|
Tussen maart 2011 en september
2015 verscheen op deze website geregeld een column.
Hieronder een overzicht van alle teksten.
Aantrekkingskracht
Het Van Gogh-museum in Amsterdam is verbouwd. Er is
vooral meer ruimte voor de lange rijen wachtende bezoekers. Het museum is
razend populair en een van de meest geliefde attracties van ons land,
speciaal voor buitenlanders. Iedereen wil het werk van de tot de verbeelding
sprekende schilder met eigen ogen zien. Oog in oog te staan met de
kunstwerken van zijn hand is een bijzondere beleving.
Ik las in de krant dat er een reizende tentoonstelling komt waar alle werken
van Van Gogh bij elkaar te zien zullen zijn. Die expositie is dus veel
uitgebreider dan wat er in Amsterdam hangt. Er is één verschil: het gaat
niet om de originele werken, maar om kopieën. De moderne technieken maken
het mogelijk driedimensionale prints te maken die niet of nauwelijks van de
echte werken te onderscheiden zijn. Zeker als je op meer dan een paar
centimeter afstand staat, zien de nagemaakte werken er precies zo uit als de
originele. De aanzet van de penselen, de dikte van de verf, de structuur van
het linnen: alles identiek. De tentoonstelling zal ongetwijfeld vele
bezoekers trekken. Het wordt een kassucces. Nergens anders is het complete
werk van Van Gogh te bekijken. Maar toch. Het is namaak. En dus in onze ogen
minderwaardig. Niet omdat we het verschil kunnen zien, maar omdat we het
weten. Het Amsterdamse museum hoeft zich geen zorgen te maken. Echt heeft
een niet te kopiëren waarde.
Een tijdje geleden was er in Autoworld in Brussel een tentoonstelling over
80 jaar Jaguar. Ik betrapte me erop mensen meewarig aan te kijken die zich
vergaapten aan de indrukwekkende Jaguar D-Type, winnaar van de beroemde
24-uurs race van Le Mans in het midden van de jaren vijftig. Ik vond bijna
dat ze er niet zo enthousiast over mochten zijn en moest de neiging
onderdrukken ze erop aan te spreken. Weet u wel waarnaar u kijkt? De auto is
prachtig, daar niet van. Maar het is een replica. De originele winnaar uit
1957 staat namelijk in Den Haag. Die heeft een vele malen hogere waarde.
Niet omdat je het kunt zien, maar omdat je het weet. Er stonden meer
nagebouwde winnaars. Ik besteedde er nauwelijks aandacht aan toen ik op de
tekstbordjes het woord replica las. Zonder die tekst was ik vermoedelijk net
zo onder de indruk geweest als de andere gasten bij de D-Type. Bizar, als je
erover gaat nadenken. Uiterlijk is er geen verschil. Ze zijn net zo mooi als
de originele modellen. Maar toch. Het is namaak. En dus minderwaardig. Niet
de schoonheid en uitstraling zijn doorslaggevend, maar de wetenschap dat
iets authentiek is.
Maar wat is authentiek? Wat is echt? Waar ligt de grens? De eerder dit jaar
in Den Haag tentoongestelde Glazen Koets is tijdens de
restauratiewerkzaamheden deels opnieuw gemaakt. De stalen veren bijvoorbeeld
zijn nieuw en ook nog eens vervaardigd met een techniek die tweehonderd jaar
geleden onbekend was. Alle stoffen van het interieur zijn nieuw. De wielen
zijn groter dan toen de koets werd afgeleverd. Ze werden bij een vorige
restauratie vernieuwd. Toch zal niemand zeggen dat de koets niet origineel
is. Het feit dat Koning Willem I er in heeft gezeten, maakt ‘m alleen al
bijzonder. Een nagemaakte had vast niet zoveel bezoekers getrokken, ook al
had je het verschil niet gezien. Niet onze ogen bepalen wat
aantrekkingskracht heeft, maar ons verstand.
19 september 2015
Weg met de eenheidsworstwerkplek
In De kans dat er twee exact
dezelfde Mini’s uit de fabrieken in Oxford of Born van de band rollen, is
uitermate klein. Zeg maar nihil. Dat komt omdat de leverancier het aantal
variaties bijna oneindig groot heeft gemaakt. Het is de nieuwe trend. De
klant wil kunnen kiezen. Vandaag de dag kies je niet alleen de kleur van de
buitenkant, je wilt ook het dakje in een afstekende tint, je hebt ideeën
over jouw ideale binnenkant, je wilt de roostertjes op het dashboard in een
bepaalde kleur en wilt dat het dashboard zelf ook overtrokken is met een
zeker motiefje. De ene buitenspiegel is de andere niet. Om over velgen naar
je eigen smaak maar te zwijgen. Bij de Opel Adam kies je zelf de kleur van
het sierstripje op de grille, bij de Fiat 500 bepaal je of Gucci zich met de
aankleding heeft mogen bemoeien. Alsof dat nog niet genoeg is, bieden de
fabrikanten een keur aan plakfolies aan om je auto echt de jouwe te maken.
Wil je een Britse vlag op het dak? Of bubbels en bellen op de zijkant? Een
tribal-versiering misschien, precies zoals je die op je rug hebt laten
tatoeëren? Het kan.
De auto is immers een verlengstuk van je eigen persoonlijkheid. Net zoals de
mobiele telefoon met je eigen startscherm en individuele buitenkant waarop
de kinderen, de honden of de favoriete rockband staat afgebeeld. Mensen
willen geen eenheidsworst hebben of zijn (waarbij deskundigen zich maar eens
moeten buigen over de vraag waar en wanneer dat malle woord eenheidsworst
eigenlijk is ontstaan. Je kunt het niet kopen. Probeer het maar eens bij de
slager: “Mag ik twee ons eenheidsworst?”. Een glazige blik vanaf de andere
kant van de toonbank is je non-verbale antwoord.)
Voor de val van het IJzeren Gordijn was de Trabant hét vervoermiddel van de
DDR. De keus was beperkt, indachtig het communistische gedachtegoed dat het
individu ondergeschikt was aan de groep. Er waren maar een paar uitvoeringen
en kleuren leverbaar, waarbij het ook nog de vraag was of de auto die je had
besteld vele jaren later daadwerkelijk zo werd afgeleverd. De meeste van die
Trabantjes waren grijs, passend bij het grauwe decor van de samenleving.
Vrolijke accessoires of kleurstellingen werden van fabrieks-(lees: overheids-)wege
niet aangeboden.
Tijdens een reis door de toenmalige DDR viel me op dat de berijders van die
Trabants op alle mogelijke manieren probeerden onder dat juk van opgedrongen
eenvormigheid uit te komen. Wat de staat niet deed, deden de mensen wel: ze
zorgden ervoor dat hun auto er net wat anders uitzag als die van de buurman.
Hun persoonlijkheid was immers ook niet hetzelfde.
Deze lessen uit de autowereld zijn helaas volledig voorbij gegaan aan de
mensen die zich vandaag de dag bezig houden met kantoorinrichtingen. Ze
dringen ons doodleuk op dat het beter is voor bedrijf en werknemers als alle
werkplekken er hetzelfde uitzien. Met als (onbewezen) argument dat het de
efficiency dient, plakken ze er een positief etiket op: “Het nieuwe werken
met flexibele arbeidsplaatsen”. De filosofie is, dat je op een kantoor geen
eigen plek meer hoeft te hebben. Of sterker nog: mág hebben. Iedereen wordt
geacht een plekje te vinden achter één van de standaardcomputers op een
standaardbureau, op een standaardstoel in een standaardruimte, verlicht door
een standaardlamp en met een minimaal standaard opbergkastje. Weg met de
persoonlijke omgeving. Weg met de kalender van je favoriete vakantieland,
weg met het pennenbakje dat je kinderen maakten voor vaderdag, weg met de
bureaulegger die al vijf banen meegaat, weg met dat gekke relatiegeschenk
dat je ooit kreeg van een goede klant, weg met de stekken van het plantje
dat je probeert een nieuw leven te geven, weg met de foto van je kleinkind.
Onzin allemaal. Je hebt het niet nodig om te kunnen werken.
De redenering klopt: je hebt het niet nodig. Maar of daarmee die nieuwe
trend gewenst is, is een tweede. Ook zonder schaakbord op je dak brengt je
Mini je van Amsterdam naar Den Haag. De tijd dat je onderweg bent van Arnhem
naar Apeldoorn met een rood of geel gebiesde Opel Adam is hetzelfde. En toch
weet ik één ding zeker. Als je de Mini alleen in het zwart zou kunnen
krijgen, met standaard stoelen, een standaard dashboard, met allemaal
dezelfde binnenkant van de deuren, met dezelfde buitenspiegels, wielen en
bekledingsmotiefjes, kon fabrikant BMW wel inpakken. Als Apple de iPhone zou
leveren met uitsluitend een serie standaard-apps, was de wereld te klein. En
terecht. Waarom vinden we dat bij de werkplek dan wel gewoon? Is de plek
waar je meer vertoeft dan in je eigen huis niet net als je auto en je
telefoon een verlengstuk van je persoonlijkheid?
Er rest maar één conclusie: weg met de eenheidsworstwerkplek!
13 juni 2015
Miljoenen
Enkele weken geleden liepen we door het
schitterende museum van Thyssen-Bornemisza in Madrid. Twee generaties
kunstverzamelaars hebben een collectie schilderstukken opgebouwd die de
ontwikkeling van de gehele schilderkunst laat zien en alle belangrijke
stromingen vertegenwoordigt. De vrouw van Thyssen-Bornemisza junior, Carmen,
werd door de kunst aangestoken en begon in 1987 een eigen collectie op te
bouwen. Ze bracht werken van meer dan tweehonderd Spaanse en buitenlandse
kunstenaars uit de periode van de 17e tot de 20e eeuw bij elkaar, met een
voorkeur voor landschappen. Ze moet in betrekkelijk korte tijd een
onschatbaar vermogen hebben uitgegeven. Bij haar is het geen kwestie geweest
van het aanschaffen van werk van aankomende kunstenaars met het inzicht dat
het jaren later een veelvoud van de aankoopprijs waard is. Dit was gericht
zoeken en kopen. Dergelijke collectioneurs jagen de prijs bij veilingen vaak
tot ongekende hoogte op. Enkele dagen na ons bezoek meldden de media dat bij
Christie’s in New York een Picasso in andere handen was overgegaan voor een
recordbedrag van 160 miljoen euro. Honderdzestig miljoen! Het is het hoogste
bedrag dat ooit op een veiling voor een schilderij is neergelegd. Maar ik
durf te wedden dat dit record binnen afzienbare tijd zal sneuvelen. De
zeventig miljoen gulden die premier Kok destijds uitgaf aan de Victory Boogy
Woogy van Mondriaan is hiermee vergeleken bijna een koopje. Wat is het
plafond? Hoeveel kan een kunstwerk waard zijn? Hoeveel kan ‘iets’ waard
zijn?
In de autowereld is het niet veel anders. Het ene na het andere record
sneuvelt. Nog altijd is de Ferrari GTO met een veilingbedrag van bijna
dertig miljoen koploper, maar voor hoe lang nog? Een Mercedes W196 racewagen
wisselde ook al voor bijna 23 miljoen van eigenaar, terwijl weer een andere
Ferrari voor ruim twintig van de hand ging. De prijzen voor klassieke auto’s
krijgen bizarre trekjes. Onlangs bracht een Talbot Lago T26 Grand Sport SWB
uit 1949 1,7 miljoen op. Dat is zo opmerkelijk omdat de auto niet veel meer
dan een wrak was, volledig verwoest bij een ongeluk en jarenlang
verwaarloosd in een schuur. Je zou ‘m zo naar de sloop hebben gebracht voor
de oudijzerwaarde. Het is voor nuchter denkende mensen toch te gek: ruim
anderhalf miljoen voor een wrak! Maar deze wereld heeft lak aan nuchter
denkende mensen.
Dat bewijst maar weer eens een advertentie die ik onlangs zag in de Sunday
Times. In het Verenigd Koninkrijk worden kentekens te koop aangeboden. En
ook daarbij gaat het soms om grof geld. Zo is 1 ET te koop voor 125.000 pond
en GM 1 voor 275.000 pond. Daar kun je een huis van kopen! Voor de
lettertjes en cijfers op je kentekenplaat. 86 TOM en SAM 23 zijn heel wat
goedkoper, maar voor die bedragen kun je niettemin een aardige vakantie naar
een heel ver oord betalen. Wat de gek ervoor geeft, is een goede en
toepasselijke Nederlandse uitdrukking. En kennelijk zijn er voldoende
‘gekken’ om de handel levend te houden.
Laat ik de hoop uitspreken dat de kopers van die peperdure auto’s net zo
handelen als de heren en mevrouw Thyssen-Bornemisza en dat ze anderen gunnen
ervan mee te genieten. Bijvoorbeeld door ze neer te zetten in een publiek
toegankelijk museum. En dan hoeft wat mij betreft de toegang niet eens –
zoals bij de musea in Spanje – op bepaalde tijden gratis te zijn.
15 mei 2015
99 eurocent
Blokker heeft het als Nederlandse onderneming moeilijk.
We lezen het in de krant. Grootmacht Action, in handen van een
investeringsmaatschappij, is een grote concurrent en is bezig geweest met
een opmars in ons land en daarbuiten. Niet dat ik een grote fan van Blokker
ben, maar toch. Een stuk echt Hollands ondernemerschap komt onder druk te
staan en dat vind ik jammer. V&D is al jaren geleden onder die druk
bezweken, net als KLM en DAF. Besluiten over investeringen of ontslagen
worden in directiekamers buiten Nederland gemaakt. Het gerucht gaat dat de
beursgang van ABN-Amro ook zal leiden tot buitenlandse zeggenschap over ‘de’
bank.
Is het erg? De tijd van ‘steunt elkaar en koopt Nederlandse waar’ is van een
voorbij verleden. Open grenzen en de kracht van de markt hebben ons veel
goeds gebracht. We accepteren als consument de bijeffecten van de
internationalisering. Ooit kwam er in mijn huis geen Sony of ander Japans
product over de vloer en was Philips de huisleverancier. Niet dat alles in
Nederland werd gemaakt, maar tenminste nog wel in Europa. Dat is al lang
voorbij. Veel van de Philips-producten komen uit het Verre Oosten en heel
wat dingen waar Philips op staat, hebben al lang geen binding meer met de
voormalige gloeilampenfabriek. Trouwens, ook de lampen komen binnenkort
mogelijk in buitenlandse handen. Dat ik een Nederlandse Philishave verkies
boven een buitenlands mesje, heeft niets met principe, maar alles met
scheerpreferentie te maken.
Zonder mijn Aziatische computer, telefoon, stereoset, televisie of wekker
zou het leven toch een stuk lastiger zijn.
Afgelopen week was ik bij Action, de Blokker-aanvaller, de prijsvechter.
Niet om er een veger en blik te kopen, wasmand of andere huishoudhulp, maar
omdat ik bij een bijeenkomst van verzamelaars van kleine autootjes de tip
had gekregen dat ze er voor nog minder dan een habbekrats aardige Russische
modelletjes verkochten. En dus staan er sinds gisteren een 43 keer
verkleinde GAZ en evenzo grote UAZ in mijn vitrinekastje. Leuk natuurlijk,
dacht ik achteraf, maar mooi dat ik daarmee toch voor een heel klein beetje
medeverantwoordelijk ben voor de zelfs door de vakbonden als noodzakelijk
beschouwde reorganisatie van Blokker. Met als onderdeel van de
directieplannen het ontslag van talloze medewerkers. Het niet-kopen van mijn
twee autootjes had die rampspoed niet kunnen voorkomen, dat besef ik ook
wel. Maar toch. Ik kom met het geweten in het reine door te redeneren dat
Blokker die dingen niet in de schappen had staan. Er was dus geen keus.
Het was geen uitgave waar de spaarrekening voor geplunderd moest worden.
Sterker nog: ze waren belachelijk goedkoop. Nog geen euro; 99 cent om
precies te zijn. En dan toch die detaillering, die mooi nagemaakte velgjes
en ruitenwissertjes. Hoe kunnen ze het ervoor doen? Ik dacht na over die
vraag. Het kan haast niet anders dan dat de arbeidsomstandigheden in de
fabrieken waar ze worden gemaakt zodanig zijn, dat je je eigen kinderen zou
tegenhouden er te gaan werken. Het kan haast niet anders dan dat de handjes
die ze in elkaar zetten eind van de week of maand een salaris krijgen dat
wij een fooi zouden noemen. Het kan haast niet anders dan dat de ondernemer
ter plekke nog nooit heeft gehoord van duurzame en milieuvriendelijke
productie of die in elk geval niet in praktijk brengt. Ik sus het geweten
door te redeneren dat iemand anders die dingen had gekocht als ik het niet
had gedaan. Maar is het een solide redenering? Nee.
Ik vind het erg dat die mensen van Blokker hun baan kwijtraken en vind het
zelfs vreselijk als ik lees hoe kinderen elders in de wereld voor ons dingen
maken die we feitelijk niet eens nodig hebben. Ik heb al vierhonderd
autootjes. Maar intussen heb ik ze wel gekocht. Ik vind ze nog leuk ook en
zie geen beletsel om anderen trots te melden welk geslaagd koopje ik heb
gedaan: “Leuk hé. En voor nog geen euro”. We zouden het met elkaar niet
moeten willen. Maar we doen het wel. Ik zeg ‘we’, want ik ben niet de enige.
Het was best druk bij de Action.
19 februari 2015
Ondernemerschap
Afgelopen week
las ik een boekje over Fastned, het bedrijf dat op 201 plaatsen langs onze
snelwegen een net van snellaadstations voor elektrische auto’s aan het
opzetten is. Ondanks het allerbelabberdste Engels van The Fastned Story
(een typisch voorbeeld van translated Dutch in plaats van authentiek
Engels) is het een boeiend verhaal. Het spreekwoordelijke jongensboek van
mannen die het aandurven een investering van 200.000 euro per laadstation te
doen terwijl het nog volstrekt onduidelijk is of je dat er ooit uit krijgt.
Die onduidelijkheid geldt voor mij, niet voor hen. Zij zijn er zeker van dat
ze een potentiële goudmijn hebben aangeboord. Zo zitten ondernemers in
elkaar: overtuigd van het eigen succes. Natuurlijk is die overtuiging ergens
op gebaseerd. Flair en een rotsvast geloof zijn niet genoeg. Een goed
ondernemingsplan is onmisbaar. In dit geval bestaat dat uit allerlei
berekeningen over de groei van het aantal elektrische auto’s in de komende
jaren. Die auto’s moeten geladen worden en via snellaadstations onderweg is
het probleem van de actieradius opgelost.
De investeerders hebben een
voorzichtige schatting gemaakt en zich niet rijker gerekend dan verantwoord
is. De opmars van het elektrisch rijden is conservatief ingeschat. De
rekensom bevat prognoses over de markt, de technologische ontwikkeling en de
prijs van energie. De eerste jaren draait het bedrijf met verlies. Dat is
ingecalculeerd. De jaren erna wordt dat ruimschoots goedgemaakt. Dat heet
investeren. De kost gaat voor de baat. Dat is vooruitzien. Er is, als je het
boekje leest, geen speld tussen te krijgen. Maar voor wie het ongekende
optimisme niet direct overneemt, is de vraag of wel met alle mogelijke
scenario’s rekening is gehouden. De economische en financiële crisis van
2008 heeft aangetoond dat niets zo moeilijk te voorspellen is als de
toekomst. Daarom zit nu één op de drie huiseigenaren met een hypotheek die
‘onder water’ staat.
Dagelijks rijd ik
langs één van die Fastned-stations. Ik heb er letterlijk nog nooit een auto
zien staan. Bewijst dat het ongelijk van de initiatiefnemers? Zijn het toch
verblinde enthousiastelingen met te weinig realiteitszin? Groeit het aantal
elektrische auto’s volgens de prognoses? Wat gebeurt er als het
overheidsbeleid – nooit een erg constante factor – plotseling wijzigt? Is de
zakelijke rijder nog geïnteresseerd in stroom als de fiscus een andere bril
op zet? En gaan de toekomstige generaties werkelijkheid voor duurzaamheid?
Of zijn we niets beter dan de Amerikanen die nu met de lagere olieprijzen
weer massaal voor de benzine verslindende pick-ups en SUV’s kiezen?
Het succes van
ondernemerschap kent geen wetmatigheden. Facebook en Whats app hebben ons
getoond dat je met rebelse moed en tegendraads denken de wereld kunt
veranderen en daarmee schatrijk worden. Aan Henry Ford wordt toegeschreven
dat hij gezegd zou hebben: als ik mensen zou hebben gevraagd wat ze wilden,
hadden ze gezegd ‘een sneller paard’. De vingers gingen naar het voorhoofd
toen hij begin vorige eeuw verklaarde een auto voor de gewone man als
visioen te hebben. Hij werd er schatrijk mee, net als Bill Gates met zijn
idee dat een personal computer op elk zakelijk bureau en in elk huishouden
zou komen te staan. Daarmee vergeleken zijn de plannen van Fastned behoudend
en zeer doordacht. (Terzijde: waarschijnlijk heeft Ford de aan hem
toegedichte uitspraak nooit gedaan. Via historisch onderzoek is gebleken dat
er geen enkele aanwijzing te vinden is waar of wanneer hij het gezegd of
geschreven zou hebben.)
Dat is nou het
mooie van ondernemerschap: een visie hebben en daar ondanks sceptische
reacties volhardend in geloven en ermee aan de slag gaan. Dat is de
drijfveer van succesvolle mensen in onze samenleving. Dat is de bron van hun
succes en rijkdom. Tegelijkertijd staan er tegenover die prachtige
succesverhalen evenzo vele – nee, veel talrijker – voorbeelden waarbij het
geniale idee in de praktijk een luchtkasteel bleek te zijn. Hoeveel gaten in
de markt bleken er achteraf helemaal niet te zijn?
De grens tussen
geslaagd ondernemerschap en te fantastische toekomstbeelden is een hele
dunne lijn. De autowereld laat mooie voorbeelden zien, met Henry Ford, Enzo
Ferrari en Ferdinand Porsche aan de ene kant van de lijn en Preston Tucker,
John DeLorean en Victor Muller aan de andere kant. De vraag is aan welke
kant Fastned over een paar jaar staat. Ik gun de mannen dat er niet één,
maar wel twee of drie auto’s hun accu’s aan het voltanken zijn met nieuwe
elektriciteit als ik langs het laadstation rijd. Ik gun het de ondernemers,
de mensen die durven vooruit te kijken en risico’s te nemen. Zonder hen
zouden we niet verder komen.
14 januari 2015
Papierloos
In een gezelschap van vooraanstaande communicatiecollega’s
werd laatst gevraagd wie een boek op zijn naam had staan. Of misschien wel
meerdere. Verschillende aanwezigen konden hun hand omhoog steken. Wel kwam
meteen de vraag naar voren hoe breed de vraag geïnterpreteerd mocht worden. De
een had zich verdiept in het vakgebied, een ander had een boek geschreven over
de ethiek (of het gebrek eraan) in de bankenwereld en van een derde was zojuist
een nieuwe thriller verschenen. Telden die uitgaven ook mee? Zeker.
Je hoorde erbij als je een boek had geschreven. Het onderwerp was van
ondergeschikt belang. Ook de oplage, laat staan hoeveel daarvan verkocht was,
gold als bijzaak. Mijn kleine boekje over Auto’s in Nederland, kon dit
gezelschap niet als een volwaardige uitgave zien. Ik probeerde nog even of ruim
500 webpagina’s met reisverslagen en achtergrondverhalen, aantoonbaar en
meetbaar gelezen (nou ja, aangeklikt…) gewicht in de schaal konden leggen, maar
het gezelschap liet zich niet vermurwen. Een beeldscherm is geen boek. Daar is
weinig tegenin te brengen. Het is een waarheid als een koe. De grens tussen
boekenschrijvers en niet-boekenschrijvers liet zich die avond haarscherp trekken
als destijds de grens tussen Oost en West ten tijde van de Koude Oorlog. Dat
biedt hoop. Het IJzeren Gordijn was op enig moment ook verleden tijd.
Het gezag van papier neemt snel af. Officiële documenten kunnen tegenwoordig al
via e-mail worden verzonden, de blauwe envelop van de belastingdienst is enkel
nog een mededeling, de Eerste Kamer behandelt wetsstukken via de iPad, moderne
kantoren hebben alleen nog digitale mappen en loonstroken krijg je in de vorm
van toegang tot een online loondossier. Weg met het papier.
Afgelopen najaar wilde ik, zoals elk jaar, de Duitse catalogus kopen met alle
auto’s van de hele wereld. Elk jaar is het weer leuk bladeren om te kijken wat
de mondiale auto-industrie in de verschillende werelddelen heeft aan te bieden.
Ik kijk graag naar de modellen in China, Japan, de Verenigde Staten en
Latijns-Amerika. Je ziet foto’s van auto’s waarop het Volkswagen-beeldmerk
prijkt, maar die wij niet kennen. Een Magotan bijvoorbeeld of een Saveiro. En
een Passat in Amerika heeft weliswaar dezelfde naam, maar is toch een heel
andere auto. De catalogus biedt de kans om een Europese, Japanse en Amerikaanse
Honda Accord eens te vergelijken of het reusachtige aanbod van Toyota in het
moederland te doorgronden. Waarom zijn er zoveel modellen die elkaar
ongetwijfeld beconcurreren? Is het wel rendabel, zo’n breed aanbod? Niet dat het
boekwerk daar een antwoord op biedt, maar als bron van dergelijke vragen is het
al de moeite waard. En dat voor nog geen tientje. Ik verzamel de werken al sinds
de jaren tachtig. Ze liggen keurig op een stapel in mijn kast.
Toen ik week na week vergeefs naar de plaatselijke tijdschriftenhandel liep om
te kijken of editie 2015 in de schappen stond, raakte ik lichtelijk in paniek.
Die nieuwste uitgave zou toch niet al uitverkocht zijn? De bladenman kon het me
niet vertellen. Gelukkig heb je op zo’n moment internet. Binnen een paar dagen
heb je zaken dan immers ook in huis. Een ontnuchtering volgde. De uitgever had,
las ik, deze zomer besloten met onmiddellijke ingang te stoppen met de
publicatie. Het bleek niet langer rendabel zo’n uitgave op papier te maken. Al
bij het uitkomen, was het boekwerk achterhaald door nieuwere modellen. Beste
lezer, het beeldscherm is uw nieuwe boek. Hartelijke groeten.
Een paar dagen later volgde nog een confrontatie met het papierloze tijdperk van
2014. In de showroom van het innovatieve elektrische automerk Tesla liggen geen
brochures meer, maar hangen grote beeldschermen. Daarop staat alle informatie
over uitvoeringen, uitrustingen en prijzen. Samen met de verkoper stel je je
auto samen om met een druk op de knop de bestelling af te ronden. Toen een van
de klanten vroeg om een proefrit, zei de verkoper dat hij dan even een
formuliertje met wat gegevens moest invullen, ten behoeve van de verzekering. In
plaats van een papiertje en een pen, kreeg de klant een iPad in de hand gedrukt.
Natuurlijk. Veel handiger. Alle gegevens direct in het systeem. En toch was het
even wennen: een geheel papierloze showroom.
Mijn kasten staan nog vol met autoboeken. Met veel plezier blader ik met enige
regelmaat door een folder van een oude Simca, Triumph of DeSoto. Maar ik geef
toe, als ik snel wat wil weten, is internet doorgaans de eerste bron. Het papier
is gedegradeerd als informatiedrager, of de communicatiecollega’s het nou leuk
vinden of niet.
Wat nou, niet meetellen zonder boek. Meer dan vijfhonderd internetpagina’s!
Waarvan dit er één is. En die is nog gelezen ook.
24 december 2014
Een klacht aangesmeerd
Ik houd van bedrijven en organisaties die klantgericht
werken. Als ze dat doen, krijgen ze van mij een dikke pluim die ik graag via de
sociale media uitdeel.
Zoals booking.com, waarvan de medewerkster ons alle hulp bood toen we door
familieomstandigheden moesten annuleren. Alle zorgen werden ons uit handen
genomen. Klasse!
Of fotoboekenleverancier Albelli die hielp toen er iets mis ging met een album.
Carglass, waar ik op een zaterdagmiddag nog snel even terecht kon.
Unicef, dat in het weekend op een twitterberichtje per ommegaande reageerde.
De leasemaatschappij van Stern die even terugbelde of de opgetrommelde ANWB-hulp
al was gearriveerd.
Ik ben niet zo’n fan van bedrijven die dat kleine beetje aandacht niet geven.
Maar ik heb ronduit een ontzettende hekel aan organisaties die pretenderen
klantgericht te zijn, maar bij de invulling steken laten vallen. Zo kreeg ik
laatst een ‘persoonlijke’ brief van Elsevier (nota bene over het blad Juist) met
als aanhef “Beste Peter”. Stop maar. Ik lees niet verder. Is niet voor mij
bestemd.
Toen ik deze zomer bijna drie uur in de rij had gestaan op Schiphol omdat het
omboeken bij Neerlands blauwe trots op die dag één grote puinhoop was, twitterde
als reactie op mijn boosheid de sociale media-afdeling doodleuk de vraag of ze
me konden helpen met mijn volgende vlucht. Als ze zich even hadden verdiept in
de chaos bij hun eigen bedrijf, hadden de KLM’ers geweten dat het een
nietszeggend aanbod was. Nee dus. Anders stonden er geen honderden mensen uren
in de rij. Zonder informatie overigens. Geen aandacht voor de klant ter plekke.
Na de vakantie kreeg ik een standaard evaluatieformulier. Dat heb ik uitgebreid
ingevuld, met de opmerking dat het misschien handig was dat ik een aantal
suggesties tot verbetering zou toelichten. Nooit meer wat van gehoord. Geen
interesse kennelijk.
Vandaag kreeg ik bij de apotheek een extra bijsluiter, speciaal voor mij
opgesteld. Althans, dat staat er boven. In plaats van de met de arts afgesproken
dosering – die ook op het doosje staat – moet ik volgens het papier heel wat
anders doen. Is dat de klant helpen of in verwarring brengen?
Een paar jaar geleden kreeg ik zo’n zelfde persoonlijke brief met het advies wat
vaker van luier te wisselen. Kennelijk was het ze ontgaan dat ik als midden
vijftiger het luiertijdperk achter me had gelaten en nog niet aan het aankomende
toe ben.
Hou op met die onzin! Verdiep je echt in de klant of hou het standaard.
Een mooi staaltje van mislukte klantgerichtheid is het geautomatiseerde systeem
van
’s lands grootste auto-importeur. Ik kreeg hun maandelijkse nieuwsbrief. Dit
keer stond er niets in dat me interesseerde. Ik wil geen fietsendrager, ben niet
geïnteresseerd in speciale wandeltochten en de aanbieding van een tent is ook
niet aan me besteed. Onderaan de nieuwsbrief stonden twee duimpjes. Eentje
omhoog en eentje naar beneden. Ze wilden weten wat ik van de nieuwsbrief vond.
Nou, dit keer niet de moeite waard, dus een duimpje naar beneden.
Toen ging het systeem in
werking! Binnen enkele seconden kreeg ik een e-mailbericht. U hebt een klacht
ingediend. Die heeft een nummer gekregen. 31002. Binnen drie werkdagen krijgt u
een reactie. Er wordt zorgvuldig mee omgegaan. Met vriendelijke groet, de
klantenservice. Ik reply meteen: beste mensen, ik heb geen klacht, maar alleen
gedaan wat jullie me vroegen: de nieuwsbrief beoordeeld. Dus een mail dat ik een
klacht heb ingediend, komt merkwaardig over. Geen tel nadat ik mijn bericht heb
verzonden, komt er een e-mailbericht binnen. U hebt een klacht ingediend. Die
heeft een nummer gekregen. 31003. Binnen drie werkdagen krijgt u een reactie. Er
wordt zorgvuldig mee omgegaan. Met vriendelijke groet, de klantenservice. Ik
antwoord weer: u hebt kennelijk niet goed gelezen. Ik heb geen klacht en er
hoeft geen actie te worden ondernomen. Per kerende mail komt er een reactie. U
hebt een klacht ingediend. Die heeft een nummer gekregen. 31004. Binnen drie
werkdagen krijgt u een reactie. Er wordt zorgvuldig mee omgegaan. Met
vriendelijke groet, de klantenservice. Voor de gein heb ik nog een paar keer
gepingpongd, tot ik een heel stapeltje klachtnummers had. Er was natuurlijk
helemaal geen persoonlijk contact. De klantenservice was een niet nadenkende,
niet lezende computer. Na een paar dagen kwam er een berichtje terug. Van een
mens. Ik was kennelijk niet tevreden geweest want ik had een klacht ingediend.
Huh? Pardon? Ik had helemaal geen klacht! Jullie hebben me een klacht
aangesmeerd. Heeft iemand wel de moeite genomen om mijn door jullie eigen
systeem gegenereerde maildiarree te lezen?
Het bedrijf dat de klachtprocedure van Pon beoordeelt, geeft het bedrijf vast
een dikke voldoende. Procedure OK, dus klantgerichtheid OK. Zo werkt het dus
niet. Het is als een ISO-certificaat voor de productie van betonnen zwemvesten.
14 oktober 2014
Heel betrekkelijk
Afgelopen week stond ik in Amsterdam op de negende
verdieping. Ik keek door de glazen pui naar buiten en zag de Zuid-As, waar de
imposante kantoorgebouwen van de banken, multinationals, adviseurs en
advocatenkantoren afstaken tegen de grijsblauwe lucht. De zon had de regen net
verslagen in het gevecht om de hoofdrol op het weertoneel. In één van de glazen
paleizen werkt een adviseur die mij voor een specialistische klus werd
aanbevolen. Een absolute topper. Volgens mijn zegsman was hij zijn uurtarief van
vijfhonderd euro meer dan waard. Je moet namelijk niet alleen kijken naar de
kosten, maar ook naar de opbrengsten, werd erbij gezegd. Dat is ook de gangbare
redenering in die contreien. Als iemand door zijn kennis en handelen jaarlijks
tientallen miljoenen voor een bedrijf binnenhaalt, is het niet gek hem daar goed
voor te belonen. Dan schrijf je maandsalarissen met vijf cijfers. Voor de komma.
Netto. Exclusief bonus. De redenering klopt misschien, maar ik vind 500 euro
voor een uur werk toch wel heel veel. Maar wat is de maatstaf? Topvoetballers
lachen er om. Topondernemers met hen. Wat is wat waard? Laatst werd voor een
oude Ferrari op de veiling een recordbedrag van ruim 38 miljoen dollar
neergeteld. Het is natuurlijk waanzinnig, maar zijn de miljoenen voor een
schilderij of de tonnen voor een oude postzegel dat niet? Of 25.000 voor het
eerste treinkaartje uit 1839 dat het Spoorwegmuseum graag aan zijn collectie wil
toevoegen?
Voor zowel bedrijven als autoliefhebbers zijn de mannen – want het zijn veelal
mannen – achter de spiegelende ramen van de Zuid-As een belangrijke groep.
Immers, in hun garages staan de Aston Martins, de Panamera’s of de Italiaanse
exoten. Zonder hen zouden de liefhebbers (die ze niet kunnen betalen) er niet
van kunnen genieten. We moeten alleen daarom al blij met ze zijn. En wie durft
te zeggen dat ze zo’n exotische bolide niet hebben verdiend? Ze vechten immers
voor hun klanten en voor het recht dat moet zegevieren. En voor hun bonussen
natuurlijk.
Ik keek naar de Zuid-As. Hemelsbreed 200 meter verderop. Ik stond op dat moment
op de negende etage van het VUmc. Op de afdeling kinderoncologie. Waar minstens
zo hard wordt gevochten. Door kinderen, hun ouders, verpleegkundigen en artsen.
Zij voeren echter een heel andere strijd. Daar krijgen de bonussen een heel
andere vertaling: een paar weken extra leven, een blij gezicht van een kind of
hoop voor de toekomst. Mogelijk liggen hier de kinderen van de mannen van de
Zuid-As, wie zal het zeggen. Het is er nog gezellig ook, daar op die afdeling.
Geen steriele witte ruimtes, maar een kleurrijk kinderparadijs met glijbanen en
computerspelletjes, met knuffelruimtes en een theater. Mogelijk gemaakt door
bedrijven die veel verdienen. Dankzij de adviezen van 200 meter verderop.
Het voelde als een surrealistisch schouwspel. Twee totaal verschillende
werelden, maar toch met elkaar verbonden. Hoewel het negen hoog was, zette het
uitzicht me met beide benen op de grond. Al die verhalen over auto's? Het is
allemaal maar heel betrekkelijk.
29 augustus 2014
Kleren maken de man
Het was in de
zomer, een paar jaar geleden. Het was warm, vijfentwintig graden plus. Ik
bezocht een bijeenkomst bij het mediabedrijf MTV in Amsterdam-Noord, in de
voormalige bedrijfsgebouwen van de Nederlandse Dok en Scheepsbouw
Maatschappij. Zoals gewoonlijk als ik zakelijk gekleed ga, droeg ik een pak,
een overhemd en een stropdas. De dames bij de receptie keken alsof ze een
buitenaards wezen zagen binnenkomen. Als ik volledig naakt was geweest,
hadden ze het gewoner gevonden. Nog afgezien van de leeftijd, detoneerde de
man in het pak volledig met de omgeving, waar vale, vormloze t-shirts, kale
spijkerbroeken en sokloze voeten in slippers de norm bleek te zijn voor de
aanwezige, doorgaans jonge mannen. Ik moest de neiging onderdrukken enkelen
van hen te willen adviseren. Namelijk dat het misschien een idee zou zijn je
haar ook eens met shampoo te wassen. Nog geen uur later gaven diezelfde
mannen een presentatie over hun communicatieaanpak van een lastig probleem.
Het verhaal klonk als een klok: goed doordacht en briljant uitgewerkt. Met
grote inzet, hard werken, onorthodoxe benaderingen en een doortastende
aanpak was hun oplossing een succesverhaal geworden. Dat had geen driedelig
grijs beter kunnen doen. Ik heb de prestaties van deze vakmensen vaak
aangehaald als ik een voorbeeld moest geven van een succesvolle strategie.
Wat langer
geleden had ik een afspraak met iemand op het hoofdkantoor van één van de
banken in Amsterdam. Naar mijn eigen idee zag ik er fatsoenlijk uit. Ik denk
dat mijn gesprekspartner dat ook wel vond. De rest van de goegemeente had
daar echter toch beslist andere opvattingen over, afgaande op de non-verbale
communicatie in de lift. Een combinatie van een bruin jasje en een anders
gekleurde broek was in deze omgeving van streepjesgrijs als vloeken in de
kerk. De keurige, maar kleurige stropdas maakte het er niet beter op. Wat
doet die zwerver hier? Hier, in het heiligdom van de bank. Beste man, hoorde
ik ze denken, dit is het hoofdkantoor. Het HOOFDkantoor. Waar de Raad
van Bestuur zetelt. Van waaruit een concern wordt bestuurd. Van waaruit de
wereld wordt veroverd. Waar goede omgangsvormen en bijpassende uitstraling
de norm zijn. Na het lezen van De Prooi van Jeroen Smit weten we dat het met
die omgangsvormen in hetzelfde hoofdkantoor nou ook niet zo heel best was
gesteld. Krijtstreep als kleur van de jacht. De jacht op markten, op geld,
op aanzien en niet in de laatste plaats op elkaar.
Kleren maken de
man, luidt de uitdrukking. Toen de kort geleden naar Google vertrokken
oud-topman van Ford, Alan Mulally, de eerste ontmoeting had met Bill Ford,
die op zoek was naar een nieuwe CEO voor de wereldomvattende
familieonderneming, ontving Ford hem thuis. Het was een warme dag. Bill Ford
droeg een poloshirt en korte broek. Een merkwaardige outfit voor een
sollicitatiegesprek, zou je zeggen, zeker als het gaat om de toppositie van
een wereldonderneming. Niets bleek minder waar. De ontmoeting leidde tot de
geruchtmakende overstap van Mulally van Boeing naar Ford.
Toen Mullaly enige tijd later aan de wereldpers werd voorgesteld als de man
die Ford uit het moeras moest trekken, droeg hij geen pak. Dat deed hij
nooit. Hij was gewend aan een blauwe blazer en grijze broek. Daarmee ging
hij zelfs naar president Obama. De gevestigde orde van Detroit sprak er
schande van. Hoe kon iemand met die kleding een wereldconcern leiden? De
rest is bekend. Mullaly zorgde ervoor dat Ford – anders dan General Motors
en Chrysler – geen overheidsgeld nodig had ten tijde van de crisis na 2008.
In relatief korte tijd had hij het noodlijdende bedrijf weer gezond gemaakt.
Alles ging daarbij op de kop bij Ford. Zelfs de ongeschreven kledingcode.
Bij Fiat-Chrysler-topman Sergio Marchionne is iedereen er inmiddels aan
gewend: zwarte trui met daaronder een overhemd in combinatie met een zwarte
broek. Kijk maar eens op Google-afbeeldingen. Bijna altijd hetzelfde
plaatje. Het verschil zit ‘m in het gezicht: wel of niet geschoren. In niets
lijkt dit op een CEO. Het verhaal gaat dat hij overal ter wereld dezelfde
kleren heeft hangen en zich nooit druk hoeft te maken over wat hij aan zal
doen. Hij heeft belangrijker zaken aan het hoofd, zoals het redden van Fiat.
Maar tegelijkertijd is zijn kleding ook weer een handelsmerk geworden, net
als de verwassen t-shirts van de MTV’ers, het krijtstreepje van de bankiers
en de combinatie van Mulally.
Inderdaad, kleren
maken de man.
21 juli 2014
Torentjes met wielen
Kijken en niet
kopen. De Hollander staat er in het buitenland om bekend. Als volwaardig
ambassadeur van onze cultuur sla ik in geen buitenlandse stad de
souvenirwinkeltjes over om er vervolgens steevast niets te kopen. Waarom dan
toch naar binnen gegaan? Ik wil geen mok met ie-hartje-paris, heb geen
behoefte aan een T-shirt met ‘NY the place 2B’ en een koekoeksklok uit het
Zwarte Woud past niet in m’n interieur. Van dat gekoekoek elk uur zou ik
trouwens gek worden. Ook een stropdas met de Mona Lisa is niet aan me
besteed, net zo min als een liniaal met het Colosseum of een gum met de
Venus van Milo. Zoveel fouten maak ik nou ook weer niet.
Ik heb er nooit
een diepgravende zelfanalyse op losgelaten, maar waarschijnlijk zijn het de
gebouwen die me naar binnen lokken. Die kleine replica’s van beroemde
bouwwerken. Ik houd van miniaturen. Zo’n Eiffeltoren van tien centimeter is
volstrekt nutteloos, maar toch best geinig. Met de Brandenburger Tor in één
op honderd breng je toch een klein stukje Berlijn bij je in huis. De Big Ben
is ook in miniformaat uit duizenden te herkennen. De Venetiaanse Rialto-brug
is ook zonder water karakteristiek. En de toren van Pisa is in het klein
even scheef als in het echt. Of waarschijnlijk nog een beetje schever. Zou
het niet leuk zijn zo’n vakantieherinnering mee naar huis te nemen, vraag ik
me elke keer af, om vervolgens te besluiten het niet te doen. Als je al die
miniaturen van dichtbij bekijkt, volstaat één verzamelbegrip: prullaria.
Kijken en niet kopen. Maar toch… ze blijven leuk.
Het diepe, onbewuste verlangen om via een verkleinde versie van het
origineel herinneringen vast te houden en af en toe weer naar boven te laten
komen, kan ik niet helemaal onderdrukken. Dat hoeft ook niet. In figuurlijke
zin heb ik in de loop der jaren heel wat torentjes verzameld. Torentjes met
wielen. Als ik in mijn vitrinekastje de 43 keer verkleinde 300S zie staan,
ben ik weer in het oude Mercedes-museum, op het fabrieksterrein in Stuttgart
waar je verplicht werd een afstand van een paar honderd meter met de bus te
overbruggen. Bezoekers voor het museum waren welkom, maar pottenkijkers op
het fabrieksterrein niet. Met de bus kon je niet aan de aandacht ontsnappen.
De 300S was trouwens in de aanbieding, herinner ik me nog. We blijven
Hollanders.
De DKW Schnellaster brengt direct de herinnering boven aan het eerste bezoek
aan het MuseumMobile, dat schitterende museum van Audi in Ingolstadt. Daar
staat mijn rode busje in het groen. Ik vond het een indrukwekkend museum
toen ik daar voor de eerste keer kwam. De historie van de met Audi verbonden
merken werd uitgebeeld met een hele serie ansichtkaarten die overal in het
museum lagen. Het werd een speurtocht om ze allemaal te verzamelen. Ze waren
gratis. We blijven Hollanders.
Ach ja, dat Pandaatje. Ik weet het nog: gekocht in de grote showroom van
Fiat in Turijn, naast de fabriek waar een briesende bewaker op ons afkwam
omdat we vanaf de straat een fotootje maakte van een gecamoufleerde 500L,
terwijl die auto even verderop gewoon te bezichtigen was. En dan zie ik in
mijn kastje de Skoda Yeti staan, uit het winkeltje bij de fabriek in
Tsjechië. De prijs was de weerspiegeling van de grote welvaartsverschillen
tussen het vakantie- en vaderland. Omgerekend een paar euro kostte het ding.
Door de Yeti denk je onwillekeurig aan de resterende Kronen die we wilden
opmaken door wat boodschappen te doen in een supermarkt in een klein dorp
vlak bij de grens. Het mandje was vol, maar we hielden nog de helft van het
geld over.
Ik kijk naar een oude Dinky Toy, een Triumph TR7. Gekocht tijdens een
excursie in mijn studietijd naar het Lake District in Engeland. De kwaliteit
van het miniatuurmodel is vergelijkbaar met die van de echte Britse auto’s
van die tijd: belabberd.
Waar ik ook ben: de torentjes bekijk ik altijd, maar laat ze vervolgens
staan. Als aan het souvenirtje wielen zitten, verandert de zaak echter. Stel
dat ik aan de voet van de Brandenburger Tor voorbij was gelopen aan de
mega-souvenirwinkel, dan had ik nu geen Trabant-gummetje in de kast
(natuurlijk niet om mee te gummen!) en was ik nooit in aanraking gekomen met
het boek over het typisch Berlijnse automerk AGA.
Soms moet je in het buitenland even afstand doen van je landsaard. Kijken en
wel kopen.
15 juni 2014
Uitpluizen
Ik ben er gek op:
het vouwfoldertje dat Bovag en RAI Vereniging me elk jaar sturen over de
Kerncijfers Auto en Mobiliteit. Niet dat het je leven verandert en dat je er
veel mee doet, maar het uitpluizen van die getalletjes houdt je toch weer
even van de straat.
Zo lees ik dat er
op 1 januari van dit jaar 8.154.000 auto’s in ons land waren. Dat is
twaalfduizend meer dan het jaar ervoor. En een miljoen meer dan tien jaar
geleden. Een miljoen! Als je als gemiddelde neemt dat een auto zo’n zes
vierkante meter inneemt, betekent dat zes miljoen vierkante meter meer blik
op straat. Dat is bijna 900 voetbalvelden vol. Bij die acht miljoen komen
nog eens een miljoen bedrijfswagens. Daarvan is het aantal afgelopen
decennia echter gelijk gebleven. Of preciezer: het zijn er 15.000 minder.
Dat scheelt dan weer een klein beetje.
Een leuk staatje
vormen ook de verkoopcijfers van vorig jaar en dan vooral de kleine
getallen. Er is volgens de RAI-statistieken zegge en schrijve één nieuwe
Lada verkocht. Ten opzichte van een jaar daarvoor is dat 66 procent minder.
In 2012 waren het er namelijk drie.
Als de autoverkopen een graadmeter zijn voor ons algemeen welbevinden, mogen
we niet klagen. De verkoop van Rolls-Royce is opzienbarend gestegen van nul
naar drie. Er gingen 38 Bentleys van de hand, 12 meer dan in 2012.
Lamborghini verdubbelde zijn verkoopaantallen, van twee naar vier. Bij
Maserati is sprake van een verkoopexplosie. Een groei van één naar 25.
Donkervoort verkocht vier auto’s aan Nederlandse klanten, net zoveel als in
de jaren 2009 tot 2012 in totaal. Met Ferrari ging het daarentegen stukken
minder. De 22 steken schril af tegen de 31 van het jaar ervoor.
De exoten geven natuurlijk een vertekend beeld. Het gaat slecht in de
autowereld. De totale verkoop duikelde van ruim 502 naar 417 duizend.
Bijna 70% van
alle nieuwe auto’s behoort tot de groep kleintjes en kleine middenklassers.
De grote SUV’s als de Range Rover en BMW X5 nemen slechts ruim een procent
van de verkopen voor hun rekening. De kleinere SUV’s zijn bezig met een
opmars. Het marktaandeel verdubbelde bijna in een jaar van 3,6 naar 7,1
procent. Sportwagens tellen met 0,4% marktaandeel nauwelijks mee. Bijna
twee-derde van de nieuwe auto’s rijdt op benzine, de 10% hybride-auto’s niet
meegeteld. Twee-derde is ook een hatchback. Een kleine twintig procent is
stationcar. Nog geen procentje is een cabrio.
Een sport bij het
uitpluizen van die cijfers is het zoeken naar merkwaardigheden of fouten.
Een paar jaar geleden heb ik de makers van het overzicht erop gewezen dat
het toch wel gek was dat ze de verkopen van Rolls-Royce en Bentley nog
altijd bij elkaar optelden. Dat deden ze al jaren, gestoeld op het verleden
toen beide merken nog bij elkaar hoorden. Niemand van de cijfermakers had
kennelijk de loop van de historie gekoppeld aan een herinrichting van de
registratie.
Dit jaar vraag ik
me af hoe de verkoop van een nieuwe Rover is te verklaren. Is er misschien
ergens nog eentje gevonden die nooit op kenteken was gezet en waar toch nog
een klant voor te vinden was?
Ook het staatje ‘assemblage en fabricage van motorvoertuigen’ plaatst me
voor een raadsel. In 2012 werden er 24.895 auto’s in ons land gemaakt,
waarvan 24.895 Mitsubishi’s. De jaren ervoor is het totaalcijfer ook steeds
gelijk aan het aantal auto's dat bij NedCar in Born van de band liep. In
2013 staat er een streepje: er is geen autoproductie geweest. Dat klopt als
het om NedCar gaat. Maar, vraag je je dan af, zouden die mensen van de RAI
en Bovag zich nooit hebben afgevraagd wat er achter die muren van het pand
in Lelystad gebeurt waar Donkervoort op staat? Of tellen die auto’s niet
mee? En waarom dan niet? Of is het nooit iemand opgevallen en ben ik de
enige die zo’n foldertje helemaal uitpluist?
26 april 2014
Weg met UIT
In
NRC Handelsblad van 15 maart 2014 stond een interessant artikel van Miquel
Ekkelenkamp Bulnes over de toegenomen meet- en regeldruk in onze
samenleving. Hij spitst het verhaal toe op de gezondheidszorg en de
ziekenhuizen, maar ziet het verschijnsel overal in de samenleving opdoemen.
We leven in een wereld waarin regels het doen en laten van bedrijven en
instanties bepalen. Die regels geven een vertrouwenwekkend gevoel. Hij
illustreert dat kernachtig. Door de regels “kookt u het kraanwater niet voor
u het drinkt, importeert u voor uw baby geen poedermelk uit andere landen,
controleert u zelden de motoren van het vliegtuig waar u instapt en tekent u
negentig procent van de overeenkomsten die u aangaat zonder ze te lezen”.
Door al die normen, voorschriften, richtlijnen en controles leven we
veiliger dan ooit. Kortom, de regels zijn belangrijk. Geen speld tussen te
krijgen.
We zijn echter met elkaar doorgeslagen, stelt de schrijver vast. Ik deel
zijn opvatting. Regels zijn een doel op zich geworden, lijkt het wel. De
drang tot het uitbannen van elk risico heeft geleid tot de regel-reactie.
Als er ooit eens ergens iets fout gaat, is de directe reactie om nieuwe
regels te maken of bestaande aan te scherpen. Of daarmee dergelijke
incidenten in de toekomst voorkomen worden, is maar zeer de vraag. Het wordt
niet eens onderzocht. Is er nog wel een relatie tussen regels en
werkelijkheid? Wordt het er echt beter en veiliger op? De vragen stellen is
ze beantwoorden.
Deze kritische noot gaat zeker ook op voor ons verkeer. Er komen steeds meer
regels, maar de onderbouwing daarvan blijft achter. Een mooi voorbeeld is
het woud aan verkeersborden. Zelfs in de parkeergarage waar ik dagelijks
kom, staan sinds kort verkeersborden om aan te geven dat je de rechter
hellingbaan moet volgen om omhoog of omlaag te gaan. Dat is de normaalste
zaak van de wereld, want op straat rijden we ook rechts. In al die jaren heb
ik niet één keer meegemaakt dat iemand links ging rijden, maar je weet
kennelijk maar nooit. Hup, weer een bord erbij. Dan is alles geregeld.
Terwijl er in de praktijk niets verandert.
Naast de drang om vooral alle risico’s uit te sluiten, kan ook traditie een
bron van overbodige regels en dus borden zijn. Zo staat bij elke afrit van
de autosnelweg een groot bord “UIT”. Kan iemand mij vertellen wat vandaag de
dag de zin daarvan is? Wat zou er gebeuren als we al die borden weghalen?
Chaos op de weg? Zouden de automobilisten de bocht bij een afrit niet nemen
en rechtdoor rijden, de weg af, de sloot in? Kom nou toch. Die borden zijn
ooit in een ver verleden ontstaan toen de Duitse Autobahnen nog korte
afslagen hadden zonder noemenswaardige uitvoegstrook. Het Ausfahrt is
in Nederland UIT geworden, in de regelbrij opgenomen om er nooit meer uit te
gaan. Van die plotselinge, gevaarlijk afslagen zijn er niet meer. Zeker niet
in Nederland. Zonder UIT heus geen uitvaart.
Tenzij de
argumentatie is dat het maken, plaatsen, schoonhouden en met enige regelmaat
vervangen van die borden goed is voor de werkgelegenheid in deze moeilijke
tijden, kunnen ze gewoon weg.
17 maart 2014
Konsuhkwent zal het nooit worden
Als je zegt dat je naar Parie
bent geweest, of Wien of Berlien, is een Wilders/Rutte reactie te
verwachten: doe eens normaal, man. Die plaatsen heten gewoon Parijs, Wenen
en Berlijn. Aan de andere kant word je vreemder aangekeken als je het hebt
over Frankfort in plaats van Frankfoert, om over Dusseldorp in plaats van
Duusseldorf maar te zwijgen.
Moet je meegaan met de meeste Nederlanders en spreken over Suhvielja of
heeft Sbieja de voorkeur? De kans is groot in het laatste geval voor snob te
worden uitgemaakt, zeker als men weet dat je geen Spaans spreekt. Wijlen
voetbalcommentator Herman Kuiphof kreeg Nederland over zich heen toen hij de
naam Kindvall ging uitspreken zoals de Zweden dat doen, met een Tsj aan het
begin in plaats van een K. Herman kreeg als snel de bijnaam Tsjuiphof.
Dat oordeel is er weer niet bij Nai-eggera (van de watervallen), hoewel je
zeker ook Nie-ja-gara hoort. Nog curieuzer is het – en dan ook nog eens
internationaal – bij Floranse, in het Engelse Florrens, in het Frans Florans,
in het Duits Florents, waar de Italianen hun stad Firenze noemen.
Nederlandse media hebben afspraken gemaakt hoe om te gaan met buitenlandse
namen, maar lang niet altijd is eenduidigheid het resultaat. Je hoort nog
altijd zowel Pee-king als Bee-dzjieng, waarbij de Chinese uitspraak daar
ergens tussenin zal zitten.
In de autowereld is het niet beter. Welk merk gaat eind 2015 uit Europa
verdwijnen? Sjeevrolet of Sjevvrolee? Vrijwel iedereen in Nederland zal voor
de eerste variant kiezen in tegenstelling tot de Amerikanen. Maar niemand
die het in zijn hoofd haalt om te spreken over Kaddillak als het om
Keddillek gaat. (Grappig: oorspronkelijke was het Kaddie-jak, met accent op
de laatste lettergreep, de naam van de Fransman die Detroit stichtte. Die
uitspraak doet zowel in Amerika als bij ons de wenkbrauwen fronsen).
Dierenkenners spreken over een jaguwar, auto-adepten reppen over Djeggoear.
Het nieuwste model heet geen Eftiepe, maar een Eftaip. Bij zijn stalgenoot
is het anders. Dat is een Lent-Rover, een combinatie van Brits en
Nederlands. Lent-Rovûhr is logischer, maar wordt toch wel gezien als een
uitspraak die past bij de bevolkingsgroepen met de spreekwoordelijke
aardappel in de keel.
Wat is beter? Wat is goed? Duitse merken worden in het algemeen
vernederlandst, terwijl we het Engels en het Frans handhaven. Het wagen van
Volkswagen is zoals in kinderwagen, en neigt niet naar het Duitse waagken.
BMW is gewoon b, m, w (de uitspraak van de medeklinkers) en niet beeh, em,
weeh. Mercedes is Merseedes en niet Mertzedes. NSU is en-es-u en niet
en-es-oe. Het oude Oost-Duitse Wartburg heeft echter ook aanhangers die
Wartboerk prefereren. Het kan allebei zonder raar aangekeken te worden.
Uitzonderingen zijn er om de regel te bevestigen.
Niemand zal het echter hebben over tee-vee-er als het overleden
sportwagenmerk tie-vieh-aar ter sprake komt, net zo min als over Trie-umpf
in plaats van Trai-umf. Tee-er-zes hoor je dan weer wel als type-aanduiding,
naast tie-aar-siks. De letters em-gee worden pas als em-zjie een
sportwagenmerk.
Wie praat over Ruhnoult en Peu-gee-ot in plaats van Ruhnoo en Peuzjo wordt
niet serieus genomen. Maar als je bij Skoda het accent op de da legt, zoals
de Tsjechen dat doen, krijg je de omgekeerde reactie. En doe nou maar
normaal: Lancia is Lansieja en geen Laansjaa. Daatzja is gewoon Da-sie-ja
bij de Nederlandse dealer.
31 december 2013
De kracht van de emotie
Op mijn bureau
ligt het tijdschrift van de Europese vereniging van
communicatie-professionals. Op pagina tien staat een uitdagend artikel:
25 Books every communicator should read.
Het zijn de “must-haves” die in de boekenkast niet mogen ontbreken. Ik kijk
naar de uitdagende titels en de omslagen die als grote postzegels staan
afgebeeld. Ongetwijfeld heeft de hoofdredacteur gelijk met zijn aanbeveling.
Maar wanneer vind je de tijd om al die honderden pagina’s tot je te nemen?
Niet dat de adviezen onzinnig zijn. Integendeel. Hoe zorg je ervoor steun
voor je ideeën te krijgen? Hoe communiceer je risico’s zonder de controle te
verliezen? Hoe vul je corporate social responsibility in? Hoe kan een
mondiaal werkende onderneming in de communicatie rekening houden met
verschillende culturen in uiteenlopende werelddelen? Allemaal zinvolle
vragen die een onderbouwd antwoord behoeven.
Ik sla de bladzijde om. Mijn oog valt op nummer 15 van de lijst: Toyota
Under Fire. Lessons for turning crisis into opportunity. Het woord
Toyota en de naam van één van de auteurs zijn voldoende om het advies van de
hoofdredacteur op te volgen. En als ik dan toch aan de reeks moet beginnen,
is dit een mooie start, nietwaar?
Amazon is zo goed het boek binnen enkele dagen met een plof door de
brievenbus te laten glijden. Het past maar net. Het is behoorlijk wat
leeswerk, maar Jeffrey Liker en Timothy Ogden zijn vaardige penvoerders. Het
boek leest als de spreekwoordelijke trein. Een HSL, maar dan niet van
AnsaldoBreda.
Liker ken ik van zijn eerdere boek The Toyota Way, één van de 25
Books every car fanatic should read. Ik heb zelfs een gesigneerd
exemplaar, gekregen na een lezing door deze Toyota-professor die de
onderneming al een kwart eeuw of meer bestudeert.
Waarom staat
Toyota under Fire op de communicatieboekenlijst? Omdat de geschetste
problematiek communicatiemensen – maar eigenlijk ons allemaal – een spiegel
voorhoudt. Die spiegel laat zien dat mensen meer vertrouwen hebben in hun
onderbuik en de buurman dan in hun hoofd en de verklaringen van
ondernemingen. Dat een eenmaal opgewekt gevoel door karrenvrachten aan
feiten niet omver te duwen is. Dat het geen zin heeft om emotie met ratio te
bestrijden, wat we vaak geneigd zijn te doen als we anderen willen
overtuigen.
Het begint allemaal in Amerika met een dramatisch ongeluk waarbij een gezin
om het leven komt nadat hun Lexus, het topmodel van het Toyotaconcern, op
hol geslagen lijkt te zijn. Via de mobiele telefoon roept de bestuurder
onderweg nog hulp in, maar zijn auto is niet te stoppen. Hij raast maar
door, raakt van de weg en een vreselijk ongeluk is het gevolg. Dat is nieuws
voor alle media, van kust tot kust. Er blijkt iets mis te zijn met de
vloermatten. Toyota roept miljoenen auto’s terug. De reputatie van het
bedrijf dat altijd bekend stond om kwaliteit en betrouwbaarheid, loopt een
forse deuk op. Als snel daarna bij verschillende modellen het gaspedaal niet
soepel blijkt te werken (met weer een recall van honderdduizenden auto’s) en
ook nog eens de software van het remsysteem van de Prius niet goed is
afgesteld waardoor het gevoel ontstaat dat de auto onvoldoende remt, is de
ramp compleet. Het imago is niet gedeukt, maar aan gruzelementen.
Toyota heeft als beleid zaken eerst grondig uit te zoeken voordat
mededelingen worden gedaan. Je moet immers zeker weten waarover je spreekt.
Verstandig, zou je denken, maar het tegendeel is waar. De stilte die het
bedrijf laat vallen, biedt anderen de mogelijkheid die in te vullen.
Allerlei beweringen over het bedrijf en de auto’s gaan de media beheersen.
Er wordt twijfel gezaaid. De terughoudendheid van Toyota voedt de
achterdocht. Klopt dat vloermattenverhaal wel? Dat klinkt veel te simpel.
Het moet een veel ingrijpender probleem zijn. Toyota probeert te verdoezelen
dat er wat mis is met de elektronica. Een auto slaat niet zomaar op hol. De
chauffeur was immers een uiterst bekwame rijder. Twijfels veranderen in
meningen, meningen worden waarheden. Al gauw is het verhaal rond: Toyota is
niet transparant en probeert zaken onder het tapijt te vegen. Er verschijnen
verhalen die uitleggen dat magnetische stralingen de elektronica kunnen
beïnvloeden waardoor de auto het stuur figuurlijk overneemt van de
chauffeur. Toyota wordt ervan beschuldigd onzorgvuldig te zijn omgegaan met
zijn kroonjuweel, de kwaliteitscontrole, omdat het te snel wilde groeien om
de nummer 1 positie in de wereld over te nemen van General Motors.
Mensenlevens zijn daaraan ondergeschikt gemaakt. Hoezo, betrouwbare
fabrikant? Hoezo maatschappelijk verantwoord ondernemen, één van de
kernwaarden van de onderneming?
Net zoals in ons land nog niet zo lang geleden met de Diane-35 pil gebeurde,
legt de realiteit het af tegen de met emotie doordrenkte publiekelijke
verontwaardiging, gevoed door de afwachtende houding van het bedrijf. Het
uitgangspunt alleen wat te zeggen dat honderd procent zeker is, gaat zich
tegen Toyota keren. De media hebben geen geduld te wachten op het échte
verhaal. Uit honderden testen door gespecialiseerde onderzoeksinstituten –
tot aan de NASA toe – blijkt dat het onmogelijk is dat krachten van buitenaf
de elektronica beïnvloeden zodat een auto op hol slaat. Uit onderzoeken van
verongelukte auto’s blijkt keer op keer dat inderdaad de vloermatten
schuldig zijn. Alle betrokken voertuigen hebben niet-originele, niet
vastgemaakte matten, soms wel vier of vijf op elkaar. Ze maken remmen
onmogelijk en drukken op het gaspedaal. Niet de fabrikant, maar de
bestuurders zelf zijn de oorzaak. Dat is echter niet de boodschap die het
publiek wil horen.
Hoezeer alle studies het gelijk van Toyota ook bevestigen, de geest is uit
de fles. Het vertrouwen is weg. Het merk is getransformeerd van de good
guy tot de bad guy van de mondiale autowereld. Toyota wordt niet
geloofd, de autoriteiten worden niet geloofd, NASA wordt niet geloofd. De
spookverhalen op internet en de televisiezenders met beelden van huilende
mensen bepalen de collectieve werkelijkheid. Feiten doen er niet meer toe.
De emotie zit aan het stuur.
Cynisch zou je kunnen zeggen: het is een koekje van eigen deeg. Hebben de
marketeers van de auto-industrie immers niet jarenlang de emotie misbruikt
om hun producten aan de man te brengen? Hebben zij zelf niet de ratio naar
de achtergrond gedrongen? Met droge feiten alleen verkoop je geen auto. Het
geld wordt verdiend met de aangeprate werkelijkheid dat een mooiere kleur,
leukere velgen, geinige vormgevingsdetails en peperdure geluidsinstallatie
de kwaliteit van het leven écht verbeteren. Dat een model van vóór de
facelift toch beslist verouderd is. Dat rijden zonder airco in de zomer
levensgevaarlijk is. Dat niet blokkerende remmen het leven veiliger maken,
terwijl uit onderzoek is gebleken dat het effect beperkt is omdat
automobilisten in een auto met ABS denken harder te kunnen blijven rijden.
En dat elektrisch rijden schoon is zonder dat de koper zich erom bekommert
of die elektriciteit wel schoon wordt opgewekt. Niet dat al die innovaties
waardeloos zijn, maar het belang ervan is wel stevig opgepoetst.
Dat opgeroepen emoties ook in je nadeel kunnen werken, heeft Toyota als geen
ander ervaren. Tegelijkertijd heeft het bedrijf de schade uiteindelijk
kunnen herstellen door te leren van de gemaakte fouten, door veel sneller de
signalen in de samenleving te onderkennen, door te communiceren in plaats
van af te wachten en vooral door eerlijk en consequent te blijven werken aan
waar het sterk in is: de permanente verbetering van productieproces en
product. Uiteindelijk gaat het niet om mooie praatjes, maar om het doen. Die
boodschap willen Liker en Ogden ons meegeven, maar niet zonder de
waarschuwing dat in deze mediawereld de kracht van de emotie nooit mag
worden onderschat.
26 november 2013
Twee punten te veel
De
eindredacteur/corrector was vast tevreden toen hij zijn werk bij de uitgever
inleverde.
De Nederlandse vertaling was nagekeken en alle punten en komma’s op de juist
plek gezet. Tenminste, dat dacht hij. Hij is vast een kanjer op zijn
vakgebied. Ik heb geen verdere spel- of zetfouten kunnen ontdekken. En toch
heeft hij in één geval met het zetten van twee punten de plank helemaal
misgeslagen.
Het duurde
even voor ik in de gaten had wat er was gebeurd. Met verbazing las ik een
passage in een boek over de historie van Ferrari. Het ging over het begin
van de jaren vijftig. Hoewel Enzo Ferrari meer op had met zijn raceauto’s
dan met zijn sportwagens, zorgde de laatste groep voor een welkome
inkomstenstroom. De sportwagens bleken populairder dan verwacht en hadden
vanaf het begin een grote aantrekkingskracht op welgestelden en liefhebbers
van snelle bolides. De productie moest verschillende keren worden
verdubbeld. (Kom daar vandaag de dag maar eens om. Fabrikanten zouden hun
geluk niet op kunnen.)
Ter
onderstreping van het succes noemt het boek de bijbehorende aantallen. Ik
lees: “In 1951 en 1952 bouwde hij zo’n 84.212 Inters en ook nog ongeveer
25.212 Exports, de allergrootste series die hij tot dan toe had gebouwd”.
Ik lees het nog een keer. Vierentachtigduizendtweehonderdtwaalf en
vijfentwintigduizend-tweehonderdtwaalf. Dat kan niet waar zijn. Dat is fout.
Hoewel het Italiaanse sportwagenmerk niet mijn specialiteit is, weet ik
zeker dat dergelijke aantallen niet realistisch zijn. Dat zijn hoeveelheden
die passen bij massaproductie.
Het stond er toch echt: 84.212 en 25.212.
Dan valt bij mij het kwartje, als ik wantrouwend word dat er van beide
series zoveel duizend en precies 212 zijn gemaakt.
De corrector heeft de tekst verkeerd begrepen, gecorrigeerd en daarmee de
fout begaan. Hij is duidelijk geen autokenner. Hij heeft gemeend punten te
moeten toevoegen waar ze niet horen. De auteur heeft natuurlijk geschreven
dat er 84 212 Inters en 25 212 Exports waren gemaakt, bedoelend 84 van het
model 212 Inter en 25 van het model 212 Export. Met het weglaten van ‘van
het model’ was de 212 direct achter de 84 en 25 komen te staan. En als je
als corrector vindt dat er bij duizendtallen een punt moet komen en de
context ontgaat je verder, verander je 84 212 in 84.212.
Ruim honderd
Ferrari’s van het type 212 zijn er dus gemaakt. 109 om precies te zijn. De
puntjes horen wel op de i maar niet tussen de cijfers.
21 september 2013
De plastic Präsident
In het Nationaal Techniek Museum in Praag sta ik stil bij de NW Präsident van
1898, de eerste auto die op het grondgebied van het huidige Tsjechië is gemaakt.
Dit is ‘m nou. In het echt. Ik bekijk ‘m aan alle kanten. Het wekt enige
verbazing, merk ik.
Er staan veel mooiere modellen in het museum. Waarom trekt nu juist deze auto zo
de aandacht? Ik kijk en vergelijk, want ik ken de wagen al jaren. Als één van de
vele schaalmodelletjes die ik thuis heb staan. Ik herken de bijzondere details:
de uitlaat achterop, het kunstige sierstuk op de voorbumper, de
kettingaandrijving en de afgeplatte voorspatborden. Ook het verbindingsstuk
tussen voorbank en stuurstang klopt. In het echt is het precies zoals in het
klein, hoewel dat natuurlijk een merkwaardige omdraaiing is.
Mijn schaalmodel is een plastic autootje. Het ding is al minstens veertig jaar
oud en op zich niet heel bijzonder. In geld uitgedrukt is het wagentje zeker
niet van grote waarde. Op de rommelmarkt krijg je er hooguit een paar cent voor.
De herinnering is echter veel waardevoller. Die komt hier in het Tsjechische
museum weer naar boven.
Ik heb het stukje plastic destijds gekregen van een gezin in het toenmalige
Tsjecho-Slowakije. Als dank. Ik ken de mensen niet en heb ze nooit ontmoet. De
moeder was de zus van één van mijn tantes. Ze had een zoon die iets jonger was
dan ik. Mijn tante ging af en toe bij haar op bezoek. Dat was toegestaan, mits
je aangaf waar je verbleef en per dag voldoende geld uitgaf. (Een tegenbezoek
zat er niet in. Toestemming voor een buitenlandse reis gaf veel gedoe als dat
buitenland buiten het Oostblok lag. Bovendien was zo’n reis veel te duur, zelfs
met gratis verblijf in Nederland.)
Mijn tante nam op die reizen kleren mee die mij te klein waren geworden. Niet
dat ik veel kapot maakte, maar gedragen waren de truien en broeken allemaal wel.
De zus van mijn tante ontving de tweedehandjes als een kostbaar geschenk. Zoiets
was in eigen land niet te koop. Het was te duur of het was er gewoon niet. Het
zal even na de Praagse lente van 1968 zijn geweest. De Russen hadden de weg van
het communisme met het menselijk gezicht van Alexander Dubček als onbegaanbaar
afgesloten. De politieke en economische touwtjes werden strakker aangetrokken.
De staat bepaalde wat goed voor je was, niet de economie van de markt. Mensen
met buitenlandse familieleden die af en toe wat meebrachten, waren bevoorrecht.
Zelfs gedragen kleding was een luxe.
Na één van de reizen kreeg ik een doosje met daarin de plastic Präsident. De
Tsjechen hadden gehoord dat ik van autootjes hield. Ze hadden moeite gedaan wat
voor me te kopen. Dit was het enige dat ze konden krijgen. Sinds dat moment ken
ik de eerste auto van hun land. Later kwam ik die op foto’s vaker tegen. Nu
stond ik er voor. Een feest der herkenning.
Het IJzeren Gordijn is geschiedenis. Jonge toeristen lopen op het Wenceslasplein
zonder het verhaal te kennen van Jan Palach. Ze kunnen zich niet voorstellen dat
je geen kleren kon kopen omdat ze er gewoon niet waren. Ze drinken koffie bij
Starbucks, lopen op Nikes, dragen Levi’s, eten een hamburger bij McDonalds en
kijken ondertussen op hun iPhone. Amerikaanse producten: wat is daar vreemd aan?
In de winkelstraten zie je dezelfde kledingketens als bij ons.
De zoon is nu een vijftiger die vast geen tweedehands kleren meer draagt.
Vroeger is voor hem ook lang geleden. En mocht hij in het Nationaal Museum
komen, loopt hij de Präsident vast achteloos voorbij. Hij heeft dat autootje
nooit gekregen.

24 augustus 2013
Leren van Detroit
Mijn mentor en
docent tijdens de intensieve taaltraining van vorige week was
onverbiddelijk. Hoe lastig zinsconstructies, uitdrukkingen, werkwoorden en
voorzetsels in een andere taal ook zijn, het woord probleem was taboe. Hij
wilde het niet horen, maakte hij op de eerste dag van een lange week al
duidelijk. Uitdaging moest het zijn. Ach ja, dacht ik, uitdaging. Had ik dat
al niet veel vaker gehoord bij managementtrainingen? Het klinkt lekker
populistisch en goeroe-achtig. Maar hoe je het beestje ook noemt, het
probleem wordt er niet kleiner door.
Het was voor hem echter duidelijk meer dan een woordspel. Hij meende het:
het is een mind set, om het maar eens in slecht Nederlands uit te drukken.
Kijk altijd vooruit en maak wat ervan te maken is. In gesprekken over zijn
eigen loopbaan werd duidelijk hoe hij dit thema in zijn eigen leven
invulling had gegeven en daarmee tegenslagen had overwonnen.
De nadruk op uitdaging in plaats van op probleem is overigens typisch iets
dat Amerikanen je graag voorhouden. Challenge met een hoofdletter C. Ik
moest er juist deze week aan denken bij de berichtgeving over Detroit. De
stad heeft faillissement aangevraagd. Ondanks alle inspanningen het tij te
keren en de stadsfinanciën op orde te brengen, is het niet gelukt. Dan kun
je wel leuk praten over een uitdaging, maar vooralsnog is het een
levensgroot Probleem. Ook met hoofdletter.
Na een bezoek aan Detroit in 2010 was mijn conclusie: dit komt nooit meer
goed. Deze stad zal nooit meer uit de as herrijzen, ondanks de financiële
injecties en pogingen om bedrijvigheid naar de stad te laten terugkeren. De
feiten lijken me gelijk te hebben gegeven. De schuldenproblematiek is
onoplosbaar groot gebleken. Ook de werkloosheid is verder gestegen en voorts
voert de stad de oneervolle ranglijst aan van meest onveilige stad van het
land. Het aantal moorden is ongekend hoog.
In de tussentijd wonen er nog altijd wel 700.000 mensen. Mensen die niet weg
kunnen. Die niet, zoals wij in 2010, het vliegtuig kunnen nemen om de
triestheid en verloedering achter zich te laten. Die alleen maar kunnen
dromen van een omgeving met een welvaarts- en verzorgingsniveau als dat in
Nederland, wetend dat ze het nooit zullen krijgen. Maar in plaats van er
moedeloos van te worden, proberen groepen in Detroit ermee om te gaan. Het
leven is er zonder enige twijfel een probleem, maar zij gaan de uitdaging
aan er wat van te maken.
Een filmpje dat onderdeel is van het door Chrysler gesteunde project
‘Imported from Detroit’ verbeeldt dat schitterend. Het gospelkoor Selected
of God gelooft in de kracht en draagt dat uit met het zingen van de woorden
die rapper Eminem gebruikte in de film 8Mile waarin hij zichzelf moest
overwinnen in de rauwe subcultuur van Detroits rap-scene.
Hoop, moed, trots en doorzettingsvermogen. De mensen uit Detroit laten zien
wat die woorden inhouden.
► kijk hier naar de film
19 juli 2013
Nare mannen
Het is een
treffende opening van een film over de legendarische Enzo Ferrari. Hij staat
met zijn zoon Dino langs het circuit waar één van de coureurs een
razendsnelle tijd neerzet met een van zijn auto’s. “Een snelle rijder”,
constateert Dino enthousiast. Vader corrigeert hem misprijzend: “Een snelle
auto”. Hij voegt eraan toe: "Als je hem straks de rondetijden doorgeeft, tel
er dan een seconde bij op".
In het vroegere huis van Ferrari in het Italiaanse Modena is een
tentoonstelling ingericht over het leven van de automagnaat. Die bevestigt
het beeld dat de film schetst: een man die gefascineerd is door snelle
auto’s, alles in dienst stelt van de racerij, snakt maar roem, geen
tegenstand duldt, zijn eigen wil doordrijft en mensen gebruikt als hij er
zelf beter van wordt. Hij drijft mensen over hun eigen grenzen heen. Soms
zelfs tot over de grens van leven en dood. Heel wat coureurs hebben het
leven gelaten. Voor Ferrari hoorde het erbij. Hij was meedogenloos en toch
ook weer zo sentimenteel als wat. Iedere dag bezocht hij het graf van zijn
zoon. De vroege dood van zijn broer, vader en zoon heeft hij ogenschijnlijk
nooit echt kunnen verwerken.
Het was vast niet de bedoeling van het Ferrari Museum, maar het beeld dat ik
na het bezoek overhield aan de man, was in een half uurtje veel minder
positief geworden. Het was gewoon een nare man. Ik moest meteen denken aan
de biografie van Steve Jobs, de bij leven geadoreerde leider van Apple die
zijn beste vrienden bedroog en voorloog als het hem beter uitkwam. Zijn
medewerkers werden gedreven tot over de grenzen van fatsoenlijk
intermenselijk verkeer.
Mij schoten ook de verschillende boeken te binnen die ik over Henry Ford heb
gelezen. De man gaf werknemers een loonsverdubbeling zodat zij ook een auto
konden kopen en dreef ze tegelijkertijd tot het uiterste om harder te werken
om efficiënter te kunnen produceren. Hij vernederde zijn enige zoon Edsel
keer op keer en gaf hem nooit de kans uit de schaduw van zijn beroemde vader
te treden. Edsels vroege dood wordt door velen mede toegeschreven aan zijn
tirannieke vader. Henry Ford was een buitengewoon complexe persoonlijkheid
met geniale trekken en tegelijkertijd simplistische en abjecte denkbeelden,
bijvoorbeeld over Joden.
In onze tijd kennen we Ferdinand Piëch, kleinzoon van Ferdinand Porsche en
lid van de Raad van Toezicht van Volkswagen. Onder zijn leiding groeide het
bedrijf uit tot wereldspeler, kandidaat voor de titel ‘de grootste fabrikant
ter wereld’. Zijn drang naar technische perfectie is in de hele organisatie
doorgedrongen. Piëch is ook een man die geen tegenspraak duldt. Die de
succesvolle Porsche-redder Wiedeking doelbewust onderuit haalde (hoewel deze
daar door zijn handel en wandel wel aanleiding toe gaf), die de oud-BMW
topman Pischetsrieder met veel bravoure binnenhaalde om hem enkele jaren
later als een baksteen te laten vallen nadat hij dat eerder had gedaan met
de topinkoper José Ignacio López de Arriortúa die van General Motors kwam
met een scheepslading geheime documenten. In de rechtszaal heeft Piëch zijn
man verdedigd toen Volkswagen door General Motors werd aangeklaagd wegens
spionage, maar toen López later kanker kreeg, vond Piëch het toch maar beter
geen contact met hem op te nemen. Dat zou een negatief signaal naar anderen
toe kunnen zijn. Bij de overname van Porsche heeft hij zijn neef Wolfgang
Porsche opzettelijk gebruskeerd.
Mensen die Piëch hebben ontmoet, hoor je de kwalificaties sympathiek en
meelevend niet gebruiken.
Misschien kan het niet anders aan de top. Misschien moet je door muren heen
en figuurlijk over lijken gaan om tot grote successen te komen. De wereld
kijkt maar al te graag naar die successen. Ferrari is als merk meer waard
dan Google en Coca Cola, Apple kent een ongekend grote groep gebruikers die
lyrisch over de producten is en Ford wordt gezien als de man die de
wereldbevolking mobiel maakte. Die bewondering neemt niet weg dat je in
menselijk opzicht weinig anders kunt doen dan constateren dat het allemaal
om nare mannen gaat.
1 juni 2013
Een nieuwe auto voor de liefhebber
Een brief van
de leasemaatschappij. De boodschap is duidelijk. Geachte klant, het wordt
weer tijd een nieuwe auto te bestellen. De contractperiode van uw huidige
auto loopt over een paar maanden ten einde. Gaat u zich eens oriënteren en
geef uw wensen aan ons door. Binnen de mogelijkheden die uw werkgever biedt,
zullen wij u desgevraagd adviseren en de bestelling voor u regelen.
Veel mensen verwachten dat een autoliefhebber geen mooier schrijven kan
ontvangen. Je mag immers je hobby koppelen aan je dagelijks werk. Dat wordt
weer avonden lang de brochures en specificatielijsten doorwerken, ondanks
het feit dat je de markt natuurlijk permanent bijhoudt en de merken met het
beste imago als je broekzak kent. Dat wordt weer uitkijken naar de nieuwste
snufjes, de best bij het model passende velgen uitzoeken en je verheugen op
weer wat extra pk’s. De liefhebber gaat natuurlijk op zoek naar de mooiste
kleurencombinatie van binnen- en buitenkant, de chicste bekleding en het
maximale optiepakket dat nog wordt goedgekeurd door degene die uiteindelijk
de rekening moet betalen. Een auto is meer dan een ding, immers. Ferdinand
Porsche karakteriseerde de liefhebber zo treffend toen hij het karakter van
zijn merk omschreef: wij maken auto’s die niemand nodig heeft, maar iedereen
wil hebben.
Als geen ander weet de auto-industrie de klant te verleiden. En de
liefhebber al helemaal. Je bent bereid meer neer te leggen voor een
geluidsinstallatie in je auto dan in je huis. Een paar honderd euro voor
andere velgen zijn een koopje. Duizend euro of meer voor glimmende lak is
een vanzelfsprekendheid. Stof op de stoelen is wel héél gewoon, hoewel het
thuis prima voldoet. Een navigatiesysteem waartegen je kunt praten en dat je
ook nog begrijpt, is natuurlijk in deze tijd onmisbaar. Zo’n
afstandsbediening waarop je nog moet drukken is wel heel ouderwets. Een key
less entry is de maatstaf. En ook voor niet gehandicapten is een elektrische
achterklep een uitkomst. Of zo eentje die vanzelf opengaat als je met je
voet onder de achterbumper zwaait. Koude handen zijn in de winter wel heel
vervelend, dus een verwarmd stuur is eigenlijk geen luxe. En om ‘s ochtend
met een goed humeur de dag te beginnen, is sfeerverlichting rond het
dashboard en de middenconsole een extraatje dat je jezelf gewoon gunt. Je
zit immers dagelijks in je huisje op wielen.
Hoe saai is de werkelijkheid van ongetekende als autoliefhebber. Er staat
geen premiummerk uit Duitsland voor de deur, noch een Italiaans of Frans
merk dat kan terugkijken op een roemrijk verleden. Als je me vraagt hoeveel
pk mijn huidige auto heeft en wat de topsnelheid is, moet ik het antwoord
schuldig blijven. Bij de keuze stonden drie dingen bovenaan het
wensenlijstje: een laadruimte waar met gemak een uit de kluiten gewassen
Ikea-kastje in past, een soepel schakelende, zuinige automatische
versnellingsbak en elektrisch verstelbare (voor de rug van mijn vrouw) en
verwarmbare (voor het zitvlak van mijzelf) voorstoelen. De huidige auto
heeft het en bevalt prima. De mensen van de garage zijn vriendelijk en
behulpzaam. De leasemaatschappij kan het aanvraagformulier dus binnenkort
verwachten. Het is bijna een kopie van de vorige keer. Goed, het frontje is
na een facelift licht gewijzigd en een paar knopjes binnenin zijn door de
vormgevers opnieuw getekend, maar verder is hij hetzelfde. En omdat ik al
die varianten van zwart en grijs afwijs en wit wel heel erg wit is, zal het
ook wel weer een blauwe worden.
Over een paar maanden staat hij voor de deur en gaan we ermee op pad, reizen
we half Europa door naar automusea en –fabrieken, waar we ons vergapen aan
de meest exotische ontwerpen, laten voorlichten over de kleinste details en
alles willen weten over historie en achtergronden. Bij thuiskomst besteden
we nog uren aan het bestuderen van de meegenomen literatuur. Een auto is
niet immers zomaar een gebruiksvoorwerp.
Ik kan het niet ontkennen: soms zijn liefhebbers rare lui.
29 april 2013
Duizend pagina's: ooit of nooit
Je ziet ze nog
met enige regelmaat in de boekenkasten van vooral zeventigplussers: de
boeken van Lou de Jong over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een
enkele keer staan zelfs de 29 banden van alle veertien delen met hun
gekleurde stofomslagen keurig op een rij. Iedere keer vraag ik me weer af:
zouden de bezitters al die boeken ook echt hebben gelezen? Of zijn ze
aangeschaft als een soort morele plicht, met de oprechte intentie ze ooit
nog eens te lezen, maar waarbij dat ooit in de loop der jaren toch
veranderde in nooit?
Op mijn tafel ligt een vuistdik boek van bijna 1200 pagina’s. De post heeft
het net bezorgd. Ik heb het zelf besteld. De kans is zeker aanwezig dat de
uitgave het werk van De Jong achterna gaat. De intentie is er zeker om het
te gaan lezen. Zal het ervan komen? Verrassend zal de inhoud niet zijn. De
conclusies ken ik al. Ze zijn uitgebreid in het nieuws geweest. Het boek
heeft een wetenschappelijk karakter. Pagina na pagina wordt de lezer
geconfronteerd met nauwgezette beschrijvingen van vele beduidende, maar
waarschijnlijk ook heel veel minder beduidende details. Zelfs als je de
pagina’s van de index en voetnoten eraf trekt, blijft er nog zo’n duizend
bladzijden leesvoer over. Is daar doorheen te komen? De tijd zal het leren.
Toch is de aanschaf geen impulsieve daad geweest. Ik wilde het hebben. Móest
het hebben, zoals de ouderen het werk van De Jong. In de boekenkast van
iemand met interesse voor de historische achtergronden van de Europese
auto-industrie mag het niet ontbreken. Dat is al genoeg motivering.
Onderwerp van deze overpeinzing is “Der Aufstieg der Quandts” van de Duitse
historicus Joachim Scholtyseck. Hij deed onderzoek naar de achtergronden van
het vermogen van de familie Quandt, één van de rijkste families van
Duitsland en in autokringen bekend als de sturende kracht achter BMW. Begin
jaren zestig redde Herbert Quandt het zo goed als failliete merk. Zonder hem
zouden de Bayerische Motoren Werke niet meer hebben bestaan.
Het geld voor de aankoop kwam uit het familiekapitaal. Een Duits
televisieprogramma ging enkele jaren geleden op zoek naar de bron van dat
geld. Het was al bekend dat de Quandts heel goed hadden verdiend aan de
oorlogsindustrie, eerst tijdens de Eerste, later ook tijdens de Tweede
Wereldoorlog en de aanloop daar naar toe. Hun fabrieken maakten uniformen,
accu’s (voor onderzeeboten) en chemicaliën.
Het tv-programma onthulde dat in de fabrieken dwangarbeiders en mensen uit
concentratiekampen waren ingezet. De arbeidsomstandigheden waren
mensonterend. Na de oorlog wist de familie op miraculeuze wijze een
veroordeling voor oorlogsmisdaden te ontlopen. Ze bouwden met elkaar het
industrie-imperium verder uit, werden schatrijk, onttrokken zich aan de
publiciteit, wisten schandalen te voorkomen en hulden zich boven alles in
stilzwijgen. Al helemaal over het verleden. Interviews werden nooit gegeven.
(De documentaire staat op deze website: zie
►Das
Schweigen der Quandts)
Het tv-programma was een keerpunt. De maatschappelijke druk tot
verantwoording nam toe. Zwijgen was niet langer een optie. De waarheid moest
op tafel komen. Professor Scholtyseck kreeg opdracht onderzoek te doen en
verslag uit te brengen. De Quandts bemoeiden zich niet met de inhoud en
stelden hun privéarchieven voor onderzoek ter beschikking. Die waarheid
bleek, als verwacht, niet iets om trots op te zijn. De bevindingen zijn na
het verschijnen van de studie breed uitgemeten in de Duitse media. Het boek
biedt vermoedelijk dus weinig nieuws.
Naast de pil van de professor ligt een veel dunner boek van twee
journalisten. Het is een analyse van een recente historie die veel minder
beladen is: de mislukte overname van Saab door Victor Muller. Dat leest
gemakkelijk weg. Ik weet zeker dat dit boek voorrang krijgt. Het andere komt
daarna wel, neem ik me voor. Tenzij er weer een ander boek tussendoor komt.
De kans daarop is niet gering. Ooit worstel ik me door die duizend pagina’s
heen. Ooit. Behalve als het nooit wordt.
2 maart 2013
Gastarbeiders
In het kader van een boekenserie over
de eigen geschiedenis, heeft Audi een uitgave laten verschijnen over de
buitenlandse arbeidskrachten in de fabriek van NSU in Neckarsulm,
tegenwoordig een Audi-fabriek. Het gaat over meer dan een halve eeuw
geleden. Maar misschien ook wel – onbedoeld – over nu.
Hoofdpersonen in het boek zijn de mannen uit landen als Italië, Griekenland,
Turkije, Spanje en Portugal die onmisbaar zijn geweest voor de economische
expansie van Duitsland in de jaren zestig. Zonder hen had het
Wirtschaftswunder niet de groei en bloei gekend die als kenmerk wordt gezien
van de wederopbouw. Die ongeschoolde mannen uit boerendorpjes in
achtergebleven gebieden, zijn de onmisbare krachten geweest achter de
ontwikkeling van de Duitse economie tot één van de sterkste van Europa en de
wereld. Van erkenning is echter nauwelijks sprake geweest. De buitenlanders
werden gastarbeider genoemd, maar het vriendelijk klinkende woord ‘gast’
maakt de werkelijkheid niet mooier dan die was.
De mannen werkten vooral in de fabrieken, zoals in de auto-industrie. De
bedrijven konden onmogelijk op volle toeren draaien zonder de extra handen
van de buitenlanders aan de lopende band. Bovendien vond de eigen bevolking
het best als anderen het zware werk kwamen doen. Bij NSU was de situatie
extremer dan elders. Op enig moment was zelfs veertig procent van de
arbeidskrachten van buitenlandse afkomst. Om te overleven moest het kleine
bedrijf maximale productie zien te realiseren terwijl er geen geld was voor
investeringen in automatisering. De buitenlanders hielden het bedrijf op de
been. (Uiteindelijk bleek het uitstel van executie: in 1969 werd NSU
overgenomen door Volkswagen en samengevoegd met Audi. In 1977 liep in
Neckarsulm de laatste NSU van de band.)
Het werven van de nieuwe, tijdelijke werknemers gebeurde op een weinig
fijnzinnige manier. Functionarissen van de bedrijven reisden af naar
afgelegen dorpen in de verschillende landen. In een plaatselijke kroeg
mochten jonge mannen zich komen presenteren. Als op een koeienmarkt werden
ze beoordeeld. Uiterlijk en gezondheid waren de belangrijkste criteria.
Konden ze het zware werk aan en zouden ze niet ziek worden? Mond open en
laat je gebit eens zien, maak eens kniebuigingen en til eens wat op. Wie
niet in aanmerking kwam, werd teruggestuurd. De man in kwestie had in zijn
eigen dorp dan heel wat uit te leggen. Hij was niet goed genoeg bevonden om
in de Duitse industrie te werken. Wie wel werd uitverkoren, wachtte een
tijdelijke toekomst ver van huis en haard. Het relatief hoge loon was de
grootste trekker. Velen dachten hun toekomst in eigen land met het verdiende
kapitaal een andere wending te kunnen geven. Het leek veelbelovend.
De dagelijkse leefomstandigheden in Duitsland waren echter verre van ideaal.
Sommigen vonden onderdak in benauwde kamers in overvolle huizen. Om
uitbuiting tegen te gaan, zorgde een aantal bedrijven zelf voor huisvesting.
Ze hielden zich daarbij aan de inmiddels door de overheid opgestelde eisen.
Houten barakken op het fabrieksterrein vielen binnen de normen.
De plaatselijke bevolking ontving de nieuwe werknemers met gemengde
gevoelens. Het was mooi dat ze het werk kwamen doen, maar al die mannen op
een kluitje bij elkaar vormden ook een zekere bedreiging. Waren de inheemse
dochters nog wel veilig op straat? Binnen de muren van het bedrijf werden de
nieuwe collega’s geaccepteerd als een noodzakelijkheid, maar de taal- en
cultuurbarrière leidde soms toch onbedoeld tot schermutselingen. In de loop
der tijd wisten velen zich niettemin, onder meer door gezinshereniging,
definitief een nieuwe thuissituatie te scheppen. Toen in de jaren zeventig
door de oliecrisis de autoproductie inzakte, waren de buitenlanders echter
niet meer nodig. Een aantal ging terug naar hun vaderland, anderen bleven
achter in de hoop elders in Duitsland aan de slag te kunnen. Soms lukte dat,
vaak ook niet.
Wie nu de verhalen over toen leest, trekt parallellen met de situatie van de
werknemers uit Oost-Europa. Nog niet zo heel lang geleden kwamen ze naar ons
land om, als flexibel in te zetten arbeidskrachten, onze economische groei
te ondersteunen.
De groei is inmiddels omgeslagen in krimp. De werkloosheid groeit. Zijn
mensen ‘van buiten’ nog wel nodig, hoor je geregeld. Laten we niet de fout
maken te vergeten dat een stuk van onze welvaart mede te danken is aan
mensen die huis en haard al dan niet tijdelijk achterlieten om een nieuw
plekje te vinden in een maatschappij die ook de hunne is. Leren van het
verleden heet dat.
5 februari 2013
Vooruitgang
Voor sommige mensen is het bepaald
geen feest, een nieuwe computer te móeten kopen. Je moet naar een winkel
waar het personeel een onbegrijpelijke taal spreekt. Waar kleine
kartonnetjes specificatiekaartjes heten te zijn, die echter niet bijdragen
aan meer inzicht. De prijs, helemaal onderaan het kaartje, is het enige
herkenningspunt. Het kiezen van een leuk kleurtje of modelletje is er ook al
niet bij. Ze lijken allemaal op elkaar als, zoals Chinezen. Die maken ze dan
ook.
Het is eerder straf dan feest. En dan te bedenken dat er ook mensen zijn die
het heerlijk vinden een nieuwe te mógen kopen. Ze kicken op de nieuwste
processor die nog krachtiger en sneller is. Ze zijn geïnteresseerd in het
aantal USB-gleufjes, die om onbegrijpelijke reden poorten worden genoemd
hoewel ze er niet op lijken. Blauwe USB-gaatjes zijn in de mode trouwens,
mocht u het nog niet weten. Dat is drie punt nul, wat dat ook moge
betekenen. Als je er daarvan twee hebt, dan heb je een mooie computer te
pakken. Dan kan je namelijk, zo begrijp ik, bestanden overzetten met een
snelheid waar André Kuipers jaloers op zou zijn. De formule 1 onder de
USB-poorten, zeg maar.
In zo’n winkel
probeert de verkoper je gebruik in kaart te brengen met vragen over de games
die je speelt, het aantal films dat je bewerkt en opslaat, het
fotobewerkingsprogramma dat je prefereert, het gebruik in combinatie met de
tv en de eisen die je stelt aan een 3-D grafische kaart. Het lijkt
Nederlands, maar is het niet. Intussen probeert hij (het zijn bijna altijd
mannen) je te overtuigen van het plezier van het nieuwste
besturingsprogramma waarvan de interface lijkt op die van je tablet. Wat een
interface is, moet je maar raden als je het niet weet. En ikzelf ken maar
één tablet: een reep chocola. En die lijkt niet op een computer en kent een
heel simpel gebruik.
Ik gebruik de
computer om stukjes te tikken, iets op te zoeken met google, de e-mail te
lezen en af en toe boeken en overhemden te bestellen. Zo’n antwoord verwacht
de verkoper niet. Hij denkt meteen dat een buitenaards wezen zijn winkel is
binnengekomen of op zijn minst de jongste generatie van Catweazle. En op de
voor mij zo ongeveer enige relevante vraag of mijn al wat oudere
websiteprogramma nog te gebruiken is, moet hij het antwoord schuldig
blijven. Hij gaat googlen, maar dat had ik zelf al gedaan. Hij vindt de
vraag eigenlijk onzinnig. Je vraagt toch ook niet of je buizenradio op de
home cinema surround set kan worden aangesloten. (Afgezien van het feit dat,
gezien zijn leeftijd, hij vermoedelijk niet eens weet wat een buizenradio
is.)
Een nieuwe
computer kopen is knap ingewikkeld als je de weg in Windows- of Apple-land
niet kent. Het is als de straatnaam vragen in Tokio om erachter te komen dat
in Japan niet de straten, maar de huizenblokken een naam hebben.
En waarom moet ik eigenlijk een nieuwe? Mijn oude doet het immers nog. Ik
had er bijna het woord ‘prima’ tussengevoegd, maar daar zijn mijn
huisgenoten het grondig mee oneens. Volgens hen staat het ding op instorten.
Een doemscenario van kwijtgeraakte bestanden, onbezorgbare e-mails,
onbestelbare boodschappen en terugkeer naar de ganzenveer worden mij in het
vooruitzicht gesteld. Het einde is nabij, voorspellen zij. Na zes jaar is
het ding écht versleten. Mijn verweer dat het Grote Einde op 21 december ook
probleemloos voorbij ging, vindt geen gehoor. Toegegeven, je kunt een kop
koffie zetten en ook nog een tweede tussen het moment dat je de startknop
indrukt en aan het werk kunt gaan. Maar ach, als je dat weet en ermee kunt
leven, is er weinig aan de hand. We tolereren ook files en vertraagde
treinen als onderdeel van het leven, met het advies om je daar niet druk
over te maken als je hart je lief is. Wat is er mis met een beetje
onthaasten?
Mijn verzet
ontmoet geen begrip. De liefde voor het vertrouwde ding wordt niet gedeeld.
Integendeel. Ik krijg het stempel opgedrukt de vooruitgang te verloochenen.
Je rijdt toch ook niet meer in een T-Ford, krijg ik toegeworpen. Je hebt
toch ook touch screen navigatie, zelfdenkende koplampen en ruitenwissers,
stoelen met elektrisch verstelbare lendensteunen en drie memory standen,
hoofd-, knie- en nekairbags, een verbinding met je telefoon, follow me
lampen voor als je in het donker thuiskomt, koplampwissers, meedraaiende
verlichting in de bochten, volledig automatische airco, een automaat met
dubbele koppeling en verkeersinformatie op elk moment? Daar kan ik niet
tegen op.
En dus staat er na het bezoek aan een computerwinkel een nieuwe pc op mijn
bureau. Nu moet ik alleen nog leren ermee te werken. Want alles is anders
bij zo’n nieuwe generatie computers. Vergeet alles wat je hebt aangeleerd.
Zo’n nieuwe is veel logischer ingericht namelijk. Door de computerboys. En
dus is alles onvindbaar. Het gaat sneller, maar het duurt véél langer. Zelfs
de startknop staat niet meer linksonder op het scherm.
Tegen de tijd dat
ik wéér een nieuwe nodig heb, weet ik alles wel te vinden. Denk ik. Ze
hebben gelijk: ik moet de vooruitgang niet willen tegenhouden.
8 januari 2013
► columns uit eerdere jaren
|
|