Verkehrszentrum
Deutsches Museum
München (D)
●
Techniek door de jaren heen
●
Enkele unieke klassiekers
●
De originele eerste Benz
●
Straatverkeer jaren '50 en '60
●
100 jaar T-Ford
november 2008
Een beroemdheid met pareltjes
Verschillende musea in Europa vertellen –
ieder op eigen wijze – het verhaal van de geschiedenis van de auto.
Het Deutsches Museum doet dat vooral aan de hand van modellen van eigen bodem.
Het verhaal wordt extra interessant door enkele unieke modellen.
Eén ervan is misschien wel het kroonjuweel van de autohistorie.
 |
 |
De verwachtingen zijn hooggespannen.
Het Deutsches Museum in München kent internationaal grote faam. Al meer
dan honderd jaar biedt het inzicht in de ontwikkelingen van natuurwetenschap en
techniek. Een driedimensionale encyclopedie, volgens de promotie. De collectie
omvat honderdduizend objecten, variërend van muziekinstrumenten tot vliegtuigen.
Ongeveer een kwart wordt tentoongesteld, de rest staat of ligt in de depots.
Maar zelfs dat kwart kan al lang niet meer in één gebouw. De basis is nog altijd
de vestiging op het museumeiland in de Beierse hoofdstad. De vliegtuigen zijn
echter ondergebracht op vliegveld Oberschleißheim ten Noorden van de stad.
Verder is er in Bonn een dependance en staan de voertuigen sinds 2003 in een
afzonderlijk Verkehrszentrum aan de Theresienhöhe. Het voormalige
tentoonstellingsgebouw is een beschermd monument. Het ligt wat verscholen achter
monumentale kantoorpanden, zoals dat van de buren, het farmacieconcern
GlaxoSmithKline.
 |
Overzicht van Halle III over
mobiliteit en techniek.
Links een Megola motorfiets met
stermotor in het wiel, rechts een Serpollet stoomauto uit 1891.
Er is van alles te zien, van
draaimolenautootjes tot klassieke fietsen.
Antwoord
Wat biedt dit beroemde museum op het vlak van de autohistorie? We gaan op zoek
naar het antwoord op een koude novembermiddag; de winter is dit jaar vroeg. Een
eenvoudige aanduiding op de gevel geeft de huidige bestemming van het pand aan.
De ingang is al even weinig uitnodigend. Bij binnenkomst bekruipt je een zeker
gevoel van teleurstelling. Is dit nu het beroemde Deutsches Museum, het Louvre
van de techniek? Het is allesbehalve prestigieus. Zeker als je het vergelijkt
met de fabrieksmusea van de Duitse automerken, waar perfectie de maatstaf is.
Marketingbudgetten en gemeenschapsuitgaven maken kennelijk een duidelijk
verschil. De grote, hoge hal is een verzamelplaats van zeer uiteenlopende
objecten, van schaatsen tot trapauto’s en van een vroege fiets tot een
waterstofauto. Het is misschien meer de aankleding dan de collectie die wat
tegenvalt. Dat er maar weinig bezoekers zijn, maakt het ook nog eens ongezellig.
Het is er wel warm. Erg warm zelfs.
 |
Boven en onder: de originele eerste Benz, door de
maker zelf in 1906 aan het museum geschonken.
 |
Moeite waard
Eén hele bijzondere auto maakt echter al veel goed. Aan drie kanten omgeven door
glas staat hier de moeder aller auto’s, de Benz uit 1886. Carl Benz zelf schonk
haar in 1906 aan het museum. Helemaal origineel schijnt de wagen niet te zijn. Van zijn toenmalige medewerker August Horch weten we dat delen
van de allereerste Benz in 1899 uit de kelder gehaald werden. Het voertuig was niet meer
compleet en werd deels nagemaakt. Niettemin voel je bijna 120 jaar historie,
hier in de stad van Mercedes’ grote rivaal BMW. Kijk naar de banden, de bekleding, het hout, naar de
motor. Je moet meteen denken aan het beroemde verhaal van Bertha Benz. Samen met haar twee
zoons reed ze in augustus 1888 stiekem met een auto van haar man van Mannheim
naar Pforzheim, een afstand van ruim honderd kilometer. Onderweg haalde ze
brandstof bij de apotheek en deed ze herhaaldelijk een beroep op smeden om
problemen te herstellen. Dat ze het einddoel bereikte, is op zich al een unieke
prestatie. In een onlangs gehouden herdenkingsrit moesten vele klassieke auto’s
het opgeven. Met haar rit schreef Bertha niet alleen geschiedenis, maar maakte
ze ongekende reclame voor de jonge autofabriek. Bertha reed overigens met
een type III. Naar alle waarschijnlijkheid in de auto die te zien is in het museum in Ladenburg.
►zie verslag.
 |
 |
Rumplers Tropfenwagen en de
Protos die in 1908 van New York naar Parijs reed.
Pareltje
De Benz is niet het enige pareltje van de verzameling. Een paar meter
verder staat het vreemde voertuig dat uitvinder Edmund Rumpler in 1925 aan het
museum schonk: zijn eerste zogeheten Tropfenwagen. Rumpler
experimenteerde al vroeg met een gunstige stroomlijnvorm. Van boven ziet de auto
er uit als een druppel. In 1979 werd de luchtweerstandscoëfficiënt gemeten. De
waarde van 0,28 is zelfs vandaag de dag indrukwekkend. En als we het toch over
bijzondere prestaties hebben: wat te denken van een rit in westelijke richting
van New York naar Parijs in 1908? De deelnemers legden 35.000 kilometer af,
eerst dwars door Amerika en vervolgens van Wladiwostok naar Parijs. Hier in
München houdt de groene Protos de herinnering levend. De auto kwam als eerste in
Parijs aan, maar de concurrerende Thomas Flyer werd als winnaar uitgeroepen
omdat deze een tijd-bonus kreeg toegewezen. (►Lees
hier meer over deze race.)
In een vitrine staat de motorfiets Megola met een stermotor in het voorwiel.
Weer wat meters verderop zien we een tribuneachtige opstelling met beroemde
racewagens en motorfietsen, van een Audi Alpensieger tot een raceversie van de
driewielige Messerschmitt. Onder een stuk glas liggen enkele straatstenen. Ze
zijn afkomstig van het beroemde Avus-circuit in Berlijn, waar in de jaren dertig
de grote merken in Hitler-Duitsland streden om de eer. Het nationaalsocialisme
gebruikte de autoracerij als publiciteitsmiddel. (►Klik
hier voor een documentaire over dit onderwerp.)
 |
Sport- en racewagens wagens door de jaren heen.
Een Messerschmitt als 'racewagen'
met rechts een paar stenen van het Avus-circuit.
Links een Mercedes uit 1922, rechts een
Audi Alpensieger uit 1914.
Links een Alfa Romeo die lijkt op
een Wanderer, rechts een Mercedes-Benz SLR 1955 en een
Auto Union C 1937.
Verrassends
De gedachten na binnenkomst maken plaats voor nieuwe indrukken. Wie goed kijkt,
ziet veel verrassends. De opstelling legt er alleen niet zoveel nadruk op. Alles
staat er gewoon. Ergens aan de kant zien we een Porsche 911. Op zich niets
bijzonders, ware het niet dat deze van ongelakt roestvrijstaal is. Verder wordt
de bezoeker wegwijs gemaakt in de wereld van alternatieve vormen van aandrijving.
Een stoomkoets uit het begin van de twintigste eeuw en de NSU Ro-80 met
Wankelmotor zijn slechts twee voorbeelden. BMW heeft het museum een opvallende
en kleurrijke stand geschonken over de ontwikkeling van de waterstofauto, met
inbegrip van een experimentele 7-serie.
Dan valt het oog op het grote bord aan het plafond: Halle III. Achter de
‘autotribune’ is kennelijk nog meer te zien. Na de koffie in het sobere
restaurant, gastvrij en allervriendelijkst geserveerd, ontdekken we twee
volgende expositieruimten. Dan wordt opeens de thematische opzet van het geheel
duidelijk. Halle III richt zich op techniek en mobiliteit, Halle II
op reizen en Halle I op stadsverkeer. In 2006 zijn de twee laatste
ruimten in gebruik genomen.
 |
 |
Zo'n BMW
507 is de moeite van het bekijken waard.
Een Porsche 911 geheel
opgetrokken uit roestvrij staal.
De allerlaatste NSU Ro-80 (met
Wankelmotor) die van de band kwam
(links) en een BMW 7-serie op waterstof.
Aankleding
Het beeld verandert op slag. Hier is duidelijk meer aandacht besteed aan
aankleding en sfeer. Dat vergemakkelijkt het overbrengen van kennis.
In anderhalve eeuw is veel bereikt bij het bekorten van reistijden en het
vergroten van het gemak om lange afstanden te overbruggen. Het spoor speelde een
belangrijke rol. In het midden van de hal illustreren een reusachtige
stoomlocomotief en het voorste deel van een hogesnelheidstrein de vooruitgang.
Daaromheen een overzicht van de evolutie op de weg. Na en naast de koetsen komt
de auto. De eerste seriemodellen van Benz zijn nog traag en primitief. Al gauw
worden auto’s sneller, betrouwbaarder en comfortabeler. Als massaproducten
ontwikkelen ze zich tot exponenten van het consumentisme. Een auto is naast
vervoermiddel een symbool van welvaart en aanzien. Een spiegel ook van de
maatschappelijke werkelijkheid. Extravagante en tegelijkertijd minimale auto’s
typeren de jaren dertig. Een luxe Horch en erg simpele Goliath Pionier zijn twee
uitersten. Een Adler met houtgasgenerator tekent de periode van schaarste in
en na de oorlog. De Jeep is het symbool van de Amerikaanse bevrijders.
Voor de eenvoudige burger is er in de jaren vijftig een scooter of motor met
zijspan. De Volkswagen weerspiegelt de snelle naoorlogse economische groei. In
dezelfde tijd ligt aan de andere kant van de oceaan het accent op mode en
uitstraling. Wat kan dat beter uitdrukken dan de roze Cadillac 1959 met
reusachtige vinnen?
 |
Fiets, motorfiets, gemotoriseerde
driewieler en daarna de auto.
Replica uit 1962 van de
Stahlradwagen die Daimler en Maybach bouwden voor de Parijse
wereldtentoonstelling van 1889.
Voor de Daimler staat een Benz
uit dezelfde periode: de beginjaren van de autofabricage.
In Halle II staan historische
treinen, auto's, scooters en motorfietsen bij en door elkaar.
Naast alledaagse treinen ook
aandacht voor bijzondere modellen, zoals voor vervoer in de bergen (rechts).
Een voorste gedeelte van een
hogesnelheidstrein laat de recente historie van het spoor zien.
Een luxe Mercedes-Benz uit de
jaren '20/'30 en een Adler met een houtgasgenerator.
Europa en Amerika in de jaren
vijftig met onder meer scooters en de Cadillac 1959; rechts een Citroën DS.
Bijzonder en alledaags:
een Tatra en een Ford. De eerste werd geschonken door zijn ontwerpen Hans
Ledwinka.
Twee representanten van de Oostenrijkse
auto-industrie: Austro-Daimler (boven) en
Steyr 50 (onder).
 |
Inrichters
Als laatste ruimte is er Halle I. De inrichters hebben goed hun best
gedaan. Auto’s, brommers, scooters, bestelwagentjes en trams maken deel uit van
het drukke verkeer. Alsof je kijkt naar een bevroren opname van een film over
een stadscentrum. Een bewegingsloze verkeersagent regelt de stromen. Het
verkeerslicht houdt zijn kleur. Een klassieker van de gemeentereiniging maakt op
één plek de straat schoon. Het Duitse stadsverkeer van weleer trekt zonder
geluid en uitlaatgassen aan de bezoeker voorbij. We zien de jaren vijftig met
dwergauto’s als de Goggomobil, de Heinkel met zijn ene deur aan de voorkant, de
Zündapp Janus met een deur aan voor- en achterkant, de Lloyd met een carrosserie
van leerdoek en die gekke Messerschmitt met zijn plexiglazen koepel en twee
zitplaatsen achter elkaar. Hier staan geen exclusieve modellen maar
vertegenwoordigers van het dagelijks leven: een Volkswagenbus, een Renault 4,
een bestel-Eend, een NSU 1000, een Wartburg en een Ford Capri. Dit is terug naar
je eigen jeugdjaren.
 |
Halle I gaat in op het
straatverkeer van toen.
Een keur aan alledaagse auto's
staat opgesteld als maken ze deel uit van het verkeer.
Auto's voor de 'kleine man': een DKW F1 jaren dertig en een
NSU Jagst, een Duitse Fiat 600, van een kwart eeuw later.
De agent zorgt ervoor dat alles
in goede banen loopt.
Dwergauto's uit de naoorlogse tijd in
Duitsland, links de Heinkel en rechts een Goggomobil en Messerschmitt.
Een Krupp stratenreiniger van
1924 en de driewielige Goliath
pick-up van na de oorlog.
Links de Borgward P100 van begin
jaren '60 en rechts de Oostduitse Wartburg 353.
Natuurlijk ontbreekt de
Volkswagen niet; er staan twee exemplaren van de "Brilkever": de versie met
gedeelde achterruit.
Een Mexicaanse taxi is een
vreemde eend in de bijt, maar als Kever toch gepast.
 |
Opdracht
Niet alles is alledaags. Het Deutsches Museum heeft als museum van
wetenschap en techniek niet voor niets een educatieve opdracht. Auto’s die
zojuist een botsproef hebben ondergaan, onderstrepen het belang van onderzoek
naar veiligheidsvoorzieningen.
Een vreemde stationcar trekt dan de aandacht. Het is een Uni-CAR uit 1981, een
onderzoeksobject van de Stuttgarter universiteit. De opdracht was een auto te
ontwikkelen die minder verbruikt, duurzamer is, veiliger en beter voor het
milieu. De motor is een direct ingespoten viercilinder diesel. Dat was toen een
noviteit. Verder kan de auto blijven rijden als één van de banden lek raakt. En
voetgangers zijn door de vorm van de voorkant extra beschermd bij een
aanrijding. Voor een groot deel is deze toekomstmuziek inmiddels realiteit
geworden. Dat geldt niet voor de ruitenwissers bij de voorste zijruiten. Die
hebben we daarna nooit meer gezien.
Elektrische auto’s zijn nu het gesprek van de dag. Nieuw is die discussie niet.
Meer dan twintig jaar geleden startte het bedrijf Pöhlmann in samenwerking met
energiebedrijf RWE de bouw van een kleine coupé. Voor het stadsverkeer was het
wagentje met nikkel-ferro-accu een aardig alternatief. Het ding had weliswaar
een top van 100 kilometer per uur, maar na zestig kilometer moest alweer een
stopcontact worden gezocht. De serieproductie bleef beperkt. Het ontwerp kon de
concurrentie met bestaande auto’s niet aan. Zo veranderde een lovenswaardig
initiatief in een museumstuk.
 |
 |
Het studiemodel van de
Stuttgarter Universiteit met veel noviteiten die nu alledaags zijn.
Links: een ruitenwisser voor de
zijruit en rechts een elektrische stadscoupé.
Verjaardag
In het najaar van 2008 besteedt het museum met een tijdelijke tentoonstelling
aandacht aan de honderdste verjaardag van de T-Ford. Precies een eeuw geleden
veranderde deze auto het aanzien van de wereld. Mobiliteit werd gemeengoed. Door
massaproductie maakte Henry Ford de auto bereikbaar voor de gewone man. Meer dan
vijftien miljoen T’s verlieten de fabriek tussen 1908 en 1927. Het is de op één
na meest gemaakte auto aller tijden (op de eerste plaats staat de Kever). De
deeltentoonstelling is beperkt van omvang, maar ook voor de kenner waardevol.
Goed gedocumenteerde wandborden verhalen over de achtergronden van de auto en
het werken in de fabrieken. De lopende band zorgde voor lage prijzen, grote
omzet en een goed loon, maar ook voor geestdodend werk en opgejaagde werknemers.
De medaille van het succesverhaal van Ford kent duidelijk twee kanten.
Stuk voor stuk zijn de geshowde uitvoeringen bijzonder. Het chassis zonder
koetswerk laat de eenvoud en genialiteit van het ontwerp zien. De Pick-up uit
1925 was de
eerste in zijn soort en werd maar heel kort gemaakt. De tweezitter was ook toen
al bijzonder en maakt de logge T bijna gracieus. De groene vierdeurs heeft het
stuur rechts en komt uit de Canadese Fordfabriek. De gele roadster is door een
Oostenrijker aangepast en krijgt met zijn puntige radiator zelfs
sportwagenallures. In het midden van de zaal staat een prachtig opgeknapte
brandweerwagen. De T-Ford was goed voor iedereen en alles.
 |
Een informatiepaneel toont de
productie van de T-Ford.
Technisch gesproken was de T-Ford
ingenieus eenvoudig.
De basisopzet bleef gelijkt
tussen 1908 en 1927.
Een bijzonder exclusieve Ford T
Pick-up (1925), slechts korte tijd gebouwd.
Een T-Ford tweezitter met op de
treeplank een voorziening voor het meenemen van een koffer.
Deze in Canada gemaakte T-Ford
heeft een rechts stuur.
Een fraai exemplaar: een
Model T als brandweerwagen.
Sirenes kende men nog niet; het
luiden van de bel was het teken van actie.
Een T-Ford in ongewone gedaante
als
sportieve roadster.
We verlaten het Deutsches Museum
anders dan we binnenkwamen, hoewel de deur dezelfde is. Het is vreemd dat je
begint in Halle III, de minst mooie. Hier staan weliswaar de waardevolste
objecten, maar iedere juwelier weet hoe je kostbaarheden aantrekkelijker onder
de aandacht brengt. Maar dat het pareltjes zijn, lijdt geen twijfel. Ze maken
deze plek terecht beroemd.
■

|