AACA-museum
Hershey (USA)
●
Unieke Tucker-collectie
●
Tijdelijke expo Studebaker
●
De Lorean-prototype
●
Eerste Amerikaanse auto
●
Historische autobussen
augustus 2019
Tucker en Studebaker in chocoladestad
Het automuseum in Hershey (Pennsylvania) biedt trots onderdak aan de meest
uitgebreide presentatie over het automerk Tucker in de wereld. In de zomer van
2019 is daarnaast veel ruimte gereserveerd voor een tijdelijke tentoonstelling
over Studebaker. Twee goede redenen om tijdens een vakantiereis de werelden van
deze merken eens nader te verkennen. En wie in Hershey is, laat zich figuurlijk
ook even onderdompelen in de chocola.
 |
Hershey is boven alles
chocoladestad. De plaats dankt zijn naam aan Milton Snavely Hershey (1857-1945),
een industrieel die hier in 1903 een grote chocoladefabriek neerzette en het
bedrijf ontwikkelde tot een grote speler op de snoepwarenmarkt. Hershey was
vanaf zijn jeugd geïnteresseerd in het maken van snoep. Het werd zijn beroep,
met als specialiteit caramel. Zijn bedrijf was buitengewoon succesvol en liet
mooie omzetcijfers zien.
Maar zoals vaak bij echte ondernemers raakte hij erop
uitgekeken toen het eenmaal liep. Hij verkocht zijn caramelhandel voor een miljoen (!) dollar en
stak het geld in de chocoladefabricage. De reep werd zijn handelsmerk; in 1900 verkocht
hij de eerste. Het product sloeg aan en Hershey ging op zoek naar een plaats
voor een nieuwe fabriek om de repen in grote aantallen te gaan maken. De
zoektocht bracht hem tot wat nu de plaats Hershey is. Hier was genoeg grasland voor de
koeien die de melk moesten gaan leveren. Zijn melkchocoladerepen waren de eerste
die in alle delen van het land werden verkocht. Rondom de fabriek kwam
bedrijvigheid, werden huizen en een kerk gebouwd en wegen aangelegd. Het bedrijf
groeide uit tot een gigantische onderneming. Het wereldwijde concern heeft
vandaag de dag een omzet van 8 miljard dollar; 21.000 mensen staan op de
loonlijst.
De geschiedenis had heel anders gelopen als het echtpaar Hershey in 1912 op reis
was gegaan zoals de bedoeling was. Om zakelijke redenen moesten ze hun
voorgenomen trip annuleren. Pech, want ze zouden kennis maken met het nieuwste
luxe schip voor bijzondere cruises. Pech werd geluk; het schip was de Titanic.
Hershey, chocolade en plezier zijn nog altijd een drie-eenheid. In de plaats
ligt een
reusachtig pretpark met gigantische achtbanen met daarnaast het vermaakcentrum
Chocolate
World. Voor geen van beide attracties
zijn we echter gekomen, want er is een derde toeristische trekpleister, al zullen
daar veel minder bezoekers op afkomen. Het museum van de AACA, de Antique
Automobile Club of America, is de reden waarom wij vanochtend vanuit Washington
koers zetten naar Hershey.
 |
Tucker
Het is heet, net als afgelopen week in de Amerikaanse hoofdstad. Gelukkig heeft
de vanochtend bij verhuurder Alamo opgehaalde Ford Escape een uitstekende airco.
De reis van 180 kilometer was geen belasting. Pas nu we uitstappen, valt de warmte
op ons. In Nederland
zouden we zeggen dat het slecht museumweer is, maar hier ligt dat anders. Wie
verkoeling zoekt, gaat juist ergens naar binnen. Toch is het stil in het museum.
Dat is niet
verrassend, want het is maandag rond het middaguur. Niet de meest populaire tijd
voor museumgangers. De balie is onbemenst. Voor een entreekaartje worden
bezoekers verwezen naar de winkel. Senioren hebben een dollar korting op de
normale prijs van twaalf dollar vijftig.
Het museum heeft drie niveaus, krijgen we te horen. De eerste verdieping is
echter niet veel
meer dan een uitkijkplateau. De auto's staan op de begane grond en in de kelder. We beginnen met de afdeling die
aanleiding was om Hersey op het lijstje te zetten van interessante automusea, de
Tucker-zaal.
Onroerendgoedhandelaar en autoliefhebber David Cammack had een bijzondere voorliefde voor het automerk
en de ermee verbonden geschiedenis. Tijdens zijn leven verzamelde hij
alles wat los en vast zat, van krantenknipsels tot onderdelen en van het
interieur van het kantoor van Preston Tucker tot maar liefst drie auto’s van het
merk. Daaronder de allereerste productieauto. Niemand in de wereld evenaarde hem. Na zijn overlijden in 2013 bleef de
unieke collectie behouden en kreeg een vaste plaats in het AACA-museum. Dat
wilde Cammack graag. We zijn hem dankbaar. Het is een bijzondere belevenis hier
te staan en de geschiedenis van dichtbij te voelen. Het werk van
Preston Tucker komt tot leven.
 |
Met de
aankoop van de 22e geproduceerde Tucker raakte Cammack gefascineerd.
De
zilvergrijze Tucker is ook gebruikt bij de film over Tucker.
De
verzameling omvat onder meer het bureau van Preston Tucker.
Nieuwkomer
Amerikanen hebben de neiging om voor musea, collecties of objecten de
overtreffende trap te gebruiken: de grootste, de oudste, de mooiste of wat je
maar kunt bedenken. Een korreltje zout, een licht wantrouwen en Hollandse
nuchterheid zijn vaak niet misplaatst. In dit geval gaat het niet om
grootspraak. Dit is de meest uitgebreide presentatie over Tucker ter wereld. Een
expositie als deze vind je nergens anders. Er is geen plek waar je zoveel ziet en leest
over de droom van Preston Tucker (1903-1956) om een auto op de markt te brengen
die veel moderner, doordacht en veiliger was dan wat er tot dan toe te koop
was. Die korte metten moest maken met de vooroorlogse ontwerpen van andere
fabrikanten.
Tucker was in 1948 een nieuwkomer als autoproducent. Vanaf zijn jeugd was hij
echter al in de ban van auto’s. Het was meer dan een hobby. Hij werkte voor
verschillende merken als verkoper. Hij was betrokken
geweest bij de ontwikkeling van racewagens van Harry Miller. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog ontwikkelde hij een opzienbarende pantserwagen. Hij dacht er zijn
land – en zichzelf – een goede dienst mee te bewijzen. De legerleiding wilde er
niet aan. Het ding was veel te snel. Dat kon niet kloppen, was de gedachte bij
Defensie. Te mooi om waar te zijn. Dat beeld zal altijd aan Preston Tucker
blijven kleven, ook rondom zijn autoproject. Dat neemt niet weg dat zijn
doorzettingsvermogen en optimisme grenzeloos waren. Regisseur Francis Ford Coppola heeft dat schitterend neergezet in zijn film van 1988 die de naam Tucker
bij een groot publiek bekend maakte. Het verhaal is weliswaar geromantiseerd,
maar in grote lijnen correct, oordelen historici.
 |
Preston Tucker
(rechts op de foto) werkte onder meer mee aan de racewagens van Miller.
Na het
mislukte plan voor een pantserwagen ontwikkelde Tucker een
revolutionaire auto.
Weerstand
Preston Tucker wist in korte tijd zijn revolutionaire auto te ontwikkelen, daar
massale publiciteit voor op te wekken en door heel Amerika dealers aan zich te
binden. Een landkaart in het museum spreekt boekdelen. Van noord naar zuid en
van oost naar west zijn er stippen. Het lukte hem in een leegstaande fabriek in
Chicago een productielijn uit de grond te stampen. Hij trok met een ongekend
enthousiasme en een fantastisch verhaal financiers over de streep. Dat zou hem
uiteindelijk de das omdoen. Zij optreden riep namelijk ook veel weerstand op.
Lang voordat fake news een begrip was, vulde hij het in. Hij beweerde dat zijn
auto het resultaat was van 15 jaar ontwikkeling. In werkelijkheid was het eerste
prototype nog niet eens klaar. Bij het productierijp maken, stuitte het team van
ontwikkelaars telkens op nieuwe problemen. De beloftes bleken lastig waar te
maken. Geldschieters, dealers en het publiek kregen een te rooskleurig beeld
voorgeschoteld. Ze geloofden echter in het verhaal. Alle dealers betaalden een
bedrag nog voordat er ook maar één productieauto gereed was.
De Amerikaanse beurswaakhond SEC startte met veel tamtam een
rechtszaak en beschuldigde Preston Tucker van malversaties. Het werd een
geruchtmakende zaak met veel publiciteit. Er zijn sterke aanwijzingen dat de SEC
opzettelijk heeft gelekt naar de pers en dat de toenmalige senator van de staat
Michigan, Homer Ferguson, Preston Tucker moedwillig heeft tegengewerkt om de
belangen van de gevestigde auto-industrie te beschermen.
De rechtszaak en bijbehorende publiciteit waren de doodsteek voor de Tucker
48, zoals de auto heette. Uiteindelijk werd Preston Tucker juridisch onschuldig
bevonden aan fraude en zelfverrijking, maar het vertrouwen was weg. Zijn droom eindigde in een nachtmerrie. 36 auto’s waren
geproduceerd toen de fabriek op last van de autoriteiten werd gesloten, 14
werden daarna alsnog gefabriceerd. Uit reserveonderdelen zijn later nog enkele
auto's in elkaar gezet.
 |
Overal
in Amerika bleken dealers geïnteresseerd om de auto te gaan verkopen.
Het
museum toont allerlei zaken die op een of andere manier aan het merk
zijn gerelateerd.
Baanbrekend
In zijn optreden had Tucker zonder terughoudendheid en niet gehinderd door
bescheidenheid de gevestigde merken tegen de schenen geschopt. Hij vond hun
modellen ouderwets en onnodig onveilig. In 1947 waren de meeste auto’s nog een
opgewarmd vooroorlogs prakje. Daarmee vergeleken was zijn ontwerp baanbrekend.
De vormgeving was spraakmakend, de afwezigheid van treeplanken een opmaat naar
de tijd die nog moest komen. Tucker had oog voor comfort, luxe en veiligheid.
Dat resulteerde in een auto met deuren tot in het dak voor een gemakkelijker
toegang, een derde koplamp die met het stuur meedraaide, een beschermend
instrumentenbord en ruiten die bij een aanrijding uit de sponningen vlogen om
verwondingen tegen te gaan. Voor de aandrijving zorgde een krachtige, achterin
geplaatste helikoptermotor.
Als ontwerper komt vaak de naam van Alex Tremulis naar voren. Op basis van de
futuristische schetsen van George Lawson tekende hij de basis van het model dat
wij nu kennen. Het team van
ontwerpbureau J.Gordon Lippincott verwerkte zijn ideeën in het
uiteindelijk productieontwerp. De meeste reacties in de pers over het ontwerp
waren positief. Het mocht uiteindelijk niet baten. Inclusief één prototype zijn
er dus 51 Tuckers geproduceerd. Daarvan bestaan er nog 47. Ze zijn voor het
allergrootste deel eigendom van particuliere verzamelaars of musea in Amerika.
Twee zijn in Japan terechtgekomen, één in Australië en één in Brazilië. De
Tucker Automobile Club of America heeft een lijst gemaakt met een overzicht van
alle modellen, hun karakteristieken en huidige eigenaren. Uit die lijst valt op
te maken dat er
ongeveer twintig in musea te zien zijn, allemaal buiten Europa.
 |
 |
Het
aanvankelijk ontwerp voor de Tucker.
Suggesties voor een anders gevormde zijkant werden niet in het model
verwerkt.
Bouwtekening van het productiemodel.
Bij een
Tucker zit de kofferruimte aan de voorkant.
Prototype
Het moet voor liefhebber Commock bijna onverteerbaar zijn geweest dat hij het
prototype - bijgenaamd The Tin Goose - niet heeft kunnen bemachtigen. Die
auto staat in het oudste automuseum van
Amerika van de Swigart-familie in Huntingdon, niet eens heel ver hier vandaan.
Bij het invullen van ons vakantiereisschema was er nog even aarzeling: kiezen we
voor Swigart (met het prototype en één seriemodel) of voor Hershey met de
uitgebreide expositie? Het werd de laatste optie. Uiterlijk wijkt het prototype
nauwelijks af. Het grootste verschil is de plaats van de scharnieren van de
achterdeuren. Die zitten bij het prototype aan de B-stijl en bij het seriemodel
aan de achterkant. Door deze verandering konden links en rechts dezelfde
B-stijlen worden gebruikt, wat een (beperkte) kostenbesparing opleverde.
In de Tucker-zaal van AACA zien we niet alleen het allereerste productiemodel,
maar ook het 22e en 26e. Die laatste is de enige Tucker met automatische
versnellingsbak die nog bestaat. In details verschillen de drie auto’s van elkaar. Preston
Tucker en zijn mannen bleven voortdurend verbeteringen doorvoeren. Je moet wel
kenner zijn om verschillen op te merken. Zo staat de voorbumper van latere
versies wat verder naar voren om de koplampen bij een kleine aanrijding beter te
beschermen. Vanaf het 26e exemplaar is de benzinetank niet langer onder de
motorkap achter, maar zit die voorin. In het linkerspatbord is dan een klepje
opgenomen dat de eerste modellen niet hadden. Reden voor de verandering: er was
achterin geen plaats meer vanwege de automatische versnellingsbak. Ook bij de
handgeschakelde modellen werd deze verandering doorgevoerd.
 |
De
allereerste gebouwde Tucker na het prototype.
Links
de kenmerkende derde koplamp, rechts de mascotte op de kofferklep.
De 26e
geproduceerde Tucker is de enige met een automatische versnellingsbak.
In
detail wijken de auto's van elkaar af. Tucker bleef verbeteren.
Vanaf
de 26e auto zit de benzinetank voorin, zoals bij deze die in Washington
staat (zie ook bijlage 1 hieronder).
 |
Publiciteit
Er staat nog een vierde auto. Die is niet echt. Het is één van de vier voor de
film nagemaakte modellen. Merkwaardig zijn de donkere ruiten.
Wellicht is dit de auto die in de film door medewerkers in elkaar werd gezet en
daar nog geen ruiten had. Het museum schijnt ook nog een rollend chassis te hebben, maar dat ontbreekt
tijdens ons bezoek. Wel staan er verschillende motoren, zien we talloze
onderdelen en is het kantoor van Preston Tucker nagebouwd. In lades liggen de
originele folders en ander publiciteitsmateriaal. Hoeveel aandacht Tucker met
zijn project wist te trekken, bewijzen de vele kranten- en tijdschriftartikelen.
Bij een toer met het prototype door Amerika verdrongen tienduizenden zich rond
het revolutionaire en veelbelovende ontwerp.
Sommigen vergelijken zijn charisma met dat van wijlen Steve Jobs en Tesla-topman
Elon Musk. Net als deze twee was Tucker visionair, eigenzinnig en lastig. De
vergelijking doet echter onrecht aan de kwaliteiten van Jobs en Musk. Bij
Preston Tucker was het gehalte bluf een flink stuk hoger. Wie een biografie over
hem leest, moet onwillekeurig denken aan de Nederlander Victor Muller van Spyker
en Saab. Tucker was meester in het
verkopen van illusies.
Een Tucker is inmiddels een gewild verzamelaarsobject. Liefhebbers bieden er de
hoofdprijs voor. In 2018 viel de veilinghamer bij 1,8 miljoen dollar. Dat is nog
niet eens de top. In 2012 ging er een weg voor 2,9 miljoen. Daar was wel de
premie voor het veilinghuis bij inbegrepen.
 |
Voor de
film werden vier auto's nagebouwd. Dit is er één van.
De
collectie omvat ook de verschillende motoren die werden uitgeprobeerd.
Rechts
de eerste Tucker-motor.
De zaal
toont allerlei publiciteitsmateriaal, zoals een nagebouwde voorkant,
waarmee je op de foto kunt.
Van die
mogelijkheid maken we natuurlijk gebruik....
Studebaker
We boffen, want Tucker is niet de enige lekkernij op de menukaart die het AACA
de bezoeker aanbiedt. Net als een aantal andere automusea in Amerika heeft
Hershey geregeld tijdelijke tentoonstellingen om herhaalbezoek uit te lokken.
Deze zomer staat het merk Studebaker centraal. Toen het museum liefhebbers vroeg
hun auto voor een tijdje af te staan voor de speciale tentoonstelling, was de
reactie overweldigend. Normaal gesproken omvat een tijdelijke expositie een auto
of vijftien, legt een medewerkster uit. Nu staan er maar liefst vijftig bij
elkaar. Dat zie je nergens anders, wordt ons verzekerd, behalve in het
Studebaker National Museum in South Bend (Indiana). Er staan modellen van
allerlei bouwjaren, van het vroege begin tot aan de laatste van 1966.
Het feest begon daar straks al toen we binnenkwamen. Nog voordat we een kaartje
konden kopen, maakten we in de hal
kennis met een breed palet aan modellen door de jaren heen. We gaan er nu naar
terug en zien onder meer
een President uit 1931, vertegenwoordiger van de luxe jaren in de Amerikaanse
automobielbouw, een vierdeurs cabriolet van net voor de oorlog, de befaamde Champion met de op de ruimtevaart geïnspireerde neus, een roze met bruine
Speedster van midden jaren vijftig en een paarse Hawk die daaruit voortkwam.
Allemaal even goed verzorgd.
 |
Direct
bij binnenkomst is het al raak: een fraaie Studebaker President van
1931.
Een
Studebaker Commander 4-deurs convertible van 1938 en Champion uit 1950.
Deze
driekleurige Speedster is van midden jaren vijftig.
Een
heel klein stukje van de staartvinnen van deze Hawk is nog zichtbaar.
Koetsen
Studebaker had al een gevestigde naam lang voordat de automobiel in beeld kwam. In
1852 werd de geboorteakte van de onderneming opgemaakt. Twee van de vijf gebroeders Studebaker maakten in hun smederij onderdelen voor koetsen voordat ze besloten
zelf complete koetsen en wagens te gaan verkopen. Hun aanbod was zeer divers en
het bedrijf kreeg een goede naam. Het Witte Huis was één van de klanten. (Een
heel mooi voorbeeld van zo’n motorloze Studebaker staat in het museum America on
Wheels in Allentown.
►Zie ook het verslag daarover.)
Uit de koetsen kwamen de auto’s voort. Van het begin in 1902 tot aan 1911 waren
dat elektrische auto’s. Al na een paar jaar kwamen er benzinemodellen naast. In
1908 ging Studebaker modellen van E.M.F. verkopen, waarbij de
drie letters staan voor de drie compagnons Everitt, Metzger en Flanders. De
kwaliteit van de auto's was echter niet wat Studebaker-klanten gewend waren. Het
bedrijf kocht de aandelen en nam de touwtjes in handen. Studebaker ging daarop
zelf benzineauto's maken en liet E.M.F. in 1913 een stille dood sterven.
Tot 1920 bleef de onderneming koetsen en wagens maken. Een doktersbuggy uit 1913 maakt deel uit
van de tentoonstelling. Eén van de elektrische auto's staat er ook. Het is een
model uit 1908, destijds gebruikt om passagiers te vervoeren in de ondergrondse
tunnel tussen het oude senaatsgebouw en het Capitool in Washington DC.
 |
 |
Twee
modellen van E.M.F., het merk dat maar een paar jaar heeft bestaan.
De
elektrische Studebaker uit 1908 gebruikt in Washington (links) en een
doktersbuggy uit 1913.
Dividenden
Studebaker was vooruitstrevend en exclusief, leren we. In 1926 opende het merk
de eerste testbaan bij een autofabriek. Om ook het hogere deel van de markt te
bedienen, werd een meerderheid in Pierce-Arrow genomen. Eerder was voor de
onderkant het merk Erskine geïntroduceerd, genoemd naar de president van het
bedrijf. Het bleek geen succes. De economische crisis van eind jaren
twintig raakte het bedrijf hard. Ondanks kelderende winstcijfers bleef de
directie onder leiding van Erskine hoge dividenden uitkeren, overtuigd dat de
crisis kort zou duren. De vestiging in Detroit ging dicht en de
autofabricage concentreerde zich in South Bend.
In 1933 ging het echter mis; er volgde een bankroet. Studebaker bleek echter
voldoende kwaliteiten in huis te hebben voor een doorstart. Tijdens de oorlog werd geld verdiend met de productie van trucks. In 1942
ontwikkelde het bedrijf een pantservoertuig (de Weasel) dat vele jaren in productie bleef en
onder meer dienst deed in de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen in Vietnam en
Korea.
Toen de
vrede was teruggekeerd kwamen personenauto’s weer in beeld. Studebaker bracht
als eerste fabrikant in 1946 een nieuw naoorlogs ontwerp en
onderscheidde zich daarmee van de andere merken. Het moderne ontwerp sloeg aan. Ontwerper Virgil Exner leverde
een grote bijdrage aan het concept. Naast personenwagens produceerde Studebaker
ook pick-ups en vrachtwagens. Het bedrijf was marktleider.
 |
Model
EK uit 1934 was oorspronkelijk geen taxi maar is door een liefhebbers
als zodanig nagebouwd.
Van dit
model uit 1932 is er nog maar één overgebleven van de 4100 die zijn
gemaakt. De kleuren zijn origineel.
27 Jaar
duurde de restauratie van deze President uit 1931.
Let op
de extreem lange deuren van het model St. Regis uit 1932.
In 1934
presenteerde het merk deze opmerkelijke Land Cruiser.
De
volledig in de lijn opgenomen kofferruimte was in die tijd een
bijzonderheid.
Model
CQ-2 van 1937 heeft een 8-cilinder lijnmotor die 115 pk levert.
Studebaker nam Raymond Loewy in de arm voor het vormgeven van de
modellen vanaf 1936.
Vanaf
1942 maakte Studebaker een pantservoertuig voor het Amerikaanse leger.
Deze is van 1945.
Fusie
Begin jaren vijftig kregen ‘de onafhankelijken’ (de kleinere Amerikaanse
fabrikanten naast de drie giganten General Motors, Ford en Chrysler) het
moeilijk. Studebaker stond er financieel slecht voor, mede
vanwege de uitstekende maar dure arbeidsvoorwaarden in combinatie met
achterblijvende kwaliteit en lage productiviteit. Het in 1952 gepresenteerde
coupémodel was een schot in de roos, maar de ervan afgeleide sedans en
stationcar waren commercieel
een flop. Een overname door Packard voorkwam een tweede
faillissement. Tot 1958 stonden beide merken naast elkaar in de prijslijsten. De
directie besloot om alleen met Studebaker verder te gaan. Het was uitstel van
executie. Rond 1960 was er een korte opleving met de introductie van de
kleine Lark, maar snel daarna brachten ook de Grote Drie compacts op de markt.
Daar kon de kleine fabrikant niet tegenop, zeker niet omdat de grotere modellen
niet tijdig waren gemoderniseerd. Het aantal verkochte auto’s daalde
jaar op jaar. De fabriek in South Bend werd in 1963 gesloten, die in het
Canadese Hamilton volgde drie jaar later. In de slotperiode kocht Studebaker
motoren in bij General Motors. In 1966 was het over en uit. Het laatste model
was de avant-gardistische, bewierookte maar slecht verkopende Avanti. Na sluiting van de fabrieken verkocht
Studebaker de rechten ervan. Het model werd nog een paar jaar doorgebouwd door
een ander bedrijf.
 |
De
begane grond van het museum heeft tal van sfeervolle decors.
Een
Commander uit 1947. Studebaker was de eerste fabrikant met nieuwe,
naoorlogse ontwerpen.
Studebaker Commander Convertible van 1952. Rechts het motorkap-ornament.
De
fraaie ambulance is gebaseerd op een model uit 1955.
De
stationcar waarop de ambulance was gebaseerd, was commercieel een flop.
Studebakers geparkeerd als onderdeel van een
drive-in bioscoop.
De
succesvolle compacte Lark die eind jaren '50 werd gepresenteerd zorgde
voor een korte opleving van Studebaker.
Een Daytona
Convertible uit 1964 (één van de 703) en een Cruiser uit 1965.
Een
grote stationcar met een ingenieuze dakconstructie, de Wagonair, gebouwd
tussen 1963 en 1966.
Een
Cruiser uit 1966, het laatste jaar dat Studebaker auto's maakte.
Het
allerlaatste model, de Avanti. Na sluiting van de fabriek werden de
productierechten verkocht.
Staartvinnen
Het is jammer dat de inrichters van de tijdelijke expositie niet veel waarde
hebben gehecht aan de chronologie. Zo staan de verschillende jaargangen van de
karakteristieke slanke Starlight/Starliner en de daaruit voortgekomen Hawk op verschillende plaatsen. Het was mooi geweest als je de
ontwikkeling van het type gemakkelijker had kunnen volgen. Het model weerspiegelt
de mode in de Amerikaanse autovormgeving. Zo kreeg de auto in de loop van de
jaren steeds prominentere staartvinnen. De aanvankelijk slanke voorzijde werd
hoger gemaakt om plaats te creëren voor een acht- in plaats van een zescilinder
motor. Een laatste aanpassing van het model werd gedaan door ontwerper Brooks
Stevens. De neus lijkt wel afkomstig van een Mercedes-Benz, met in plaats van de
ster een S als radiatormascotte. De gelijkenis is niet toevallig. Studebaker was
de importeur van het Duitse merk in de Verenigde Staten en zag beide
modelreeksen als een aanvulling op elkaar.
 |
 |
De
Starliner uit 1953 was een groot succes, ontworpen door de designstudio
van Raymond Loewy.
Let op
de verstralers van deze Commander Starliner (1954) die zijn opgenomen in de
bumperrozetten.
De Hawk
borduurde voort op het model, met een hogere voorkant en het begin van
staartvinnen.
De GT
Hawk van ontwerper Brooks Stevens heeft een voorkant die doet denken aan
een Mercedes.
Droomauto
Er staan niet alleen modellen die ooit uit de fabriek kwamen. Sommige
liefhebbers
zijn behoorlijk aan het klussen geslagen. Één eigenaar startte in de jaren
negentig met de bouw van zijn eigen droomauto op basis van een Commander Regal
Starliner. De inspiratiebron was een concept car van Studebaker van de
jaren vijftig. Hij zaagde het dak eraf, verkortte de wielbasis met 35 centimeter
en paste het model verder aan. Pas in 2015 was de klus geklaard. Het is zo goed gedaan dat dit model in de showroom
niet had misstaan.
Als jonge medewerker zag Paul Oliver in 1952 een prototype voor een nieuwe
hardtop van Studebaker en was er weg van. Toen het model in productie ging, zag
de auto er echter heel anders uit. 52 Jaar later besluit hij op basis van een
fabrieksmodel het prototype na te bouwen. Het is een knap staaltje reconstructie
geworden.
Uit het merkmuseum is een door Studebaker zelf ontwikkelde concept car overgekomen, de Sceptre,
naar een ontwerp van Brooks Stevens. Het was de bedoeling dat de productieversie
van dit model de Hawk voor modeljaar 1967 zou opvolgen.
Zover is het nooit gekomen, zoals we hierboven zagen. Tegen die tijd was Studebaker gestopt met de productie van personenwagens. De carrosserie van deze
concept car werd in Italië gebouwd en heeft onder meer een doorschijnende
C-stijl. Het dashboard is futuristisch. In plaats van reguliere koplampen is er
een lichtbalk over de hele breedte. De vormgeving van de sierlijsten is
links en rechts verschillend, om te beoordelen wat het beste zou aanslaan bij
het publiek.
 |
Als je
de standaard-auto niet mooi genoeg vindt, zet je er de zaag in.
De
reconstructie van een concept car uit 1952 door liefhebber Paul Oliver.
Brooks
Stevens ontwierp dit model voor het modeljaar 1966/1967. Tot productie
kwam het niet meer.
Een
futuristisch dashboard en doorschijnende C-stijl zijn enkele
bijzonderheden.
De
linker- en rechterzijde hebben verschillende sierstrips om te bekijken
wat het beste past.
Studebaker verkocht ook bedrijfswagens. Deze pick-up is uit de tweede
helft van de jaren dertig.
Veel
bekijkt trekt deze Coca-Cola bestelwagen uit 1939. De topsnelheid
bedroeg nog geen 60 km/u.
De
M-truck werd in 1941 geïntroduceerd en ook na de oorlog nog gemaakt.
Deze (van 1947) is tot eind jaren '50 gebruikt.
In
1951 werd de pick-up vernieuwd en kreeg een veel moderner vormgeving.
De
Transtar uit 1957 met de merknaam verwerkt in de luchtopening van de motorkap.
De oudste
De grote hoeveelheid Studebakers heeft tot gevolg dat het overgrote deel van de
eigen collectie is verhuisd naar de opslag. Enkele modellen mochten blijven.
Daardoor maken we kennis met de Benton Harbor, een model uit de categorie ‘de
oudste’. Naar verluidt is dit het eerste voertuig van Amerikaanse bodem dat als
auto is ontwikkeld in plaats van een koets waarop een motor is aangebracht. Het
bouwjaar is 1896, acht jaar nadat Carl Benz in Duitsland octrooi had gekregen op
zijn ontwerp en hetzelfde jaar waarin Henry Ford experimenteerde met zijn eerste
voertuig, de Quadricycle. Het is een samenwerkingsproject van de gebroeders
Baushke, koetsenmakers, en motorenbouwer Worth. De wagen is de oudste
Amerikaanse auto die nog rijdt en vermoedelijk de eerste van de staat Michigan.
Ze zijn er dol op, de Amerikanen, die overtreffende trap. Dat de wagen grondig
is gerestaureerd, zie je niet alleen aan de staat van het koetswerk en de lak,
maar ook aan de massieve banden. Ze lijken gisteren in de fabriek te zijn
gemonteerd. De auto staat op de officiële lijst van Amerikaans erfgoed.
 |
De
oudste Amerikaanse auto die als zodanig werd ontwikkeld.
De
wagen maakt officieel deel uit van het Amerikaanse historische erfgoed.
Het
museum heeft ook - heel beperkt - een oude werkplaats nagebouwd.
Pontiac
Bonneville 1960 met achterlichten die boven de auto uitsteken.
De Lorean
Tot de vaste collectie hoort ook een prototype van de De Lorean*. Dat is
natuurlijk veel exclusiever dan het serieproduct dat in verscheidene musea te
vinden is. Om te kunnen vergelijken staat het fabrieksmodel ernaast. Aan de
voorkant moet je twee keer kijken om verschillen te zien. Bij het interieur en
de achterzijde is dat eenvoudiger. De basisopzet verschilt niet, een sportwagen
met een roestvrijstalen carrosserie en vleugeldeuren, ontworpen door Giorgetto Giugiaro. Aanvankelijk
wilde John DeLorean* een Wankelmotor als middenmotor. Uiteindelijk werd het een
verder naar achter geplaatste zescilinder, de motor die Peugeot, Renault en Volvo
gezamenlijk hadden ontwikkeld en onder meer in de 604, 30TS en 264 te vinden
was.
Net als Tucker scoorde DeLorean hoger op ambitie dan op succes. Zijn
fabriek in Noord Ierland slaagde er niet in betrouwbare auto’s af te leveren. De
medewerkers hadden geen enkele ervaring met het maken van een auto. De enige
reden voor DeLorean om naar Noord Ierland te gaan, was de forse
investeringspremie van de Brits overheid. Het bedrijf raakte ondanks de steun in
financiële nood. John DeLorean wilde kost wat kost geld vinden voor zijn
project. Hij kwam terecht in een cocaïnedeal, opgezet door de FBI om hem in de val te laten
lopen. Op verdenking van drugshandel werd hij gearresteerd, maar uiteindelijk
door de jury onschuldig bevonden. De fabriek overleefde het niet. Na goed
anderhalf jaar en 9000 auto’s was het avontuur in oktober 1982 afgelopen.
*Bij de naam van het automerk zijn De en Lorean los van elkaar geschreven,
terwijl de familienaam DeLorean is (aan elkaar vast).
 |
In
Hershey staat het prototype van de De Lorean.
Links
de achterkant van het prototype, rechts van het seriemodel.
Interieur van het prototype.
Kelder
Naast een deel van de tijdelijke Studebaker-collectie staan in de kelder nog
enkele auto’s van de eigen collectie die de weg naar de opslag niet hebben
hoeven maken. Volgens een museummedewerkster zijn het de pronkstukken van AACA.
Één ervan is een imposante Lincoln-ambulance. In 1941 was het bij aflevering nog
een zevenpersoons limousine, maar later werd deze omgebouwd voor ziekenvervoer.
De koetswerkbouwer is helaas niet meer bekend. Vermoedelijk is dit de enig
overgebleven Lincoln-ziekenwagen van die tijd.
Naast de Lincoln staat een DuPont uit 1930 waarbij vooral de opmerkelijk
gevormde koplampen in het oog springen.
Er is meer te zien in de kelder, zoals een klein dozijn bussen. Ze zijn in het
verleden vooral gebruikt voor het langeafstandsvervoer door de staten van
Amerika. Aan de buitenkant zien ze er vaak sober uit, maar luxe bekleding en
stoelen afgewerkt met hout geven het interieur een chique uitstraling. Aan de
wanden van het museum hangen borden met uitgebreide informatie over de historie
van de verschillende typen bussen, waaronder de schoolbussen die miljoenen
kinderen naar school hebben gebracht. Het ontbreekt ons aan geduld en tijd om
het allemaal te lezen. We moeten vandaag nog verder naar Allentown, waar we
morgenochtend een ander automuseum gaan bekijken.
 |
De
Lincoln ambulance behoort tot de eigen collectie van het AACA-museum.
Opmerkelijk gevormde koplampen bij de DuPont van 1930.
Een
White uit 1912 en twee bussen van Fageol uit 1924 en 1927.
Een
schoolbus uit 1951.
Twee
bussen gebaseerd op techniek van General Motors.
Autobussen voor lange afstanden. Tegenwoordig veelal vervangen door
vliegverkeer.

Plattegrond van het museum. De bovenste verdieping is vooral een
uitkijkplatform voor de etage eronder.
Chocoladewereld
Het is de combinatie van Tucker, Studebaker, DeLorean en de bussen die, samen
met de exclusieve eigen modellen, het bezoek tot een succes maakt. De her en der
opgezette sfeervolle decors zorgen voor een nostalgisch gevoel. De
airconditioning is op een dag als deze een meer dan prettige bijkomstigheid.
Buiten geeft onze Ford Escape als temperatuur 35 graden aan (we hebben
de aanduiding via de boordcomputer kunnen wijzigen van Fahrenheit in Celsius).
Ondanks de warmte willen we Hershey niet verlaten zonder een indruk te hebben
van Chocolate World, twee-en-een-halve mijl verderop.
Het loopt tegen vieren. De eerste bezoekers van het pretpark gaan alweer naar
huis. Op het gigantische parkeerterrein hoef je niet meer te zoeken naar een
open plekje. Het is zo’n tien minuten lopen naar de ingang. Waar mogelijk
vermijden we de brandende zon. De kinderen en volwassenen in de achtbanen hebben
er kennelijk
geen last van.
Het is druk in Hershey’s chocoladewereld. Het ademt de sfeer van een gigantische
kerstsupermarkt, maar in plaats van ballen en lampjes draait het om chocola. De
merchandising schreeuwt je tegemoet. Er zijn verschillende attracties voor jong
en oud. De meest spectaculaire is een Efteling-achtige tocht in karretjes door een
sprookjesfabriek. Speels en grappig wordt uitgelegd hoe chocoladerepen
tot stand komen. Met natuurlijk de toevoeging dat de wijze waarop Hershey dat
doet, uniek in de wereld is. We moeten ruim een kwartier wachten voordat we naar
binnen kunnen. Waarschijnlijk zijn de rijen soms nog veel langer. De attractie is het
wachten waard. Het onderscheid tussen volwassenen en kinderen verdwijnt. Het is een heerlijke mix
van informatie, beleving en reclame, met een vette knipoog. En in tegenstelling
tot de verhalen over Tucker en Studebaker is dit een succesverhaal. Dat bewijst
het kooplustige publiek. Anders dan de meeste bezoekende Amerikanen vullen we
geen mandje met chocoladevariëteiten en gaan we na een tijdje zonder aankopen
naar buiten. We houden het bij kijken en verbazen. Het lekkers van
deze dag waren voor ons toch de vierwielers.
■
 |
 |
Een rit
door de virtuele chocoladefabriek is topattractie van Chocolate World.
Een
vrolijke Efteling-achtige presentatie vermengt informatie met plezier.
In verschillende Amerikaanse kranten van 15 juni 1948 publiceerde Preston Tucker
een open brief, waarin hij zijn ideeën aangaf en zich tegelijkertijd in niet mis
te verstane bewoordingen afzette tegen de bestaande fabrikanten. Hij was ervan
overtuigd dat er een georkestreerde lastercampagne tegen zijn bedrijf was
opgezet, met medewerking van een senator van de staat Michigan.
Gentlemen:
As you know, we are building a completely new motorcar—the rear engine Tucker.
Being new-comers in the field we have had to start from scratch and work harder
and faster than most of you. For example, instead of the 20 months you usually
take to produce a new model of conventional design, my engineers have taken less
than 10 to perfect a car which I firmly believe opens a new era in motoring.
In this same year, we have completed a nationwide dealer organization, acquired
the largest most modern automotive plant in tile world, and cleared the decks
for mass production. These things have been done—and well done—in spite of
persistent and unfair opposition from within the automobile industry.
Please don’t misunderstand me. Many of you have gone out of your way to be
friendly to the Tucker Corporation. It’s true, some of you have not shared our
conviction that a rear-engine car is the car of the future, but you have been
willing to let the American motorist judge that for himself, in the firm belief
that what’s best for the motorist is best for you in the long run.
But there is another group - a very powerful group - which for two years has
carried on a carefully organized campaign to prevent the motoring public from
ever getting their hands on the wheel of a Tucker. These people have tried to
introduce spies into our plant. They have endeavored to bribe and corrupt loyal
Tucker employees. Such curiosity about what goes on in the Tucker plant should
be highly flattering, I suppose. But they haven’t stopped there.
They even have their spokesmen in high places in Washington. As a direct result
of their influence, Tucker dealers all over the country—men of character and
standing in their communities—have been harassed and grilled by agents of the
government and Congressional Investigating Committees.
My associates and myself and the Tucker Corporation have been investigated and
investigated, time and again. Millions of dollars of the taxpayers money have
been squandered in an utterly fruitless effort to kill the Tucker, to bar us
from needed raw materials, to keep us so busy defending ourselves and our
efforts that the motoring public would tire of waiting for a completely new
rear-engine car. But they haven’t been able to stop us.
You know, perhaps, that our bid on a government owned steel plant in Cleveland
was recently refused. Let me tell you the inside story of that; Sealed bids were
called for, in accordance with law. Only two were submitted, one by the steel
company operating the plant, the other by the Tucker Corporation. The bids were
opened nearly five months ago. The Tucker Corporation’s bid was high. If
Tucker’s bid had been accepted, it could have given taxpayers as much as four
million dollars more for the plant than the steel company offered.
This plant would provide ample raw materials for volume production of the Tucker
and would serve numerous small businesses now starving for steel.
You would think our high bid for the plant would have been accepted long ago.
For five months political pressure, ruthless and barefaced, has forced delay
after delay. We’re still waiting. We don’t know who is responsible for this. But
who do you suppose is getting the raw material from this plant we want for
Tucker and small business? None other than some well known – and unfriendly -
automotive manufacturers.
Most of the political pressure and investigations we have had to face these last
two years can be traced back to one influential individual who is out to “get
Tucker.” If he acts from honest conviction in his efforts to prolong the
motorcar, then I hope he will have the courage to tell the public just that.
But personally we believe he has more obvious motives. Evidence in Tucker files,
for example shows the controlling interest in a large sales agency of an
automotive corporate subsidiary is in his wife’s name. And when he gave an
elaborate party at a Washington hotel a few months ago, who do you suppose paid
the bill? None other than an official of an automobile manufacturer—a
manufacturer distinctly unfriendly to the Tucker Corporation. Is all this, too,
just coincidence?
Now once more we are being investigated. Just at the time we are getting into
production on a car that has won the hearts of the million motorists who have
seen it, just when the job of making automobiles demands all our time and energy,
my associates and I are asked to take time out again and again ever since we had
the temerity to suggest America is eager for a completely new car.
What would you think in our place? Would you say it was just coincidence - or
would you think it was planned that way?
You wonder, perhaps, why I have made these statements in an open letter. Here’s
why: As President of Tucker Corporation, I’m responsible to 1,872 Tucker dealers
and distributors and nearly 50,000 Tucker stockholders. These people have put
$25,000,000 into the Tucker Corporation. And I am going to protect their
interests.
In addition, we have promised American motorists a completely new rear-engine
motorcar, and hundreds of thousands have written us that they are ready and
waiting to buy it. Every day letters come to us from people who know that in
fighting to put the rear-engine Tucker on the road we are, at the same time,
fighting for their right as motorists to get the finest engineering American
ingenuity can produce.
We are going to justify the support these motorists so generously have given us.
We are going to give them the car they want at a price they can afford, and
without paying tribute to the Black Market. How this will be done will be
announced today.
But in the meantime, I want to register the fact that we have just begun to
fight. We have been patient so far, but our patience is wearing thin. We can
give names, dates and places to prove our charges of unfair competition, and if
necessary we will do it.
When the day comes that anyone can bend our country’s laws and lawmakers to
serve selfish, competitive ends, that day democratic government dies. And we’re
just optimistic enough to believe that once the facts are on the table, American
public opinion will walk in with a big stick.
|