British Motor Museum
Gaydon (UK)
●
Grootste collectie Britse auto's
●
Museum én depots
●
Jaguar Heritage Centre
●
Vauxhall-collectie
●
Prototypen en eenmalige modellen
september 2023
Erfenis uit een roemrijk verleden
Ooit had de
Britse auto-industrie aanzien in de wereld. De auto’s waren gewild en zeker de
duurdere merken straalden kwaliteit en klasse uit. Vanaf de jaren zestig ging
het echter bergafwaarts. Juist het gebrek aan kwaliteit werd het handelsmerk,
gekoppeld aan een modellenpolitiek die geen aansluiting meer had met de rest van
de wereld. De grote concerns vielen om of werden opgekocht. Het British Motor
Museum ontfermt zich over de erfenis van de historie aan de hand van naar eigen
zeggen de grootste collectie historische Britse auto’s ter wereld.
 |
Het is feest in 2023. Het museum
bestaat 30 jaar. Van de Engelse auto-industrie mag dan niet veel meer over zijn, de
historie wordt onverminderd intensief beleefd. Eind augustus was er een week met
allerlei festiviteiten. Ze zijn net achter de rug als wij in Gaydon aankomen,
één van de bestemmingen van een rondreis door het Verenigd Koninkrijk. Het
museum geeft onderdak aan de auto’s van de British Motor Industry Heritage
Trust.
Aanvankelijk richtte die zich op de geschiedenis van British Leyland. Toen dat
concern in zwaar weer belandde, wilde liefhebbers voorkomen dat de historische
collectie uiteen zou vallen. Het eigenaarschap ging over van het concern naar de
Trust. Sinds de start is de samenstelling van de collectie behoorlijk veranderd, al is de
oorsprong nog altijd zichtbaar. Dat zie je bij de prototypen en studiemodellen.
Nog niet zo lang geleden is de fabriekscollectie van Vauxhall erbij gekomen en
de hoop is dat Ford zijn verzameling Engelse modellen ook bij de Trust
onderbrengt.
Omdat het museum onvoldoende ruimte biedt om alles te laten zien, is er in 2016
een depot ingericht waar bezoekers ook welkom zijn. Daar worden ook restauratie-
en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd. De begane grond is verhuurd aan de Jaguar
Heritage Trust, die er een groot deel van haar collectie heeft ondergebracht.
Het eerdere centrum aan Browns Lane in Coventry – dat we in 2009 bezochten –
moest wijken voor huizenbouw.
Een advies dat vooruitloopt op de rest van dit verslag: als je Gaydon gaat
bezoeken, neem dan ook ruim de tijd voor de opslag. Er staan hele bijzondere,
unieke auto’s.
 |
Eenzaam, verlaten en
verkleurd bij de entree van het grote parkeerterrein: een oude Morris-
brandweerwagen.
Plattegrond
Het is rond het middaguur als we aankomen. We komen van Cheltenham en gaan
vanavond naar Coventry om morgen het Transport Museum te gaan bekijken. De
grotendeels lege parkeerplaats verraadt dat het binnen niet al te druk zal zijn.
Als ietwat treurige verwelkoming staat een eenzame, verkleurde oude
brandweerwagen de gasten op te wachten. Het is een Morris, ooit de trots van het
brandweercorps van Holland County. Voor ons zien we het halfronde gebouw dat in
1993 werd geopend, links daarvan het zilverkleurig bijgebouw. Net als de afgelopen week is het heet, een aanmoediging om snel naar binnen
te gaan.
De vrijwilligers aan de kassa hebben de instructie gekregen bezoekers
vriendelijk te ontvangen en vooral uitgebreid uitleg te geven over de opzet van
het museum. Er komt een papieren plattegrond aan te pas. Het plaatje hebben we
al lang bestudeerd op de museumwebsite, maar haast past niet bij dit land en
bij de mensen die het arbeidsproces al weer lang geleden achter zich lieten. En
het verhaal onderbreken is ronduit ongepast in een land waar hoffelijkheid de
regel is. De uitleg samengevat: het museum toont de ontwikkeling van de Britse auto
langs de rondlopende buitenmuur. De tijd tussen eind negentiende eeuw en rond
1980 is opgedeeld in vijf vakken. In het midden van de grote zaal zijn
thematische deeltentoonstellingen ingericht. Een
tussenverdieping is gereserveerd voor de historie van Vauxhall. In hal kun je met
roltrappen naar boven, naar vergaderzalen en het restaurant. De gastheer drukt
ons op het hart het
toegangskaartje goed te bewaren, want je mag dan gratis naar binnen bij de opslag aan de
overkant.
 |
Plattegrond van het
museum.
Links een Daimler
Grafton van 1897, rechts een Wolseley uit hetzelfde jaar.
Direct bij binnenkomst
begroeten historische modellen de bezoekers. Vooraan de eerste MG.
Vauxhall 30/98 (1926)
met karakteristieke aluminium motorkap. De auto haalt een top van bijna 140 km/u.
De officiële eerste
modellen van de Land Rover en Mini, vaak aangeduid met hun kentekens
HUE166 en 621AOK.
Rover 2000 en de
eerste generatie van de Jaguar E-Type.
Austin en Morris
Het is eerst tijd voor de lunch. We lopen voorbij aan enkele topstukken van
de collectie, zoals de eerste auto’s van MG, Mini en Land Rover. (Tot 1978 werd
de merknaam geschreven als Land-Rover, met verbindingsstreepje.) We bekijken ze
straks wel uitgebreider. Dat doen we ook met de kleine auto’s bij en onder de
roltrappen. Het zijn de modellen waarmee Herbert Austin en William Morris in de
jaren twintig en dertig de auto bereikbaar maakten voor Britten die niet tot de
elite behoorden. Er staat één BMW tussen. Toen die onderneming in 1994 eigenaar
werd van de Rover Group, schonken de Duitsers een exemplaar van hun eerste model
aan het museum. De Dixi was een Duitse licentie van de Austin Seven waarmee de
Beierse motorenfabrikant de autowereld binnenstapte.
Boven bij het restaurant is de gratis cursus geduld bewaren aan het tweede
hoofdstuk toe. Nee, we gaan niet lelijk doen want we zijn met vakantie en wat
maakt een kwartiertje uit? En ja, dat kan allemaal wel wat efficiënter. Het
lijkt wel alsof klanten een hinderlijke onderbreking zijn van de andere
activiteiten. Met belegde boterhammen uit de koelvitrine achter de kiezen gaan
we een klein half uur later weer naar beneden. De halfronde museumhal wacht.
Daar zijn we tenslotte voor gekomen.
 |
Rondom en onder de
roltrappen staan de kleine modellen van Austin en Morris van de jaren
'20 en '30.
Austin Seven Chummy,
bouwjaar 1923. In 17 jaar werden 300.000 Sevens gemaakt.
In 1959 reisde John
Coleman met deze Austin Seven uit 1925 11.000 kilometer van Buenos Aires naar New York.
Austin Seven
Sportsman, met een sportiever koetswerk zonder treeplanken van Avon uit 1929.
Austin Seven Tourer
(1933) en de BMW Dixi die op de Seven was gebaseerd.
De Swallow
Coachbuilding Company uit Blackpool voorzag een Austin Seven van een
fraai koetswerk.
Uit Swallow zou later
Jaguar voortkomen. Dit exemplaar is van 1931.
Austin Seven Ruby uit
1938 met een veel modernere carrosserie, maar nog altijd heel smal.
Een echte bagageruimte
ontbreekt. Er is alleen plek voor het reservewiel.
Ook Morris ging zich
richten op kleine modellen. Links een Minor van 1929, rechts een Morris
8 van 1938.
Aangewakkerd door het
succes van concurrent MG ging Austin medio jaren dertig op basis van de
Seven racewagens maken.
Prototypen en concept cars
De meest logische start zou zijn om te beginnen bij de Time Road. Dat doen we
echter niet. Daarvoor is de aantrekkingskracht van de eerste afdeling onderaan
de roltrap te groot. 'Design and Concepts' vermeldt het ronde bord aan het
plafond. Hier zijn allerlei prototypen en studiemodellen te zien die
je nergens anders kunt tegenkomen. Daar likt de liefhebber de vingers bij af.
Alsof het uitgepakte cadeautjes zijn, staan drie nooit in serie gekomen MG’s op levensgrote ‘doosjes’ die lijken op oude Dinky Toys-verpakkingen. Twee
ervan hebben de Mini als basis. De andere modellen staan in een cirkel
opgesteld, met in het midden een Rover coupé met middenmotor en
een zeer futuristisch ogende Vauxhall. Ik kan me nog herinneren dat de wagen
ooit op de personenwagen-RAI stond.
Niet minder bijzonder is de Road Rover uit 1955, een idee van de fabriek om een
luxe versie van de Land Rover uit te brengen. Het zou nog vijftien jaar duren
voordat het concept voldragen was en uitgewerkt tot de Range Rover. Iets minder opvallend is de stationcar op basis van de Rover 3500
(SD1). Het idee heeft nooit het productiestadium bereikt. British
Leyland-topman Sir Michael Edwardes heeft er een tijdlang in rondgereden voor eigen gebruik.
Historisch gezien is de BMC 9X het meest interessant. De ontwerper van
de originele Mini, Sir Alec Issigonis, zag al in de jaren zestig dat zijn werk
toch niet helemaal perfect was. Hij ontwierp een opvolger die ruimer was,
praktischer door een grote achterklep en bovenal veel goedkoper om te
maken. (Het technisch ingewikkelde concept van de Mini leidde tot hoge productiekosten
waardoor op iedere auto verlies werd geleden.) Verder dan twee prototypen
op ware grootte is het nooit gekomen. De Mini-opvolger meldde zich pas veertig
jaar later toen BMW het voor het zeggen had.
 |
De concept cars en
studiemodellen staan in een cirkel opgesteld, met in het midden aan deze
zijde een Rover coupé.
MG-cabriolet op basis
van de Mini. Het idee uit 1964 kreeg geen vervolg.
Een tweede idee uit
1970 kwam ook niet verder dan prototype.
MG EX-E (1985), een
studie om het merk nieuw leven in te blazen.
In 1966 toonde
Vauxhall op de Salon van Genève deze concept car, een verkleinde vorm
van een Corvette.
Een vingeroefening van
de stilisten, Austin Zanda 1969.
Een eerste voorlopige
uitwerking van het idee de Land Rover geschikt te maken voor normaal
wegverkeer.
Het idee uit 1955 werd vele
jaren later uitgewerkt met de Range Rover (in 1970) als resultaat.
Prototype van een
Nuffield terreinwagen voor het leger uit 1947. Drie zijn er gemaakt, dit
is de enige die is overgebleven.
Austin Ant, een vierwielaangedreven Mini. Het project werd afgeblazen na de fusie met
de maker van de Land Rover.
Een
vierwielaangedreven Mini Moke met twee motoren: voor en achter.
Triumph Lynx, een
prototype voor een coupé op basis van de TR7.
Alec Issigonis' idee
voor een opvolger van zijn eigen Mini-ontwerp.
Het wagentje heeft een
derde deur en was veel goedkoper te maken. Toch bleef het bij een
prototype.
Een studie uit 1972
voor een kleine elektrische auto, een samenwerking van Crompton en
British Leyland.
Een Rover met
middenmotor, bedoeld om onder de merknaam Alvis op de markt te komen.
Vauxhall SRV Concept
van 1970. Zo zou de auto van de toekomst er uit kunnen zien, dacht men.
In februari 1971 stond
deze auto op de RAI in Amsterdam.
Rover 3500 Estate,
dagelijks gebruikt door BL-topman Edwardes nadat was besloten de auto niet in
productie te nemen.
1899-1925
Het is tijd om met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis te gaan. Twee
files geven een mooi beeld van de ontwikkeling. Het eerste van de vijf tijdvakken gaat over de
periode 1896-1908. Een replica van de Benz uit 1885/1886 staat er letterlijk
naast. Die heeft immers geen Britse achtergrond, maar wordt in veel musea gezien
als het startpunt van de autogeschiedenis, al is daar wel wat op af te dingen.
De rij begint nog in de voor-vorige eeuw met een Wolseley uit 1899. Het is de
eerste auto van het merk. Getuige het deelnemersplaatje aan de London to
Brighton Veteran Car Run, kan het oude beestje nog altijd goed vooruit. Erachter
staat een zogeheten Dog Cart van het Schotse merk Albion. Het type werd zo
genoemd omdat er in Schotland wagens waren die door honden werden
voortgetrokken, waarbij de dieren zich net als de motor van deze auto onder de
bank bevonden. In dit tijdvak valt op hoe snel de auto zich ontwikkelde in
die eerste jaren. De Austin uit 1907 is al een complete automobiel. De auto is
luxe en opvallend hoog. Dat laatste was een eis van Herbert Austin, die erop stond dat je
erin kon zitten met een hoed op. Tegelijkertijd laat een driewielige Riley uit
hetzelfde jaar zien dat er ook werd gezocht naar goedkoop en eenvoudig vervoer.
Die Riley staat trouwens in het verkeerde tijdvak dat de periode 1909-1925
bestrijkt. Niemand zal er aanstoot aan nemen. De opvallendste ‘auto’ in dit
rijtje is een oude dubbeldekker, te leen van het Transport Museum in
Londen.
 |
Een replica van de
eerste Benz, zoals die in veel musea te zien is.
Rechtsvoor een Wolseley 3,5 hp, een
ééncilinder ontworpen door Herbert Austin en uitgebracht in 1899.
Achter de Wolseley de Albion Dog
Cart 1901, met een motor in plaats van een hond voor de voortstuwing.
Riley driewieler
(1907), een ontwerp van een van de vijf Riley-broers.
Links een Austin 40hp model York uit 1907
met voldoende ruimte om een hoed op te kunnen houden.
Albion Tourer 1909.
Het Schotse merk maakte maar kort personenwagens. In 1913 was het
afgelopen.
Austin 30hp Tourer
(1907), het oudste nog bestaande exemplaar van het merk.
Een AEC S-type dubbeldekker uit
1923, in bruikleen van het London Transport Museum.
1926-1964
Aan het begin van het derde tijdvak (1926-1945) laten een Standard en Morris
zien hoe verschillend carrosserieën gemaakt werden: van met leerdoek
overtrokken hout of van staalplaat. Opnieuw is de indeling in de tijd niet
helemaal consequent doorgevoerd. Een opvallend blauwe Trojan is van 1924. Dit
model werd enkele jaren door Leyland geproduceerd, heeft een tweecilinder
tweetaktmotor onder de voorstoelen en valt op door zijn dichte wielen met
massief rubberen banden. Daar waren vrijwel alle merken twintig jaar eerder
al van afgestapt. Ongeveer aan het eind van het vak staat een Vauxhall uit 1937,
ogenblikkelijk herkenbaar aan het typerende stijlelement van het merk: de holle
bovenkant van radiator en motorkap.
De naoorlogse tijd toont succesvolle modellen die de Engelse auto-industrie een
goede naam gaven, zoals de Morris Minor, Ford Anglia en Rover 90 (P4 voor
ingewijden). De Minor is de eerste die van de productielijn kwam. De auto werd
in 1961 verkregen door hem te ruilen voor een nieuwe Minor, naar aanleiding van
het miljoenste geproduceerde exemplaar.
De vormgeving van de Britse modellen in die tijd is tamelijk traditioneel,
passend bij de landsaard. Een
uitzondering vormt de Austin A40, maar dat is dan ook een Italiaans ontwerp van
Farina. Onmiskenbaar Brits is de Armstrong-Siddeley: duur en exclusief. Het
bedrijf had in de oorlog een goede naam opgebouwd met vliegtuigen en benutte die
reputatie in de publiciteit voor de auto's. De vormgeving ademt nog vroegere tijden. Een groot verschil met
de strak gelijnde Vauxhall Viva die de periode tot en met 1964
afrondt.
 |
Het begin van de
dertiger jaren met links een Standard en rechts een Morris.
Standard Nine (1929)
en de door Leyland gemaakte Trojan, nog met massieve banden.
De vorm van de
radiator verraadt dat het een Vauxhall is, een Ten uit 1937.
MG Magnette (1936) en Riley Nine
Kestrel (1933).
De hoekige koetswerken
maakten in de jaren dertig plaats voor elegante gestroomlijnde modellen.
Naast de Time Road
staat een caravan, in die jaren een zeer luxe vorm van vakantie vieren.
Links een Rover 75
(P4), rechts de eerste geproduceerde Morris Minor, nog met laaggeplaatste koplampen.
Een jaartje jonger dan
de Minor is de Ford Anglia (1949), nog gebaseerd op het vooroorlogse model.
Armstrong Siddeley 346
Sapphire (1955): een auto voor de hogere klasse.
Farina tekende het
vooruitstrevende koetswerk van de Austin A40.
Het eerste model van
de Vauxhall Viva, destijds ook in ons land een bekende verschijning.
1965-1996
Het laatste tijdvak is voor ons minstens zo interessant als het vorige, beginnend bij de Austin 1100 en Alvis TE21 en eindigend met de Mini Metro en de laatste Ford
Cortina, de tweelingbroer van de Duitse Ford Taunus. Dit zijn de auto's die we
volop zagen rijden toen we jonger waren.
Temidden van de alledaagse auto’s
zijn er een paar om wat langer bij stil te staan. De Reliant-postauto
bijvoorbeeld. Is dat een geintje van het museum of historisch correct? Het
laatste. De Britse posterijen kochten vijftig van dergelijke bestelwagentjes op
proef om te bekijken of dit een waardige opvolger van de Morris Minor kon zijn.
Het antwoord was ‘nee’. Dat verbaast ons niets. Het is eerder verbazingwekkend
dat het een serieuze vraag is geweest.
Een andere bijzondere auto is de wigvormige Princess in de toenmalige
modekleur bruin. Het is een Wolseley, het allerlaatste model van het merk.
Slechts een paar maanden is de auto in deze vorm gemaakt. Toen het spraakmakend
model op de markt kwam, kon de klant nog kiezen uit een versie van Austin,
Morris of Wolseley. In Engeland werden ze geleverd via verschillende dealernetwerken. Al
gauw veranderde dat. In het kader van de broodnodige rationalisatie binnen
British Leyland werd het één nieuw merk, door alle dealers te leveren: Princess.
Wolseley, het merk dat aan de basis van de Britse autotraditie had gestaan, hield roemloos op te
bestaan.
Automatisch komen we via de tijdlijn bij de afzonderlijke ‘paviljoens’, zoals
dat van Jaguar. De SS100 is het eerste model geweest dat de typenaam Jaguar
kreeg toegewezen. Na de oorlog werd dat de merknaam. De gestroomlijnde SS1
Airline Saloon van 1935 met aan beide kanten een reservewiel zagen we eerder in
2009 toen de Jaguar Heritage Trust nog expositieruimte in Coventry had. In dit
geval is een herhaling zeker geen straf. De auto komt hier nog beter toch zijn
recht.
 |
Het begin van een
nieuw tijdperk, met de succesvolle Austin 1100 en de klassieke Alvis
TE21.
Alvis bouwde nooit
carrosserieën. Dat werd overgelaten aan onafhankelijke
koetswerkbedrijven.
Grap of werkelijkheid,
deze postauto van Reliant? Het laatste. Maar het bleef bij een proef.
Reliant Scimitar GTE,
een klasse in zichzelf, stationcar en sportwagen gecombineerd.
De wigvorm maakte de
Princess karakteristiek. Je vond het prachtig of helemaal niets. Een
tussenweg was er niet.
Bij de introductie
werd de auto nog aangeboden als Austin, Morris en Wolseley.
Dit is de allerlaatste
geproduceerde Wolseley, één van de pioniermerken van de Engelse
auto-industrie.
Ondanks de schuine
achterkant had de auto geen grote achterklep om de Austin Maxi niet in
de wielen te rijden.
De Ford Cortina,
identiek aan de Duitse Taunus, weerspiegelt het einde van de echt Britse
auto.
De SS 100 Jaguar, de
eerste auto van Lyons waarop de naam Jaguar staat.
Deze schitterende SS1
Airline Saloon zagen we eerder in Coventry.
Het gestroomlijnde
model is van 1935.
De enige echte Jaguar
XJ13 uit 1966, inmiddels als vele andere beroemde auto's nagemaakt.
Het museum heeft een
paar Koninklijke auto's, waaronder deze Austin.
De 1-miljoenste Austin,
een Sixteen uit 1946, onderdeel van de deelexpositie Making British Cars.
Rover en Land Rover
In de jaren vijftig experimenteerde Rover met turbinemotoren als mogelijke
krachtbron voor auto’s. Het eerste experimentele model zagen we eerder in het
Science Museum in Londen. De opvolger werd de T3, een speciaal ontworpen coupé
met kunststof carrosserie en vierwielaandrijving.
Ernaast staat de ‘mule’, het proefmodel zonder carrosserie uit 1955. In de T4
herken je de latere Rover 2000, maar met een aangepaste neus. De turbinemotor
drijft de voorwielen aan. Verder dan het stadium van prototype kwam het model
niet. Samen met racewagenbouwer BRM werd later nog
gekeken of de krachtbron levensvatbaar zou zijn voor de racerij. Voor de
aandrijving van serieauto’s bleek al redelijk snel de onbruikbaarheid.
Van Rover naar Land Rover is maar een paar stappen. Opnieuw zien we typen die
een museumplek verdienen, zoals het allereerste exemplaar van de Range Rover
en een traditionele Land
Rover Series II met opmerkelijke rupsbanden, een aanpassing door het bedrijf
Cuthbertson.
Nadat in 1948 de Land Rover in een behoefte
bleek te voorzien, werd gedacht aan een stationcarversie. De fabriek maakte dat
model niet zelf, maar liet dat over aan carrosseriebedrijf Tickford.
Het resultaat was een mooi afgewerkte, luxe, maar wel prijzige auto. Voor de
stationcar betaalde je twee keer de prijs van een standaard Land Rover. In
twee jaar, van 1949 tot 1951, bleef de productie steken bij 641.
De oranje-bruine Range Stormer uit 2004 is de eerste concept car die Land Rover
ooit maakte. De gladde carrosserie is geheel van aluminium. Stijlelementen zien
we terug bij latere productiemodellen.
 |
In de jaren vijftig
experimenteerde Rover met gasturbine als aandrijving voor auto's.
Dit is de basis van
het latere model T3.
Rover T3 met
turbine-aandrijving (1956) en vierwielaandrijving.
Voor de nieuwe
techniek werd een aangepaste coupé ontworpen, met slechts twee
zitplaatsen.
In 1961 werd de
alternatieve aandrijving in een sedan beproefd. Het model lijkt op dat
van de latere Rover 2000.
In 1963 deed de
Rover-BRM racewagen mee aan de 24-uurs race van Le Mans.
De eerste Land Rover
Station Wagon was luxe, maar veel te duur. Slechts twee jaar werd het
model gemaakt.
Een minder bekende
Land Rover met frontstuur (1975), speciaal gemaakt voor het leger.
De eerste Range Rover
die van de band kwam, waarmee een hele nieuwe klasse het leven zag.
Een mooie opstelling
moet de terreinwaardigheid van het merk uitbeelden. Op de voorgrond de Range Stormer.
De eerste concept car
van Land Rover, voor het eerst gepresenteerd in New York in 2004.
Land Rover Series II
Cuthbertson's Conversion (1958) en een concept car uit 1999.
Vauxhall
We gaan even de trap op, naar een tussenverdieping midden in de grote hal. Hier
zien we auto’s uit de historische Vauxhall-collectie, met nadruk op de
naoorlogse jaren. Dat is ontzettend aardig. Vauxhall is een wat ondergeschoven
kindje in de Britse autogeschiedenis en de modellen uit de jaren zestig zie je
zelden. Veel minder vaak dan de modellen van BMC of Ford. We kennen ze nog van
vroeger op straat: de Viva, Victor, Velox en Cresta. Van de dure zescilinder
Viscount zijn er vast niet veel geëxporteerd. Bij ons werd in die klasse de
voorkeur gegeven aan een Duits topmerk.
Tussen de personenwagens staat een Bedford bestelwagen, de Britse evenknie van
de Volkswagenbus bij ons. Zeventien jaar bleef het model in productie. Onderscheidend zijn de korte neus en de schuifdeuren.
De laatste jaren zijn Vauxhalls gewoon Opels met een ander naamplaatje. De
knalgroene, sportieve VXR is een uitzondering. Dit is feitelijk een Australische
Holden. Doordat ze daar ook links rijden, kon de auto zonder grote aanpassingen
op de boot naar het Verenigd Koninkrijk worden gezet.
 |
Vauxhall 1903, de
oudste vierzitter van het merk.
Vauxhall B-type
semi-racer uit 1909 en de beroemde Prince Henry sportwagen van 1911.
Vauxhall 20-30 met een
speciale carrosserie van de Grosvenor Carriage Company in Londen.
Vauxhall Wyvern 1949,
het eerste nieuwe model na de oorlog, met Amerikaanse
stijlinvloeden.
Een aantal naoorlogse
middenklassers op een rij.
Victor, Velox en
Wyvern: typenamen met een bekend klank in die jaren.
Vauxhall PA Velox
1959, opnieuw geïnspireerd door ontwerpers bij General Motors in Amerika.
Vauxhall Victor de
Luxe (1961) met de panoramische voorruit waaraan je lelijk je knie kon
stoten.
Vauxhall Cresta PB met
automatische versnellingsbak uit 1965.
Viscount PC met een
3,3 liter zescilinder motor, de meest luxe Vauxhall in 1970.
Vauxhall Victor FB
Estate (1964) in luxe uitvoering met een vouwdak en brede kleurenbies op de flanken.
De Estate heeft de
achterlichten van de sedan, wat de laadopening versmalt.
Vauxhall Victor 2300
S, intern aangeduid als het FE-model.
Van links naar rechts
twee Astra's, een Chevette en Viva.
De tweede generatie
van de Viva, in sportieve GT-uitvoering (1970) met zwarte grille en
achterkant.
Firenza was de
coupé-versie van de Viva. Spraakmakend was de zogeheten 'Droop Snoot'
van 1975.
Vauxhalls verloren hun
eigen karakter en werden afgeleid van Opel-modellen.
Vauxhall verkocht in
Engeland de sportieve VRX, een model van General Motors-zusterbedrijf Holden in
Australië.
Bedrijfswagens van
Vauxhall droegen tot 1991 de merknaam Bedford.
De Bedford CA was 17 jaar
in productie, van 1952 tot 1969. Deze is van 1968.
Morris en sportwagens
Terug op de begane grond werpen we een blik in de voormalige werkkamer van
William Morris, de latere Lord Nuffield. De auto-tycoon verdiende miljoenen,
maar liet zich niet omringen door luxe. Het bureau en de inrichting zien er
povertjes uit voor zo’n rijke industrieel. Ook de Morris Bullnose die hij
gebruikte, is allesbehalve een extravagante automobiel. Zijn bedrijf verschafte
duizenden Britten een baan en zijn auto’s probeerde hij goedkoop te houden zodat
zij er ook eentje konden aanschaffen. Door de grote aantallen vergaarde hij een
gigantisch vermogen. Naar de huidige waarde omgerekend, schonk hij een miljard
aan goede doelen.
Sportwagens horen bij de Engelse autogeschiedenis als de kaasmarkt bij Alkmaar.
Net als bij de studiemodellen staan ze in een cirkel opgesteld. In het midden
een originele oude Triumph met daarnaast een dit jaar gecreëerde
retro-versie. De meeste auto’s eromheen kennen we, met namen die
tot de verbeelding spreken als Aston Martin, McLaren, Lotus, Triumph,
Jensen, TVR en MG. In een zwart met rode cabriolet herkennen we iets van een
Rover, maar kunnen het model niet goed plaatsen. Dat kan kloppen. Het is
een eenmalig auto, begin jaren vijftig gemaakt door Reavell’s Garage op basis
van een Rover 12hp uit 1935 die in 1950 door een ongeluk zwaar was beschadigd.
De eigenaar maakte er uitgebreide reizen door Europa mee.
Een ander minder bekend model is de volledig elektrische Lightning GT uit 2008.
Bezoekers aan de Auto-Rai van 2011 met een goed geheugen herinneren zich de
presentatie in Amsterdam misschien. Speciaal voor dergelijke internationale
autotentoonstellingen zaagde MG een B GT doormidden. Beide helften staan mooi
gescheiden, zodat je alles goed kan zien. Zoals nergens in het museum houden
touwen of afscheidingen je tegen om dichtbij te komen.
Naast sportwagens is er ruimte geschapen voor motorsport, met race- en
rallywagens. Letterlijk in het middelpunt staat de Mini Cooper, hét rallykanon
van liefhebbers binnen en buiten Engeland.
 |
Eerbetoon aan William
Morris.
Ondanks zijn grote
rijkdom, hield William Morris (Lord Nuffield) een zeer eenvoudig
kantoor.
De Morris Bullnose van William Morris
himself.
De sportwagenafdeling
met in het midden een moderne interpretatie van de Triumph TR naast het
origineel.
Van klassieke MG tot
razensnelle supercar McLaren PP7: ze zijn typerend voor de autobouw in
het VK.
Singer 1.5 Litre Le
Mans (1933), een van de 71 die ooit zijn gebouwd.
Een MG B (1969) naast
een MG 18/80 Mark I uit 1931.
Aan de grille en
wieldoppen zie je dat de basis een Rover is (geweest).
Een MG B GT doormidden
gezaagd voor de internationale autotentoonstellingen.
Een blik op de
techniek en het interieur.
Let op de dubbele
roosters in de voorspatborden. Ze maken duidelijk dat dit een Jensen FF
met vierwielaandrijving is.
Triumph Spitfire, MG
Midget en Triumph TR7, alle drie succesvolle sportwagens.
Lotus Europa S2 uit
1971, nog met hoge zijkanten. Later zouden die worden verlaagd om het
zicht te verbeteren.
Van 2001 is deze Aston
Martin Vanquish met een V12-motor.
De Lightning is
volledig elektrisch en is in zeer kleine aantallen gebouwd.
Morgan 1935: geen echte sportwagen, maar
vaak wel als zodanig gebruikt.
Een welkome
waarschuwing om niet te dicht in de buurt van de uitlaat te komen.
Als je in Engeland
spreekt over motorsport, kun je niet om de Mini Cooper heen.
Een speciale Morris
Oxford uit 1925.
Austin racewagen
100hp, in 1908 speciaal gemaakt voor de Franse Grand Prix.
MG was betrokken bij
verschillende pogingen om snelheidsrecords te breken. Deze EX181 is van
1957.
De houten mallen voor
het handgemaakte koetswerk van een Bristol.
Studiemodellen op
schaal voor een nieuwe Rover. Verder dan het schaalmodel kwam het niet.
Ford Capri III uit
1980 met opvallende bekleding uit de tv-serie Only Fools and Horses.
Uit dezelfde serie
deze Reliant bestelwagen.
Een Land Rover voor de
film Judge Dredd (1995) en een replica van de De Lorean van Back to the Future.
De FAB1 van Lady
Penelope uit de film The Thunderbirds (2004).
In de oorspronkelijke
poppenserie reed ze in een Rolls-Royce. Dit is een aangepaste Ford.
Jaguar
Met nog wat televisie- en filmsterren, de houten carrosseriemallen van een
Bristol en een schaalmodel van een Rover die er nooit is gekomen, hebben we de
Engelse autohistorie wel zo’n beetje gehad. We volgen het advies om ook de
opslag en de historische Jaguars aan de overkant te gaan bekijken. Al gauw
blijkt het een goed advies, want er staan ons vele verrassingen te wachten. De
mensen van de bewaking bij de ingang zien ons twijfelen. Eerst naar Jaguar of
naar de voorraad van het museum? We kiezen voor het eerste. De omgeving is
totaal verschillend van die van de afgelopen uren. Geen uitgekiende presentatie,
maar een hal vol auto’s naast elkaar. Ze staan wel netjes op soort, type en
bouwjaar bij elkaar. Via twee portretten heten William Lyons en zijn vrouw de
bezoekers welkom. Het is toch min of meer hun erfenis die hier is ondergebracht.
Net als in het museum gaan we als eerste naar de hoek met de prototypen en
studiemodellen. Die vind je immers nergens anders. We worden niet teruggesteld.
Jaguar heeft zich in het verleden actief getoond en de betreffende auto’s goed
bewaard. Studiemodellen als de R Coupé en R-D6 herinneren we ons nog van de
expositie aan Browns Lane, maar een prototype van een stationcar op basis van de
XJ40 is helemaal nieuw. Dat wil zeggen: de auto werd in 1992 gerealiseerd, maar
het bestaan was ons onbekend. Tot dat moment had Jaguar nooit een stationcar
gemaakt. Weliswaar waren er door particuliere bedrijven Mark II’s, XJ’s en zelfs
XJ-S’en omgebouwd, maar nooit op initiatief van de fabriek. Dat was dit keer
anders. Het merk overwoog serieus een Estate aan het programma toe te voegen,
maar de onzekere economische omstandigheden weerhield de directie ervan de knoop
door te hakken. Het bleef bij dit ene exemplaar, met achterlichten van de XJ-S.
Vier jaar eerder al was het doek gevallen voor de XJ 42, wat een fraaie opvolger
van de XJ-S had kunnen zijn. De F-type die in 2000 bij internationale
presentaties de show stal, onderging hetzelfde lot. Gelukkig is destijds niet
besloten – wat vaak gebeurt met prototypen – om ze te ontmantelen.
In de opslag trekt de hele bedrijfsgeschiedenis aan je voorbij, van de eerste
zijspan tot de laatste modellen. De Trust ontfermt zich ook over
modellen van Daimler en Lanchester. Het laatste merk was door het eerste eind
jaren dertig overgenomen en beide kwamen in 1960 onder de vleugels van Jaguar.
Tot de collectie behoren verder auto’s waarin beroemdheden aan het stuur zaten (of
werden rondgereden), zoals de Engelse Koningin-moeder of Lady Di.
Mijn persoonlijke favoriet is de Jaguar XJ Coupé, vooral vanwege het bijbehorend
verhaal. De auto heeft altijd een vinyl dak. Naar verluidt is daar destijds uit
noodzaak voor gekozen. Door het weghalen van de B-stijl – waardoor een hardtop
ontstond – was het dak zo instabiel dat er scheuren kwamen in de laklaag.
Verstevigingen aanbrengen in de carrosseriestructuur was duurder dan beplakken
met vinyl om het mankement te camoufleren. Het verhaal doet breed de ronde. Of
het echt waar is, weet ik niet.
 |
Op de parkeerplaats
brengt een aantal Jaguars van verschillende generaties je alvast in
de stemming.
Het bijgebouw herbergt
de museumcollectie en de auto's van de Jaguar Heritage Trust.
William Lyons en zijn
vrouw heten de gasten welkom.
De modellen zijn naast
elkaar neergezet, op soort en tijdvak.
Een aantal XK's van
rond 1950.
De 2.4 tot en met 3.8
Litre, beter bekend als de Mark I en II.
Vooraan een S-type, de
grotere broer van de Mark II.
E-type met zes- en
twaalfcilinder motoren.
Verschillende
generaties van de XJ, tot en met het huidige model.
Sportwagens van het
merk.
Een studie voor een
XJ-stationcar, een eerste van een dergelijke auto van Jaguar zelf.
Het bleef bij een
proefmodel. De auto kwam niet op de markt. De achterlichten zijn van een XJ-S.
Jaguar R-coupé, een
concept car uit 2001.
Jaguar R-D6 (2003) een
concept car met een biturbo V6-dieselmotor.
Deze XJ 42 (1988) zou
de XJ-S kunnen gaan vervangen, maar het kwam nooit zo ver.
In 1993 werden testen
gedaan met de latere XK8. Het testexemplaar was goed gecamoufleerd.
Jaguar F-type concept
car, in 2000 aan het publiek gepresenteerd.
Het begon met alleen
koetswerken (links een Swift Ten), later werd SS een zelfstandig merk. Rechts de SS2.
Een Swallow-koetswerk
op basis van een Wolseley.
De SS1 (1933), het
eerste model van het nieuwe merk.
Jaguar Mark IV, met
1,5 liter motor, de naoorlogse variant van de SS Jaguar Saloon.
De legendarische
Jaguar XK120, veel succesvoller dan aanvankelijk gedacht.
Jaguar C-type, in 1953
deelnemer aan de Mille Miglia, de 1000-mijls race van Italië.
Jaguar Mark VIIM
(1955) van de Britse Koningin-moeder.
Jaguar 3,4 Litre 1958
(achteraf vaak aangeduid als Mark I) en de 3,8 Litre Mark II van 1967.
Jaguar XJ coupé, standaard altijd met vinyl dak.
De 5,3 liter motor was
een twaalfcilinder.
XJ-S coupé als
politiewagen (1983) en rechts een jongere versie als cabriolet.
Deze XJ-S werd
speciaal gemaakt voor prinses Diana en aan haar wensen aangepast.
De structuur van een
moderne Jaguar.
Supercars: de XJ220
als concept (1988) en
de C-X75 hybride van 2012.
De Daimler 2,5 Litre
combineerde het koetswerk van de Jaguar Mark II met een eigen V8-motor.
De SL250 (1959) was een niet
erg succesvolle sportwagen van Daimler.
Dit exemplaar ziet er
als nieuw uit.
Een eenmalige
cabriolet van Daimler genaamd
Corsica (1996) ter ere van
het 100-jarig bestaan van het merk.
Schatkamer
Van de Jaguar Heritage Trust lopen we de trap op en gaan terug naar de collectie
van de British Motor Industry Heritage Trust, ooit gestart – zoals gezegd – als
de schatkamer van de British Leyland-historie. En een schatkamer is het beslist.
De liefhebber en kenner kijkt er de ogen uit, in het bijzonder naar de modellen
die het productiestadium nooit hebben bereikt. In verreweg de meeste gevallen is
dat maar goed ook. Ze zouden de toch al dubieuze modelpolitiek van de Britten in
een nog kwader daglicht hebben gezet. Want zeg nou zelf, zo’n Mini Metro met
kont is toch geen gezicht? Daar is een Volkswagen Derby, de Polo met aangeplakte
kofferbak, nog een schoonheid bij. Elegantie is ook niet het woord dat het
eerste bovenkomt bij de LC10 uit 1978, voorloper van de latere Maestro.
Functionaliteit stond op de eerste plaats, met veel glas rondom. Echt geslaagd
is de Triumph SD2 van 1975 evenmin, bedoeld als opvolger van
de Dolomite. Dan is het voorstel van Michelotti van 1972 heel wat
aantrekkelijker, hoewel veel klassieker gelijnd. Een aardig detail: de Italiaanse
meester liet de deuren van de Dolomite onaangetast.
Er staan meer opmerkelijke modellen, met name voor de onderkant van de markt.
Het project 90 leidde in 1984 tot de Austin AR6, beoogde maar nooit
gerealiseerde opvolger van de Metro met een aluminium carrosserie. Het ontwerp
borduurde voort op de ECV 3/1 van drie jaar eerder. Dit was vooral een
studiemodel, zo licht en zuinig mogelijk, met een aluminium raamwerk en
kunststof carrosserie. De luchtweerstandscoëfficiënt was slechts 0,24, een
fantastische prestatie voor een kleine auto.
Het is niet allemaal treurigheid gelukkig. Die Rover Coupé van 1986 is zonder
meer geslaagd. Het model is puur een stijlstudie. De MG DR2 (1989) daarentegen
was wel een vingeroefening voor een productiemodel, als verre opvolger van de MG
B. De bedrijfsleiding koos echter voor een vooruitstrevender technisch concept,
de F met middenmotor.
De prijs voor het model met de hoogste aaibaarheidsfactor gaat naar de
cabriolet op basis van de A30 uit 1952. Wat jammer dat dit model
nooit in productie is genomen. Het had beslist een klassiekerstatus gekregen.
 |
De Trust heeft zoveel
auto's dat ze lang niet allemaal in het museum kunnen.
Hier een aantal
modellen uit het gewone leveringsprogramma van destijds. Vooraan een
Austin-Healey.
Sinds enige tijd zijn
ook klassieke Vauxhalls bij de Trust ondergebracht, zoals deze Viva
van de 3e generatie.
Vooraan een Rover 200.
Een Lotus Elise voor
en naast een Range Rover.
De auto's staan dicht
bij elkaar.
Een sedanversie van de
Mini Metro. Gelukkig is die nooit in productie genomen.
Voorloper van de
Austin Maestro met veel glas.
Door de hoekige vorm
is elegantie niet het sterkste punt.
Michelotti tekende een
nieuwe carrosserie voor de Triumph Dolomite.
Het bleef bij een
prototype, waarbij hij de bestaande deuren gebruikte.
Een later, maar niet
gerealiseerd voorstel voor een opvolger van de Dolomite.
Austin AR6, een
prototype uit 1984. Gedacht als Metro-vervanger.
De ECV was een model
om het gebruik van nieuwe lichte materialen uit te testen.
Dit zou de meest luxe
Princess moeten gaan worden, de Vanden Plas. Het idee werd niet verder
uitgewerkt.
Een fraaie stijlstudie
voor een grote Rover Coupé.
Deze coupé op
Rover-basis zou de Alvis moeten gaan vervangen, maar van dat merk werd
afscheid genomen.
Ogle Design en
glasfabrikant Triplex toonden de mogelijkheden van glas bij een
aangepaste Princess.
Voorstel voor een
alternatief voor de controversiële zijkant van de Triumph TR7. Het bleef
bij een idee.
Een poging om het merk
MG nieuw leven in te blazen.
De auto heeft de motor
voorin. Gekozen werd uiteindelijk voor een model met middenmotor.
Het dashboard is naar de
mode van toen rechthoekig.
Een elektrische
Bedford CF, gemaakt voor prins Philip als luxe limousine.
Een wagentje met hoge
aaibaarheidsfactor: Austin A30 cabriolet.
Veiligheid
In de jaren zeventig werd veiligheid internationaal een belangrijk thema.
Allerlei fabrikanten kwamen met veiligheidsauto’s, vaak gebaseerd op bestaande
modellen. Hier zien we twee in opvallend geel gespoten voorbeelden op basis van
de Mini en de Marina. Een betere bescherming van voetgangers bij aanrijdingen
was één van de invalshoeken. Dat leidde tot de bizarre Austin 1300 met een
puntneus. Bij een aanrijding zou een persoon op de motorkap terechtkomen, waarna
een beugel ervoor moest zorgen dat hij of daar ook bleef. Hoe waardevol de
gedachte misschien ook is, een dergelijke oplossing zou onverkoopbaar zijn
geweest. Of de Road Rover van 1958 wél klanten had weten te lokken, wagen we ook
te betwijfelen. De beschrijving meldt dat de auto wat weg heeft van de Chevrolet
Nomad. Je moet dan wel heel goed je fantasie gebruiken.
Tot de erfenis van British Leyland behoren ook verschillende laatste modellen die
van de band kwamen, zoals een Austin Maxi, Allegro, Triumph 2500 en Acclaim. De
laatste Austin Montego en Rover 100 kregen als een onuitwisbare tattoo de
handtekeningen van hun makers op hun metalen huid.
Over de reling van de bovenverdieping kijken we naar de werkplaats, waar een Koninklijke Land Rover op de brug staat. Restauratie en onderhoud
gebeurt hier ook. De deuken in een Land Rover Defender van 2012 blijven echter
onaangetast. Met trots worden ze getoond. De auto speelde mee in de James
Bond-film Skyfall. Nul-nul-zeven weet zich altijd uit penibele situaties te
redden. Wie terugkijkt op ons museumbezoek vandaag, moet vaststellen dat het de
Britse auto-industrie niet is gelukt. Dat is het verschil tussen fictie en
realiteit. Gelukkig blijven de herinneringen en
beheert de Trust de erfenis als waren het Kroonjuwelen.
Het is tijd om af te ronden. We moeten nog door naar Coventry, waar morgen opnieuw
tientallen auto's op ons staan te wachten. Buiten houdt een Austin-legerwagen even desolaat de wacht als de Morris-brandweer een
stuk verderop. Het zijn allebei symbolen van een roemrijk verleden. ■
 |
Een veiligheidauto op
basis van een Morris Marina.
Vooral de voorzijde is
aangepast en de wagen heeft veel dikkere bumpers.
Ook de Mini Clubman
werd tot veiligheidsauto omgebouwd.
Maximale
voetgangersbescherming is het doel van deze spitse neus op een Austin
1300.
Een poging om een
Rover te combineren met een stationcar.
De Trust maakt een
vergelijking met de Chevrolet Nomad, die er echter heel wat
aantrekkelijker uitzag.
In de opslag staan ook
tientallen klassieke auto's.
Van oorsprong
fietsenfabrikant legde Rover zich ook toe op auto's. Deze 20hp Tourer is
van 1907.
Ook de Daimler TP35
heeft als bouwjaar 1907, toen al met de beroemde ribbels aan de
bovenkant van de radiator.
Een vroege Vauxhall.
Naar de merknaam hoef je niet te raden.
De Vitesse Tourer uit
1914 is een product van Austin.
Links een Wolseley 4hp
uit 1904, rechts een Riley uit
1907.
Uit de naoorlogse
jaren overgebleven: Wolseley politie-auto
en Morris Oxford, het grote broertje van de Minor.
De dure en exclusieve
MG en de gewone Ford, allebei van de jaren vijftig.
Een fraaie Rover,
voorloper van de 90-reeks en de 3 Litre.
Triumph Vitesse (1965) en
Triumph 1300 (1970).
Triumph 2500 Estate
uit 1977,
de laatste van dit model dat van de band liep.
De luxe en langere
Riley-variant van de Mini, met een grotere kofferruimte.
De derde generatie
Vauxhall Viva met een weinig gebruikelijk lichtgekleurd vinyl dak.
Het iets uitstekende
middendeel van de grille en voorbumper komen uit de koker van
GM-designers in Amerika.
Wat bij Opel de Monza
was, heette bij Vauxhall de Royale Coupé. Vrijwel hetzelfde, alleen met
een andere grille.
De Morris Marina 1300,
herkenbaar aan de grille. De 1800 zag er aan de voorkant anders uit.
Vooraan de laatste
versie van de Austin Allegro, daarachter zijn opvolger, de Maestro.
De laatste Austin Maxi
(1981) en de laatste Triumph Acclaim (1984), tevens de allerlaatste
gebouwde Triumph.
De laatste
Austin Montego van december 1994, de 571.457e.
Voorzien van de 962
handtekeningen van mensen die de Montego-reeks hadden gebouwd.
De laatste Rover 100
(1998) die ooit begon als Austin Mini Metro; 2 miljoen zijn ervan
gebouwd.
Speciaal voor
autotentoonstellingen werden modellen vaak opengesneden op de techniek
te laten zien.
Opengesneden versies
van de Mini en Austin Allegro.
Een gehavende Land
Rover in de collectie. Blijft die zo?
Beslist, want niemand
minder dan James Bond heeft de schade veroorzaakt.
Onderdeel van het
tweede gebouw is de werkplaats.
Een speciale
Koninklijke Range Rover is deel van de collectie.
Hier wordt aan twee
Jaguars gewerkt.
Een Standard op de
hefbrug.
De Marauder, op basis
van de Rover P4, werd slechts 15 keer geproduceerd in 1951/52.
De legerauto van
Austin staat net als de Morris-brandweer eenzaam op het grote terrein.
 |
Voltooid verleden tijd
Terugblik op de ooit roemrijke Britse
auto-industrie
en bezoek aan twee bijzondere
musea
die de geschiedenis levend houden.
augustus 2005 - laatste aanvulling september 2016
|
 |
|