouw. Op de rode gevel staat in grote letters “Musée de l’Auto”. Ze
zouden van ver te zien zijn als er geen bomen en struiken voor zouden staan. Het
is een nutteloze aanduiding geworden.
Als eerste bezoekers van de dag worden we gastvrij onthaald door een Vlaams
sprekende vrijwilliger. Hij informeert naar de reis, waar we vandaan komen en
hoe we het museum kennen. Het wordt ter wille van de statistiek genoteerd.
Intussen prijst hij een gratis toeristisch kaartje van de omgeving aan. Voor
straks of een volgende keer. Aan enthousiasme geen gebrek. Zorgvuldig legt hij
de opzet van het museum uit. Er zijn verschillende zalen. Het zou jammer zijn
als de gasten per ongeluk delen zouden missen. Aan de muur hangt in
verschillende talen de filosofie van Mahymobiles. Bezoekers kunnen via de
tentoonstellingen kennismaken met de historie van de auto, maar krijgen ook de
kans een blik te werpen op een deel van de ongerestaureerde voorraad. Wat die
belofte inhoudt, zal later blijken.
 |
Het bord bij de ingang geeft een
eerlijk beeld van de collectie: van pronkstukken tot wrakken.
Doornroosje
Een gang met wat oude fietsen leidt naar de eerste ruimte. Een zwarte auto staat
symbool voor wat we nog meer zullen zien: een meer dan een eeuw oude Renault die
als een Doornroosje al die tijd opgeslagen is geweest. Via een zaaltje met oude
vitrines met miniatuurauto´s en een smal trapje met afgebroken tegels bereiken
we het uitzicht-platform. Het biedt zicht op de museumzaal, opgedragen aan
grondlegger Ghislain Mahy. Verwacht geen luxe museum. Daar is eenvoudigweg geen
geld voor. Net zo min als voor sfeerverlichting of verwarming. De website
waarschuwt de bezoeker: “Het is aangeraden om een pull en/of een zeer warme jas
mee te brengen, afhankelijk van het seizoen”. De grote ruimte mag de uitstraling
van fabriekshal niet van zich hebben afgeschud, het is er wel schoon en
opgeruimd. De medewerkers hebben hun stinkende best gedaan er wat van te maken.
De auto’s staan gerangschikt op land. Bij elk land én bij elke auto staan
informatiebordjes in drie talen. Het aanbod varieert van letterlijk uniek tot
massaproduct en van smetteloos gerestaureerd tot rijp voor de sloop. Het is een
afspiegeling van zowel de autohistorie als de verzamelwijze van Mahy.
 |
 |
In vitrines zijn schaalmodellen en
andere automobilia bij
elkaar gebracht.
Net als in het museum: een grote
variëteit. Auto's in soorten en maten, van alles door elkaar.
Honderd jaar heeft deze Renault als
een Doornroosje geslapen.
Ooit was dit een textielfabriek, met
Europese steun verbouwd tot automuseum.
Overzicht van de collectie in de
Zaal Ghislain Mahy, een eerbetoon aan de grondlegger.
De auto's staan niet chronologisch
gerangschikt, maar op land van herkomst.
Verenigde Staten
We gaan het trapje weer af om alles van dichtbij te bekijken. Bij wijze van
welkom staat bij de ingang van de zaal een oude ijscowagen. De A-Ford omzeilt
het Belgische taalconflict behendig. Er was in vroeger tijden ijs en
glaces te verkrijgen.
De reis door de autowereld begint in de Verenigde Staten. Wie Amerika zegt, zegt
Ford. Natuurlijk staan er een paar T-Fords, waaronder een aansprekende
bestelwagen. Bij één van de voorgangers, een model N, staat de motorkap open. De
eenvoudige constructie van de verbrandingsmotor zet alle concurrerende
technieken in de schaduw. Door Fords massaproductie hebben bijvoorbeeld
stoomauto’s geen schijn van kans meer. Het succes van een Toledo die in 1901
probleemloos een tocht van 1500 kilometer aflegt, maakt al gauw geen indruk
meer.
Een eenvoudig bordje wijst naar de
grote zaal, eerbetoon aan de grondlegger van de verzameling.
Op basis van een Ford A (1930): een
Belgische ijscowagen, met opschriften in het Nederlands en Frans.
De Toledo uit 1901 werd nog
voortgestuwd door een motor op stoom.
Een bestelwagenuitvoering van een
Ford T (1915).
Een voorloper van het beroemde model
T, de Ford N uit 1906.
Ford model A (1931) met een
zogenaamd schoonmoederszitje.
Coupé-de-Ville
Een Black Highwheeler illustreert de uitdaging van die dagen: een weg vinden
zonder dat er een weg is. De hoge wielen moeten voorkomen dat de auto wegzakt in
de modder. Uiteraard is er ook aandacht voor General Motors, Chrysler en de
kleinere merken. De tijd trekt aan je voorbij. Een opvallende Packard uit 1949
heeft een moderne carrosserie en is tegelijkertijd een Coupé-de-Ville, een vorm
van enkele decennia eerder waarbij de chauffeur in de open lucht zit. Het blijkt
om een verbouwing door het Antwerpse bedrijf Dens te gaan. De ook opmerkelijke
vierdeurs Lincoln Continental cabriolet is daarentegen een fabrieksmodel. Vijf
zijn er ooit in België geïmporteerd. Dit is er één van. Mahy kocht de wagen in
1975. Bijna alles werkt elektrisch. Behalve de motor natuurlijk.
Black Highwheeler (1908) met grote
wielen vanwege de slechte wegen; 2 cilinders, luchtgekoelde motor. Top 40 km/u.
Packard Clipper (1949) met een
koetswerk van Derham dat door Dens uit Antwerpen is verbouwd tot Coupé de Ville.
Opmerkelijk: het dealerplaatje links
voor op het spatbord.
Chrysler New Yorker Convertible
(1948) en de vierdeurs Lincoln Continental (1964) met open kap .
Chevrolet Corvette Sting Ray (tweede
serie,1965) met een doorlopende achterruit. De eerste serie had een spijl in het
midden.
Frankrijk
In Leuze gaat Amerika naadloos over in Frankrijk, waar de autoproductie al vroeg
tot bloei kwam. De Dion Bouton was in de beginperiode een ware massaproducent.
In veel musea zie je wel één of meer modellen. Een versie met banken achter
elkaar is echter zeldzaam. Rug-aan-rug (dos-à-dos) of naar elkaar toe
(vis-à-vis) was gebruikelijk. Het is de vraag of deze opstelling door De Dion
Bouton destijds zelf is aangeboden of een latere conversie is geweest. De
fabrikant verkocht trouwens niet alleen complete auto’s, maar leverde ook enkel
motoren. De eenpersoons AVA heeft er zo een. Veel meer dan dat is Mahy nooit
over deze auto te weten gekomen. In de hoek zien we een kleine Benjamin met een
extra ruit voor de achterpassagiers. Bij grote limousines was dat niet
ongebruikelijk, maar bij kleine auto’s een zeldzaamheid. Frankrijk is ook het
land met merknamen die, alleen al als je ze uitspreekt, luxe en exclusiviteit
veronderstellen: Rochet Schneider, Delahaye en Delaunay-Belleville. De laatste
mocht dan ook het Russische hof tot de klantenkring rekenen. Het uiterlijk van
de Delahaye is afgerond, een eerste poging de stroomlijn te verbeteren.
Opvallend zijn de dubbele achterwielen.
 |
De Dion Bouton (1901) met als
bijzonderheid de banken achter in plaats van tegenover elkaar, wat toen
gebruikelijk was.
Een eenpersoons AVA (1914) met De
Dion-motor en een Benjamin R (1928) met twee ruiten achter elkaar.
Eugène Peugeot, één van de telgen
van de industriële familie, had zijn eigen merk: Lion. Dit model is van 1908.
Deze Panhard&Levassor (1922) met
Kellner-carrosserie kan wel een opknapbeurt gebruiken....
Delaunay-Belleville (1911) met 6
cilinders, een top van meer dan 70 km/u, maar wel een verbruik van circa 1 op 2.
De auto is bijzonder luxe afgewerkt.
De fabrikant was destijds leverancier aan het Russische hof.
Deze Rochet Schneider (1913) was
ooit van een Franse minister en werd later gebruikt in de film Darling Lily.
De Delahaye 1911 had dubbele
achterwielen en een voor die tijd bijzonder afgeronde carrosserie.
Het middelste deel van de voorruit
kan opengezet worden voor ventilatie en beter zicht bij regen.
Duitsland
Mahy verzamelde rijp en groen. Een Opel uit 1953 bij de afdeling Duitsland is
leuk vanwege het jeugdsentiment. Van grote waarde is de auto niet, zeker niet in
deze staat. Dat is anders bij twee vooroorlogse modellen van de Duitse topmerken
Horch en Maybach. De Horch is ongerestaureerd. Voor veel liefhebbers is dat
tegenwoordig een pre. We zien afgeplakte koplampen, zoals voorgeschreven tijdens
de Tweede Wereldoorlog. De auto is gebruikt in de film The Longest Day
als het vervoermiddel van nazi-kopstuk Rommel. Mahy was daarbij figurant, hij
was de chauffeur. De eerste eigenaar van de Horch was overigens de Duitse
filmacteur Willy Forst.
Wat weggestopt achter een wel erg verwaarloosde Mercedes-Benz 130 H ontwaren we
een ons onbekend model van dat merk. Met name de grote achterruit trekt de
aandacht. Het blijkt een prototype van een 170S Coupé te zijn. De auto heeft wel
de internationale shows, maar nooit het productiestadium bereikt. We rouwen er
niet om. De stilist had niet zijn topdag bij het tekenen.
 |
De afdeling Duitsland: een Hansa uit 1911. De auto "speelde" in de film Mädchen aus Flandern van 1956.
Twee topmerken uit de Duitse
autohistorie: Horch (1934) en Maybach SW 38 (1937).
Een Mercedes-Benz 130H
Cabrio-limousine. Door Mahy gered van de sloop met de intentie 'm op te knappen.
Wat verstopt achter de 130H een prototype van een coupé op basis
van de Mercedes-Benz 170S Cabriolet (1950).
Opel Olympia Rekord. Aan de grille
is het zien dat het om jaargang 1953 gaat.
Engeland
Van Duitsland naar Engeland is een kwestie van een paar meter. Onmiskenbaar
Brits zijn auto’s als de Austin A40, Humber Pullman en Rolls-Royce Phantom.
Jaguar is vertegenwoordigd door een E-Type en een 1,5 Litre, onofficieel de Mark
IV. Het ontwerp is duidelijk vooroorlogs, maar de auto is nog tot 1949 gemaakt.
Aan de overkant van het pad staat een model dat erop lijkt. Vergis je niet. Dit
is geen Jaguar, maar een Jensen en daarom beslist veel exclusiever. Van dit
model PW (de letters staan voor Post War, naoorlogs) zijn er slechts 16 gemaakt,
met nog 2 convertibles op basis van hetzelfde chassis. Deze auto is van 1950
en heeft een zescilinder lijnmotor afkomstig van de Austin A135. Het koetswerk is van aluminium.
Omdat autofabrikanten staal kregen toegewezen op basis van hun export, weken de
kleine fabrieken zoals Jensen hiernaar uit. Het informatiebordje meldt ten
onrechte dat het om een viercilinder gaat. Verder leren we dat dit exemplaar
ooit is gebruikt door de Australische ambassadeur in België.
 |
Met vlaggen is aangegeven uit welk
land de auto's afkomstig zijn.
Jaguar MK IV (1948) met een
viercilinder van 1500 cc.
Een
exclusieve Jensen PW (1950) met Austin-motor en aluminium carrosserie. Slechts
18 werden er zo gebouwd.
Italië
Over exclusief gesproken: wat de denken van een trio Italianen? In 1964 kocht
Mahy een klassieke Alfa Romeo. Aanvankelijk leek het een kat in de zak.
Koetswerk en chassis pasten niet bij elkaar. Navraag bij de fabriek leerde
echter dat het om een type RLSS ging waarmee succesvol races op het beroemde
Avus-circuit van Berlijn waren gereden. Een historische auto dus. Op het chassis
was later een andere carrosserie geplaatst. Besloten werd het originele
koetswerk na te bouwen om te laten zien hoe de racewinnaar er destijds had
uitgezien.
Geracet werd ook met de Bimbo van fabrikant Volugrafo, maar dan door de kinderen van Mahy in de
ouderlijke tuin. Daar was het ding trouwens niet voor ontworpen. Het wagentje
was bedoeld als goedkoop vervoermiddel in de naoorlogse periode. In enkele jaren
zijn er circa 40 gemaakt. Met een lengte van 2 meter, een gewicht van 125 kilo
en een eencilinder motor van 125 cc is het een
echte dwergauto. Slechts het linker achterwiel wordt aangedreven. Achteruit was
een kwestie van uitstappen en duwen. De carrosserie is van lichtmetaal, naar het
schijnt resten van afgedankte vliegtuigen. Voor zover bekend zijn er in de
wereld nog twee over. Het ding heeft verschillende ‘botsingen’ en motorbrandjes
overleefd, blijkt uit de memoires van Ivan Mahy.
 |
Alfa Romeo RLSS (1925), het chassis
en de motor zijn origineel, het koetswerk is nagemaakt.
De Italiaanse Volugrafo (1946), een
eencilindertje van gerecycled materiaal.
Binnenlandse Zaken
Een derde Italiaanse auto met een verhaal is een DeTomaso Deauville. De
vlaggenstandaard (of is het een extra antenne?) wijst op een officiële status.
Dat klopt. De auto werd aangekocht door het Belgische ministerie van
Binnenlandse Zaken voor vervoer van VIPs. Mede door de zware bepantsering en
glas van 3,5 cm dikte liet de betrouwbaarheid te wensen over. Eén keer kwam de
auto met hoog bezoek midden op een kruispunt tot stilstand. De techniek bleek
niet opgewassen tegen het extra gewicht. Al na 7000 kilometer waren de
koppelingsplaten versleten.
Deze gepantserde DeTomaso Deauville
(1978) werd gebruikt door de Belgische regering.
Oostenrijk
Via de relatief nieuwe autogrootmachten Japan en Korea komen we in de hoek van
de minder bekende autoproducerende landen. In Oostenrijk was Austro-Daimler een
gevierd fabrikant. Twintig jaar lang was Ferdinand Porsche er technisch
directeur. Model AD 617 was zijn laatste bijdrage. Chassis en motor van deze
zescilinder uit 1923 zijn origineel, de rest van de auto is later nagemaakt. Een
Nederlandse Daf en Zweedse Saab vergezellen enkele Oost-Europese modellen uit de
DDR, Polen en de Sovjet-Unie. De Poolse Warszawa is vermoedelijk zo van de
straat geplukt. Hij heeft zichtbaar een lang werkzaam leven achter de rug.
Het laatste ontwerp van Ferdinand
Porsche voor Austro-Daimler, type 617 (1925).
Een niet-fabrieksmatige oplossing
bij deze Saab 96 om het reservewiel mee te nemen.
Links de Honda N600 en rechts een
Škoda 1200.
Oost-Europese modellen: de
Oost-Duitse Wartburg (1966), Poolse Warszawa (1958) en Russische ZIM (1950).
België
De rondgang eindigt bij België zelf. De Mahy’s hebben heel wat auto’s uit hun
vaderland verzameld en weer toonbaar gemaakt. De meeste staan in Autoworld in
Brussel, een handje vol heeft hier zijn bestemming gevonden. De Vivinus en
Germain (beide uit 1900) bewijzen dat het land er al vroeg bij was. Het verhaal
gaat dat de Vivinus door koning Leopold II geschonken is aan barones De Vaughan,
zijn minnares, aan wie hij ook een kasteel en landhuis gaf. Eveneens historisch
is een Minerva ambulance die dienst deed in de Eerste Wereldoorlog. Van
comfortabel en veilig vervoer van zieken en gewonden kan nauwelijks sprake zijn
geweest.
De Vivinus uit 1900 is één van de
oudste Belgische auto's.
Een andere Belgische pionier:
Germain Phoenix (1900), voor die tijd zeer vooruitstrevend.
Deze ziekenwagen van Minerva (1914)
deed dienst in de Eerste Wereldoorlog.
De Imperia (1938) was een Belgische
licentiebouw van de Duitse Adler. Let op de drie ruitenwissers.
Techniek
De man aan de kassa heeft ons op het hart gedrukt alle zalen te bekijken. Er is
dus nog meer te zien. Eerst gaan we naar de educatieve techniekzaal, naast de
grote expositieruimte. Hier ziet de bezoeker motoren, chassis, delen van de
techniek en de structuur van een zelfdragend koetswerk. In het ene model
herkennen we een Saab, het andere stelt ons voor raadsels. Het blijkt een niet
bestaande auto te zijn.
Wat er staat, ziet er goed uit. Er is tekst en uitleg voor wie meer wil weten.
Verwacht echter geen sfeer. Zelfs een enkele groene plant kan die niet brengen.
De techniekzaal laat allerlei
technische achtergronden zien, zoals de opbouw van een carrosserie.
De motoren hebben een duidelijke
educatieve functie.
Het destijds revolutionaire simpele
chassis van een Tatra.
Galerij
We lopen verder een gang in, op weg naar een expositie over de ontwikkeling van
de vormgeving. Voorbij de hoek vallen we stil van verbazing. Vanaf een galerij
kijken we neer op stillevens van oude auto’s, ooit neergezet en ogenschijnlijk
nooit meer van hun plek geweest. Het is een bont gezelschap: auto’s uit
verschillende tijdvakken en landen, variërend van goede staat tot wrak. Je kunt
er niet bij, maar ook een overzicht op enkele meters hoogte is boeiend. Voor de
bezoekers zijn er bordjes die verklaren wat wat is: het bewijs dat de stalling
permanent is. Mahy kon niets wegdoen, dat is wel duidelijk. En inderdaad is van
menig model nog wel wat te maken, met meer of minder inspanning. Het is echter
een ondoenlijke opgave. Wat moet je ermee? Totdat die vraag beantwoord is, staan
de vierwielers hier rustig te staan. Roest en stof hebben zich een eigen rol
toebemeten als onderdeel van het stilleven.
Neergezet om er ooit nog wat mee te
doen.
Studebaker President (1955).
Beide uit 1947: een Chrysler Windsor
en zijn broertje van DeSoto. Rechts een Pontiac Streamliner (1952).
Borgward P100 (1961) , het laatste
model voor het faillissement van de fabriek. Rechts een Ford Anglia (1961).
Alle soorten en merken auto's uit
verschillende landen en tijdvakken staan door elkaar.
Nogmaals een blik op de hal, maar nu
de andere zijde.
Er staan beslist bijzondere modellen
bij waar menig liefhebber mee aan de gang zou willen gaan.
Zullen deze modellen als de blauwe
Fiat ooit museumstukken worden?
Soms betaalde Mahy niet meer dan de
schrootwaarde. In sommige vallen vermoedelijk terecht.
Liefhebber
Alledaagse seriemodellen en exclusieve buitenbeentjes staan achteloos naast en
door elkaar. Zo’n merkwaardige Delage of eigenzinnige Panhard schreeuwen om
gekoesterd te worden. Menige liefhebber zou de Talbot Lago uit zijn lijdend
wachten willen verlossen. Een Cortina is niet bijzonder, maar een
Crayford-conversie daarentegen wel (op een informatiebordje abusievelijk als
Crawford aangeduid). En waarom staat die Studebaker niet in de
Ghislain Mahy-zaal? Of de laatste grote Borgward, de P100? Voor de Cadillacs en
andere Amerikanen moeten toch liefhebbers genoeg zijn die ze op willen knappen,
zou je zeggen. In de geest van Mahy. Met eigen handen. Als eerbetoon aan het
industrieel erfgoed. Waarom staan ze hier? En voor hoe lang nog? Het blijft
raden naar de antwoorden. Net als naar het waarom van een oude Lincoln op een
nagemaakt stukje weg van Belgische kasseien. Het idee is leuk, maar komt niet
uit de verf. Het is een bonbon in een snoeptrommel van aan elkaar gekleefde
zuurtjes. Dat is toch minder lekker dan van een zilveren schaaltje.
 |
Op het chassis van een vooroorlogse
Delage D8 zette het bedrijf Antem een nieuwe carrosserie.
Een exclusieve Panhard Junior als
coupé, eentje van nog geen hand vol.
Vermoedelijk heeft
carrosseriebedrijf d'Ieteren de ombouw van coupé naar cabriolet gerealiseerd.
Een Talbot Lago uit 1947.
Gerestaureerd zou dit een schitterende auto zijn.
De Ford Cortina (1969) is een
Crayford-conversie. Het informatiebordje meldt foutief Crawford.
Op een nagemaakt kasseienstraatje
staat een Lincoln V12 uit 1933.
Opslagplaats
Eindpunt van de route is een hal met in het midden op een verhoging aandacht
voor de historie van de vormgeving. Er staan doorsnee auto’s maar ook
designiconen, van de Studebaker van Virgil Exner tot de NSU Ro-80 en Renault
16. De vloer onder het platform is weer benut als opslagplaats. Een Vauxhall
Viva met vinyl dak, een Moskvitch en wat oude stoffige Amerikanen met onbestemde
kleuren hebben er hun rustplaats gevonden. Als wij het voor het zeggen hadden,
zouden tenminste twee auto’s meer aandacht en liefde krijgen: een stijlvolle, in
twee kleuren blauw afgewerkte Chrysler uit 1955 met een koetswerk van Ghia zoals
alleen de Italianen dat kunnen ontwerpen en een Maserati A6G 2000GT Allemano. In
goede staat is een wagen als deze toch wel enkele tonnen waard. Een Van Gogh of
Rembrandt zet je toch ook niet in de kelder, is het wel?
De ontwikkeling van het koetswerk
aan de hand van modellen weergegeven.
Ook hier is nog veel werk te doen om
ze in smetteloze staat te brengen, als je dat zou willen.
Er staan bijzondere modellen bij.
Links op het hoekje een Panhard Dyna.
Renault 16 en Isar 700 van de
fabrikant van de Goggomobil en Glas.
Vuil en stof als een beschermend
laagje, voor als ze nog ooit beter tentoongesteld worden.
Een juweeltje: een Chrysler met
koetswerk van Ghia (1955). Zo'n auto schreeuwt om een poetsbeurt.
Nog zo'n waardevolle klassieker: een
Maserati A6G 2000 GT met Allemano-koetwerk.
Waarschijnlijk niet veel waard, maar
wel bijzonder: een Daihatsu Compagno. In Nederland zijn er een paar
geïmporteerd.
Decor
We hebben het als eenvoudige bezoekers niet voor het zeggen. De mensen van het
museum ook niet. Ze maken er het beste van. Twee Citroën
Kegresse-expeditievoertuigen met aan de achterzijde rupsbanden kregen een plaats
in een nagemaakt decor van bergen. Met flitslicht en geluiden wordt gepoogd de
moeilijke weeromstandigheden na te bootsen van de zware tocht in 1931/32, de
6400 kilometer lange expeditie Croisière jaune door het Himalayagebergte. Het lukt maar matig. Het gevoel van
aanwezig te zijn in een opslagruimte wint het van de gedachte rond te lopen in
een museum. Bovendien zijn de auto's niet echt goed te bekijken.
Tijdens ons verblijf blijft die ene vraag steeds door het hoofd spelen: wat moet je
met zo’n collectie? Voorlopig is dit de thuishaven. Maar hoe lang duurt
voorlopig? Vooralsnog zijn er plannen de
rest van de opslag toegankelijk te maken. Ghislain zou dat idee
hebben gesteund. Aan plannen geen gebrek, maar zal het er ooit van komen? En wie
gaat het doen? Net als in het verleden zijn dat de vragen die op een antwoord
wachten. De auto's blijven intussen staan waar ze staan.
Als we vertrekken, is de grote parkeerplaats weer leeg. Voor de vrijwilligers
was het toch een goede dag. Ze zijn niet voor niets gekomen en hebben twee
geïnteresseerden wegwijs gemaakt in de bijzondere wereld van Mahy.
■
 |
Twee Citroëns Kegresse (1934) met
rupsbanden achter in een decor dat de expedities moet nabootsen.
De Belgische
televisiemaker Jambers maakte in 1993 een portret van Ghislain en Ivan Mahy over
de collectie zoals die stond opgeslagen in Gent. Hij sprak met Ghislain en Ivan
Mahy. In 2012 ging hij terug naar Ivan Mahy, dit keer in Leuze-en-Hainaut, en
sprak hij met de zoon, Honda-dealer in Gent. Hieronder de betreffende
uitzending.
|