Coventry Transport Museum

Coventry (UK)



● 
Opkomst en ondergang autoproductie
●  De stad als oud industrieel centrum 
●  Sfeervol ingericht met mooie details 
●  Deel van de Jaguar Heritage 
●  Wereldsnelheidsrecords  


september 2023

  


Het verhaal van opkomst en ondergang   
 

Wat Detroit is voor de Amerikaanse autosector, is Coventry voor de Britse: hét voorbeeld van opkomst, bloei en verval van een bedrijfstak. Met alle sociale en economische gevolgen van dien. Het Coventry Transport Museum vertelt die historie op beeldende wijze. De hoogwaardige permanente expositie van fietsen, motorfietsen en auto’s gaat over mensen, hun vervoermiddelen en de bedrijven die ze maakten. In voor- en tegenspoed. Met veel gevoel voor het scheppen van sfeer zijn typerende tijdsbeelden neergezet. Een absolute aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in de (Britse) autogeschiedenis.

 


Pas als je ergens geweest bent, kun je een oordeel vellen, leert dit bezoek opnieuw. Toen ik een tijdje terug las dat het museum in 2015 voor 9,5 miljoen pond op de schop is gegaan en opnieuw is ingericht, dacht ik: jammer! In 2009 had de presentatie door de sfeervolle opzet indruk gemaakt. Het museum was toen vier jaar open. Je maakte een tijdreis door fraai nagebouwde oude straatjes waar auto’s onderdeel van uitmaakten. Waarom moest het anders? Je moet niet willen vernieuwen om te vernieuwen. Zo vind ik de oorspronkelijke opstelling van een deel van het Autostadt-museum in Wolfsburg nog altijd aansprekender dan de huidige.
Na een bezoek aan het ‘vernieuwde’ museum in Coventry op 5 september 2023 blijkt de eerdere reactie absoluut onterecht. Het resultaat van de verbouwing en herinrichting, die vijftien maanden duurde, is imponerend en verbluffend mooi. Dit is een schoolvoorbeeld van hoe je een geschiedenisverhaal op aantrekkelijke manier kunt presenteren. Dit is een museuminrichting naar de beste Britse traditie. Met één traditie is trouwens gebroken. In juli 2019 besloot het museum voortaan een toegangsprijs te vragen. Voor die tijd mocht je gratis naar binnen. Het besluit zorgde plaatselijk voor de nodige commotie. Maar wie een kaartje koopt, mag daarmee een jaar lang op bezoek komen. De toegangsprijs van £ 15,50 (voor senioren vier pond minder) is beslist niet overvraagd. Het museum is populair: in de pre-coronaperiode kreeg het jaarlijks 360.000 bezoekers over de vloer.
 

De muur bij de ingang vertelt het verhaal aan de hand van logo's en tekeningen.

Jaguar E-Type V12 bij de ingang. Symbool van de opkomst én neergang van de autofabricage van Coventry.

Wereldcentrum
Om tien uur gaat het museum open. Een paar minuten later sta ik binnen. Vanaf het appartement waar we voor twee dagen zijn neergestreken, ben ik letterlijk twee minuten onderweg geweest. Als trots symbool van eerdere, glorieuzer tijden staat een twaalfcilinder Jaguar E-type bij de ingang. Op de muur links staan merknamen en logo’s van de honderden fiets-, motorfiets- en autofabrieken die Coventry rijk is geweest. In de hoogtijdagen was dit het wereldcentrum van de fietsenfabricage. Al aan het eind van de negentiende eeuw waren er maar liefst 475 fabrikanten.
Het museum laat de bezoeker een tijdreis maken en begint die bij de fietsen. De Britten maakten furore met hun ideeën over een veilige fiets. Harry Lawson kreeg er in 1876 octrooi op. De onhandige en gevaarlijke vélocipèdes met hun grote voorwiel hadden hun langste tijd gehad. De grote doorbraak kwam negen jaar later met de presentatie van het model van James Starley met een even groot voor- als achterwiel en een frame zoals we dat vandaag de dag ook nog kennen. Hij noemde zijn fiets Rover. Een begrip was geboren.

 

Rond de eeuwwisseling 19e/20e eeuw was Coventry het centrum van de tweewielerfabricage.

De fietsen met hoge voorwielen werden vervangen door veiliger types.
 

Naaimachines
Al voor de fietsen had Coventry industriële ervaring opgedaan, onder meer met het maken van uurwerken en naaimachines. De namen van enkele werknemers van de Coventry Sewing Machine Company klinken autoliefhebbers bekend in de oren: William Hillman, George Singer en Thomas Humber. Vanuit de naaimachines ontwikkelden ze fietsen, motorfietsen en later auto’s. De uitvinding van de luchtband door Dunlop stimuleerde de ontwikkeling. Net als in de beginjaren van de auto was de vorm van fietsen niet vanaf het begin meteen vastgelegd. In de museumvitrines staan en hanger bijzondere exemplaren. Geïnspireerd door de ontwikkelingen in Frankrijk en Duitsland, ontstond vanuit de fietsenhandel de productie van gemotoriseerde driewielers en auto’s. Tussen de fietsen staan daar een paar voorbeelden van. Een Daimler uit 1898 bijvoorbeeld, een Engelse auto afgeleid van het model van de Duitse firma met dezelfde naam.
 

Een Daimler van 1898, afgeleid van het Duitse merk, maar al snel onafhankelijk.

Een gemotoriseerde driewieler, de Motette, geproduceerd door Humber naar een Frans model van Bollée. 

 

De fiets als nieuwe attractie.

Een Standard uit 1907, vermoedelijk de oudste van het merk die nog bestaat.


Imposant
Ook nieuwkomers zonder industriële achtergrond zochten hun geluk. Er ontwikkelde zich een levendige bedrijfstak. In 1911 werkte de helft van de plaatselijke mannelijke beroepsbevolking bij fiets-, motorfiets- en autofabrikanten. Eén op de tien vrouwen ook. Van heinde en ver kwam men naar Coventry. Er werd goed betaald, maar de arbeidsomstandigheden waren verre van ideaal en baanzekerheid was er niet. In tijden van economische voorspoed kon een werkweek oplopen tot wel 69 uur, meldt de informatieve museumgids (te koop voor slechts één pond). In mindere tijden kreeg je eenvoudig ontslag. De schommelende conjunctuur kwam op de schouders van de werknemers terecht.
De auto’s in die beginjaren waren vaak imposant, groot en duur. Alleen rijken konden zich er eentje veroorloven. Zelfs de kleinere modellen waren voor de gewone man onbereikbaar. Koning Edward VII was één van de liefhebbers en stimuleerde het automobilisme in zijn land.
(Net als veel andere bezoekers onderbreek ik op dit punt even de geschiedenisles om achter een scherm een blik te werpen op de onderhouds- en reparatieafdeling van het museum. Vanuit het verleden heel even naar nu om daarna weer snel terug in de tijd te gaan.)

 

Swift Tourer, bouwjaar 1910, door een van de eigenaren Lucinda gedoopt, wat nog op de motorkap staat.

Nog een Swift, maar dan een lichtere cyclecar, met onder meer spaakwielen.

Links een Maudslay landaulet (1909) rechts een Siddeley Deasy van 1912.

De auto's worden gepresenteerd zoals bij een tentoonstelling destijds.

Drie modellen van Riley bij elkaar: een motorfiets, een driewieler en een auto.

Daimler TA12 Tourer 1911, destijds door Matchbox nagemaakt in de serie Models of Yesteryear.

Achter een scherm kun je een blik werpen op de werkplaats van het museum.

Een bewust niet gerestaureerde Humber (1914) zodat je de originele onderdelen nog kunt zien.
 

Oorlogsindustrie
De industrie had alles in zich om verder te groeien, totdat de oorlog in 1914 de ontwikkeling een halt toeriep. Het industriële vakmanschap moest worden ingezet voor de oorlogsindustrie, met producten als helmen, legerauto’s, mobiele keukens en vliegtuigen. Op verschillende manieren maakt het museum duidelijk hoe belangrijk de inzet van meer dan tienduizend medewerkers in de fabrieken was voor het verloop van de vijandelijkheden. Van overal werden mensen aangetrokken, met grote problemen voor de huisvesting tot gevolg.
Economisch gezien was de oorlog voor de bedrijven allerminst negatief. Ze verdienden er goed aan. Na 1918 konden ze zich snel verder ontwikkelen. Er kwamen nieuwe modellen. Een heel klein stukje nagebouwde fabriek laat zien hoe de carrosserie van een auto destijds was opgebouwd. Het geraamte was van hout, de buitenkant van metaal of van met leerdoek overtrokken hout. Er kwam veel handwerk bij kijken.
 

Werknemers van de autofabrieken werden ingezet voor oorlogsproductie: helmen, rugzakken en andere materialen.

De opbouw van een auto destijds, met een houten geraamte voor de carrosserie.

Alles op een mooie manier in beeld gebracht.

Een houten koetswerk, met leerdoek overtrokken. Bij een ongelukje plak je er een nieuw stuk op.

Rootes, Singer en Standard waren de grootste fabrikanten in Coventry in die tijd.

Het merk Albatros bestond maar twee jaar (1922-1924). Slechts twee auto's zijn bewaard gebleven, waaronder deze.

Swift startte met auto's in 1900, maar kon in 1931 de concurrentie van de massafabrikanten niet meer aan.
 

Twee miljoen
In Amerika had Ford met zijn model T de auto ook bereikbaar gemaakt voor kringen buiten de aristocratie en rijken. In Engeland zorgden William Morris en Herbert Austin hiervoor. In de loop van de jaren twintig presenteerden zij hun kleine en relatief goedkope modellen, de Morris Minor en Austin Seven. Het aantal auto’s in Engeland verdubbelde. Eind jaren dertig waren het er twee miljoen. Het succes van Austin en Morris betekende een slag voor een aantal autofabrikanten in en om Coventry. Alleen de sterke redden het. Intussen werd het uiterlijk van auto’s een steeds belangrijker verkoopargument. De man die al snel het belang van goede vormgeving inzag, was William Lyons. Hij startte een bedrijfje voor het maken van luxe zijspannen en ontwikkelde fraaie autokoetswerken op bestaande chassis. Uit de Swallow Side Car Company kwam SS Cars voort, het bedrijf dat later verder ging als Jaguar. Ook andere, veelal kleinere fabrikanten maakten luxe, gestroomlijnde modellen voor de hogere inkomens. Vier exemplaren staan bij elkaar alsof ze deel uitmaken van de presentatie op een autotentoonstelling. Ze worden bijgestaan door een chique Daimler in het donkerrood en zwart, één van de twee die in gebruik waren bij het Engelse Koninklijk Huis.
 

De carrosserie van deze Alvis 12/60 uit 1932 kwam van Carbodies, aan de overkant van de straat.

Singer was destijds een belangrijke en grote fabrikant.

Naast auto's was Coventry ook de stad van motorfietsfabrikanten.

Humber Super Snipe 1930, beslist een auto voor de gegoede klasse.

Deze Singer Nine Coupé werd in 1934 aan de klant afgeleverd. Let ook op de fraaie achtergronden.

Vier auto's gepresenteerd in art deco-stijl, passend bij het tijdsbeeld.

De Triumph Gloria was destijds (in 1934) zeker een indrukwekkende verschijning.

Een fraaie Alvis Speed 25 uit 1938.

Daimler was jaren lang hofleverancier. Deze uit 1935 is gebruikt door Queen Mary.

Deze Daimler uit 1937 was van de toenmalige prinses Elizabeth.


Blitzkrieg
Opnieuw komt de industrie van Coventry in de ban de oorlog, de jaren 1939-1945. Autofabrikanten schakelden over op oorlogsproductie. Zo maakten de merken van luxe limousines Daimler en Humber opeens pantserwagens. Het museum besteedt ook aan deze periode ruim aandacht. Er is een presentatie van de Blitzkrieg met beangstigende beelden en geluiden. Je kunt ook een kortere route kiezen om in 1945 uit te komen. In beide gevallen tref je de legergroene Humber Super Snipe van veldmaarschalk Montgomery aan, half in het donker, passend bij de duistere periode. Eerder al kwam een Standard in beeld met de verplichte maatregelen tijdens de oorlog: grotendeels geblindeerde koplampen en witgeschilderde spatbordranden.
 

Coventry was ook in de Tweede Oorlog een belangrijk steunpunt voor de krijgsmacht.

De zescilinder Standard 16 is aangepast aan de verplichtingen tijdens de oorlogsjaren.

Terwijl de mannen aan het front vochten, werkten hun vrouwen in de fabrieken.

Wie bijvoorbeeld met kinderen is, kan de heftige presentatie over de Blitzkrieg omzeilen.

Een beroemde auto van een beroemde persoonlijkheid, de Humber van Montgomery.

De auto is na de oorlog teruggegeven aan de Rootes-groep bij wijze van dank voor hun steun.

De gewonden die terugkwamen van het front konden gebruik maken van dergelijke vervoermiddelen.
 

Exporteren
Na 1945 verrees de industrie uit de as. Autofabrikanten werden gestimuleerd te exporteren om zo deviezen te verkrijgen. De overheid koppelde de toewijzing van staal aan de exportprestaties. Amerika was een belangrijke afzetmarkt. Jaguar presenteerde er de spectaculaire XK 120 die de Britten zelf pas een paar jaar later konden kopen. Amerikaanse soldaten die terugkeerden naar huis waren idolaat van de Engelse sportwagentjes en zwengelden de export aan. MG en Triumph deden goede zaken.
Standard ontwikkelde de Vanguard met pontoncarrosserie en ronde achterkant, deels geïnspireerd door de ontwerpen uit Amerika. Het was de tijd van positivisme. De Koningin legde in Coventry de eerste steen van de nieuwe kerk, naast de ruïne als gevolg van het Duitse bombardement in de meidagen van 1940. Aan zelfvertrouwen geen gebrek. De Gemene Best was een grote afzetmarkt, waar auto’s compleet naar toe gingen of gedeeltelijk in kisten om daar te worden geassembleerd.
 

De Standard Vanguard (rechts) bracht een nieuwe naoorlogse vormgeving met zich mee.

Niet langer waren er afzonderlijke spatborden.

Amerikaanse ontwerpen beïnvloedden de vormgevers.

De goedkope Standard Eight baseerde zich nog op een vooroorlogs ontwerp.

De Daimler landaulet waarmee prinses Elizabeth op 22 maart 1948 Coventry in wederopbouw bezocht.

Exporteren was noodzaak. Links een Hillman Minx, rechts een Sunbeam.

De auto's gingen compleet op de boot naar het buitenland...

...of in kisten met onderdelen. De auto is een Triumph TR2, populair in onder meer Amerika.

Een Standard Ten, symbolisch in een krat verpakt. De auto's werden in het echt in onderdelen verscheept.

Ook het luxemerk Armstrong-Siddeley kwam uit Coventry.


Bundeling
In 1952 fuseerden de twee leidende autofabrikanten Austin en Morris en ontstond British Motor Corporation (BMC). De na de oorlog overgebleven merken uit Coventry, zoals Triumph, Jaguar en Rover, hadden een goede naam. De Rootes-groep bood vier verschillende merken aan, voor elk segment van de markt één. Ze staan in het museum netjes bij elkaar: Hillman, Singer, Sunbeam en Humber. Speciale aandacht gaat ook uit naar Triumph met verschillende sedans en sportwagens. Een doorgesneden model van de Herald coupé toont de technische opzet.
Het succesverhaal begon echter te kantelen. Uit Duitsland, Italië en Frankrijk kwamen aantrekkelijke concurrenten. Bundeling van krachten bleek noodzakelijk. Het is niet toevallig dat naast de serie Triumphs een Rover 2200 staat. In 1967 nam de Leyland Motor Corporation, sinds 1961 eigenaar van Standard-Triumph, Rover over. Een jaar later diende zich opnieuw een fusie aan. Leyland ging samen met de British Motor Holdings, het samenwerkingsverband van BMC en Jaguar. De naam van het conglomeraat: British Leyland. Al gauw werd dat een synoniem voor problemen en achteruitgang.
 

De Hillman Minx was het massamodel binnen de Rootes-groep.

Sunbeam Rapier, sportieve tweedeurs coupé op basis van de Minx.

De Singer Gazelle Series V (1964) is de luxe variant van de Hillman Minx.

De Humber Sceptre was de meest luxe versie, direct herkenbaar aan de dubbele koplampen.

Aan het merk Triumph is een afdeling gewijd.

Een opengewerkt model toont de technische opzet van de Triumph Herald.

Triumph 2000 en de Vitesse.

Triumph 2000 in exclusieve Estate-uitvoering.

De voorwielaangedreven Triumph 1300 staat aan de basis van de achterwielaangedreven Dolomite.

Evolutie van vormgeving, van 1300 tot Dolomite.

Triumph GT6 met daarachter een Spitfire.

De Triumph Stag met achtcilinder motor bracht niet het gehoopte succes.

Rover werd opgekocht door Leyland, als opmaat voor British Leyland.


Stakingen
De fusiegolf weerspiegelde de veranderde omstandigheden. Het tij was gekeerd, het naoorlogse succesverhaal was uit. Het volgende decennium was rampzalig voor de bedrijfstak. Engeland werd geteisterd door arbeidsonrust. Stakingen waren aan de orde van de dag. Vakbonden voelden zich oppermachtig. Het standsverschil binnen de samenleving was meer dan ooit pijnlijk zichtbaar. De kwaliteit van de auto’s holde achteruit en klanten op de exportmarkten haakten massaal af. In hun kielzog de Britten zelf. Museumbezoekers staan opeens voor de protestborden van stakende werknemers. Uit luidsprekers klinkt op dreigende toon de boodschap de ‘picket line’ niet over te gaan om de staking te breken. Een paar meter verder ervaar je de gevolgen van de onrust. Nieuwsuitzendingen meldden de sluiting van de ene autofabriek na de andere. Werknemers stonden op straat. Het is symbolisch dat de auto van de nieuwsdienst van de BBC een Peugeot was, al was die in Engeland geassembleerd. Massawerkloosheid teisterde Coventry en omgeving. Op de muren lees ik de citaten van de werknemers van toen. Ze geven hun gevoelens weer. Woede en teleurstelling. De mensen waren gedesillusioneerd.
 

Een stakingsgolf overspoelde het Verenigd Koninkrijk. De industrie ging eraan kapot.

Als je hier voorbij gaat, klinken de bijbehorende heftige geluiden uit de luidsprekers.

Opgetekende uitspraken van werknemers van weleer.

Het museum koos voor een effectieve wijze van communicatie om de historie te duiden.

Noch de Hillman Imp noch de luxe Daimler kregen in het buitenland de handen op elkaar.

Dé omroep van Engeland reed in een Franse Peugeot, wel in Engeland gemaakt.


Stuiptrekking

Wat van de sector overbleef, had geen glans meer. Door alle problemen hadden bedrijven geen geld om te innoveren en te investeren in aantrekkelijke modellen. De Hillman Avenger is daarvan een voorbeeld. Niet onaardig, maar onvoldoende onderscheidend en baanbrekend om een succes te zijn. Op de wereldmarkt zetten andere Europese landen en Japan de toon. De laatste stuiptrekking van Triumph was de Acclaim, een aangepaste Honda. De tijdreis die een eeuw geleden begon met trots over de ontluiking van een nieuwe bedrijfstak die uitgroeide tot wereldspeler, eindigt hier in mineur. De rol van Coventry op het autowereldtoneel was uitgespeeld. Daar kan de Paykan, de in Iran gemaakte licentieversie van de Hillman Hunter, niets aan veranderen. Net zo min als de in Coventry geproduceerde Londense taxi.
De museumtoer is echter nog lang niet ten einde, ervaar ik. Er is nog veel meer te zien. De volgende museumzalen zijn vooral thematisch ingericht. Ter afsluiting staat in deze zaal een Mini Metro. Een buitenbeentje, want de auto werd elders gemaakt. Dit exemplaar is bijzonder omdat het een cadeautje was van de toenmalige prins Charles aan zijn nieuwe vriendin Diana. Het is een Metro 1.0 L, een eenvoudige versie...
 

De Hillman Avenger (bij ons verkocht als Sunbeam) was te weinig onderscheidend voor succes.

Chrysler UK, voorheen Rootes, werd overgenomen door Peugeot, dat auto's in het VK ging maken.

Britse auto's in letterlijke zin, maar de inbreng is louter productie.

De laatste Triumph was weinig meer dan een aangepaste Honda.

Een Londense taxi, gemaakt in Coventry, en een Paykan gemaakt in Iran.

Cadeautje van Charles aan Diana: een Mini Metro. Een L, een relatief goedkoope versie...


Samenleving
Vanuit de mooi ingerichte expositieruimten over de historie, kom je in een hal met weinig luxe. Het lijkt op een oude fabriek en misschien is het dat ook wel. Hier staan auto’s die in dienst hebben gestaan van de samenleving, zoals politieauto’s, brandweerwagens (waaronder de bedrijfsbrandweer van Jaguar), een ambulance en legervoertuigen. Met de zwarte Daimler in de hoek hebben vele stad- en landgenoten hun allerlaatste reis gemaakt. Achterin staan bussen, tractoren en een enkele vrachtwagen.
In deze hal komt ook het fenomeen toerisme aan bod. De kampeerwagen is gebaseerd op een voor velen bij ons onbekende bestelwagen, een Standard Atlas. Uit Coventry natuurlijk. Ernaast staat een caravan uit vroeger tijden. Hoewel de aankleding totaal verschillend is en de overgang groot, is dit museumdeel zeker ook interessant. De historische component is vooral vertaald in modellen van vroeger.   
 

Een Singer bestelwagen uit 1931, door het museum zelf gerestaureerd.

De Morris Minor Van past eigenlijk minder goed in de collectie, want werd gemaakt in Oxford.

Politiewagens van Commer en Triumph.

Een begrafenisauto van Daimler en een ambulance op basis van een Karrier.

De linker brandweerauto van Austin werd gebruikt bij de Jaguar-fabriek.

We kennen Alvis en Humber van luxe auto's, maar de bedrijven maakten ook legervoertuigen.

Jaguar XJ met V8-motor, opengewerkt als model voor autoshows.

Twee caravans als onmisbaar onderdeel van de Britse auto- en toeristenwereld.

Deze kampeerwagen is gebaseerd op een Standard Atlas, een voor velen van ons onbekende bestelwagen.

Let op het verhoogde dak na de cabine.

 

De deur van de woonruimte scharniert aan de achterzijde.

Twee bussen en een Maudslay-legervrachtwagen uit 1916.

 

Innovaties 
Ik ga verder, een trapje op, en sta dan te midden van duizenden auto’s in het klein. De miniaturen staan zorgvuldig uitgestald, keurig op land of soort gesorteerd. Dit museumdeel is sinds 2009 niet veranderd. Er volgt opnieuw een trap naar boven. De volgende ruimte behandelt grensverleggende innovaties door de jaren heen en toont bijpassende fietsen, motorfietsen en auto’s. Iconische modellen als de T-Ford, de Mini en door zijn wigvorm spraakmakende Triumph TR7 illustreren het verhaal. Er staat een vierdeurs prototype van Ferguson, een sedan met vierwielaandrijving, lang voordat Audi ermee kwam. Tot serieproductie is het nooit gekomen. Vanzelfsprekend komt ook het onderwerp elektrisch rijden aan bod. Gesponsorde presentaties vertellen verder wat over hedendaagse productiemethoden.
 

De afdeling met miniatuurauto's is niet veranderd sinds de vorige keer.

Modellen van onder meer Rio en Matchbox.

Amerikaanse auto's, neergezet tegen een passende achtergrond. 

De meeste modellen zijn schaal 1:43, maar sommige autootjes zijn groter of kleiner.

De Japanners staan er niet al te florissant bij. De Mitsubishi vooraan is door zijn assen gezakt.

Klassieke bestelwagens bij elkaar, modelletjes van Matchbox en Lledo, van oorsprong Britse merken.

Een zaal die geheel is gewijd aan innovaties door de jaren heen.

Vernieuwing in de fietsenwereld was de basis van het succes van de bedrijven in Coventry.

De Daimler van 1897 is een van de oudste Britse auto's met tal van technische vernieuwingen.

De Maudslay van 1910 heeft een scharnierende bovenliggende nokkenas en klepmechanisme.

Deze zaal geeft inzicht in uiteenlopende innovaties, van T-Ford tot het moderne koetswerk van een Jaguar.

Een Hillman Aero Minx met een gestroomlijnde carrosserie, waar hoekige vormen nog de mode waren.

Vele innovatieve toepassingen bij de Morris Mini en Triumph Herald.

Innovatie in vormgeving (Triumph TR 7) en elektrische aandrijving.

Uitleg over het gebruik van (lichte) metalen bij de moderne carrosseriebouw.

Prototype van Ferguson voor een personenwagen met vierwielaandrijving.

De techniek is spectaculairder dan het (saaie) model.

Het prototype werd in 1976 door het museum aangekocht.

Jaguar
Sinds enige tijd heeft een klein deel van de fameuze collectie van de Jaguar Heritage Trust ook onderdak gevonden in dit museum. Gisteren waren we in de weinig inspirerende bewaarplaats van de Trust bij het British Motor Museum in Gaydon. De smetteloze en mooi uitgelichte presentatie hier is heel wat anders. Met zevenmijlslaarzen ga je door de historie, van de eerste zijspan uit de jaren twintig tot een concept car van enkele jaren geleden. Mijn persoonlijke voorkeur hebben de statige, zwarte, klassieke sedans en drop head coupés van net voor en na de oorlog. Ze zijn tot in de puntjes gerestaureerd en op hun verchroomde radiatorgril is geen smetje te zien. Het merk is voor 1940 nog SS, met Jaguar alleen als typenaam, maar dat veranderde om begrijpelijke redenen. 
Natuurlijk ontbreken de XK, E-Type en XJ als befaamde Jaguars niet. In leven overzag William Lyons de productie van de auto’s vanuit zijn kantoor in de fabriek. En nieuwe modellen liet hij in zijn tuin zetten zodat hij de vormgeving vanuit zijn huis kon bekijken en aanpassen. Hier bekijkt hij als bronzen beeld de resultaten van zijn levenswerk. Hij kijkt tevreden. Zijn merk bestaat tenminste nog, al is het inmiddels in Indiase handen.
 

William Lyons kijkt tevreden naar de modellen waarvoor hij verantwoordelijk was.

Op basis van gestroomlijnde zijspannen ontwikkelde hij zijn bedrijf SS, later omgedoopt in Jaguar.

Een Austin Seven Swallow (1931), dus met een koetswerk van Swallow, het bedrijf van Lyons.

SS Airline, gebouwd in 1935, één van de 624 die zijn gemaakt en de 2,5 Litre van 1937.

De afkorting SS was inmiddels merknaam geworden.

De Mark V uit 1949 ziet er nog vooroorlogs uit, maar heeft geen losstaande koplampen meer.

Een Mark V Drophead Coupé uit 1951. Na de oorlog werd Jaguar de merknaam.

De beroemde Jaguar XK120, waarbij het getal verwijst naar de topsnelheid in mijlen.

Nog voor de tijd van de grote problemen: Jaguar XJ6, Mark X, 240 Saloon (late versie van de Mark II)  en E-type.

Moderner modellen: XJ-S (1975), XK8 en de S-type van 1999.

Het eerste exemplaar van de F-type met daarvoor het beeldmerk, de springende Jaguar.

Uit 2010 is deze C-X75 concept car met hybride aandrijving.
 

Sportwagens
Van de luxe presentatie van Jaguar kom je weer in een gewonere zaal die draait om sport- en racewagens. Hier staat ook een klassieke Bentley, de enige van de collectie. Een opvallende plek is ingericht voor een Lea-Francis, één van de minder bekendere merken uit Coventry. De compagnons Lea en Francis startten in 1895 met fietsen, in 1903 met auto's en in 1911 met motorfietsen. Aanvankelijk maakten ze Singer-modellen, maar vanaf 1919 brachten ze hun eigen auto's op de markt. Een grote speler is het nooit geweest. De naam is verschillende keren verkocht en steeds werd geprobeerd het merk nieuw leven in te blazen. De laatste poging was in 1998.
Vanuit de sportwagenzaal brengt een laatste trapje me naar het slotstuk van de rondgang: de presentatie van een aantal wereldrecordhouders zoals de Thrust SSC en zijn voorganger Thrust 2. Geen enkel landvoertuig op wielen ging sneller dan deze jongens. De SSC vestigde op 15 oktober 1997 het wereldrecord met een snelheid van 763 mijl, 1228 km/u. De geluidsbarrière werd daarmee doorbroken. Het museum gaat er prat op ze in huis te hebben. Of ze echt passen bij de geschiedenisles van vandaag, valt te bezien. Deze krachtpatsers met raketmotoren een auto noemen gaat alleen op als je voor de letterlijke betekenis van zelfbeweger gaat. Natuurlijk, ze zijn imposant. Imponerend. Reusachtig. Ongelooflijk. Bijna on-wereldlijk. Voor een klein bedrag kun je in een simulator ervaren hoe het is een duizelingwekkende vaart te ontwikkelen. Misschien vinden anderen het leuk; ik loop er snel aan voorbij, op weg naar de museumwinkel.
 

 

Deze Lea-Francis Hyper won de Ulster TT-race in 1928.

De Lea-Francis Hyper (links) was klassewinnaar in Le Mans in 1929, rechts een Bentley uit 1924.

Sunbeams uit 1954 en 1980 met een rallyverleden.

Racewagens van BRM en Jaguar.

Het museum heeft in een speciale hal een aantal snelheidsrecordhouders bij elkaar gezet.

Thrust SSC, het snelste landvoertuig.

Dit lijkt net zo veel op een vliegtuig als op een auto.

Schatkamer
Ik laat de afgelopen uren op me inwerken en ben zeer onder de indruk. Bijna buiten, valt mijn oog op een bord. Er is nog een zaal! Behind the Scenes, is het thema. Sinds kort is de voormalige ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen in gebruik om een selectie van auto’s uit het depot te showen. Het museum sluit aan bij de trend om bezoekers toe te laten tot opgeslagen en niet tentoongestelde werken. De gehele collectie omvat 550 auto’s. In deze ruimte, omgedoopt tot schatkamer, staan ze gewoon naast elkaar geparkeerd, zonder verdere opsmuk of bijzondere uitlichting. Er staan enkele interessante modellen tussen. Een tweede prototype van een Ferguson met vierwielaandrijving bijvoorbeeld, dit keer een soort stationcar. Hillman dacht er ooit over een grote vierdeurs Imp te gaan maken, met de motor achterin. Het ging niet door. Gelukkig maar, denk je, als je het resultaat hier ziet staan. Een groen sportwagentje, de Coventry Victor Venus, is ontkomen aan de vernietiger die de fabrikant had ingezet om alle proefmodellen te laten verdwijnen omdat het project niet levensvatbaar bleek te zijn. Dit voorseriemodel heeft de grille van een Austin A30. Een grijze bestelwagen uit circa 1929, de Economobile, is evenmin verder gekomen dan het stadium van studiemodel.
In de zaal staan zeker ook modellen die in het museum niet hadden misstaan. Bij de schitterende Lea-Francis Shooting Brake met houten opbouw vraag je je af waarom die hier staat. De auto past mooi in het geschiedenisverhaal. Omdat staal na de Tweede Wereldoorlog schaars was, zochten bedrijven naar alternatieven. Zo'n houten opbouw voor een stationcar was er zo een.
Wat een mooie toegift op een toch al zeer geslaagde ochtend. De echte afronding komt met de sterk verlate lunch in het aanpalende café. Aan de muur hangen ingelijste oude advertenties, treffende plaatjes ter ondersteuning van het verhaal dat de buren zo mooi in beeld hebben weten te brengen. 

 

De ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen is nu ingericht als opslagplaats waar de bezoeker een kijkje kan nemen.

Een - weinig fraaie - stationcar van Ferguson, met vierwielaandrijving.

Een studie van Hillman naar een groter model boven de Imp.

De wagen had de motor achterin. Je kunt de luchtsleuven bovenop nog net zien.

Het enig overgebleven exemplaar van de Coventry Victor Venus, een mislukte poging voor een nieuw merk.

Deze elektrische bestelwagen was de tijd te ver vooruit. Het bleef bij één proefmodel.

Een aangepaste Chrysler 180 voor de Australische markt met een hele nieuwe frontpartij.

Een Humber landaulette van 1912.

Hillman Super Minx (1963) en een Humber Imperial, het topmodel van Rootes in 1966.

Singer SM 1500 uit 1951, geïntroduceerd in 1948 als eerste nieuw naoorlogs model van het merk.

Alvis TE (1965) en Armstong-Siddeley Sapphire 234 (1956): exclusieve en luxe modellen.

Een schitterende Lea-Francis Shooting Brake.

Een mooie afronding van een boeiend bezoek.

 

 

  Bekijk ook: 

 

 

Tussen kunst en kitsch

Opmerkelijke auto's tijdens een tocht
door het Verenigd Koninkrijk en niet
alleen in de vier musea die we bezochten.

augustus / september 2023

 

Erfenis uit een roemrijk verleden

Voor een overzicht van de historie van de
Engelse auto ben je in het British Motor Museum
en het daarbij horende depot aan het goede adres.

september 2023

 

Tijdreis met een grote glimlach

In het Cotswold Motoring Museum in
Bourton-on-the-Water kom je ogen tekort en
verschijnt geregeld een glimlach op je gezicht.

september 2023

 

Beleef de tijd die nooit meer terugkomt
 
 De geschiedenis van de Engelse auto als
onderdeel van de samenleving, tot leven
gebracht in het Coventry Transport Museum.

 

 
augustus 2009