Walter P. Chrysler Museum
Auburn Hills (USA)
●
Beknopte geschiedenis van Chrysler
●
Geschiedenis van vele fusies
●
Merken die met Chrysler samenhangen
●
Hoogte- en dieptepunten
●
2016: museum verdwijnt
juli 2010 - laatste aanvulling
december 2016
Museum bestaat inmiddels niet meer
|
De glorie van het
verleden
In Auburn Hills, zo’n vijftig kilometer noordelijk
van Detroit, staat het Walter P. Chrysler Museum. De collectie auto’s stipt de
historie aan van Chrysler en van de merken die er door fusies en overnames mee
verbonden zijn geraakt. Op drie verdiepingen staat een aantal hoogtepunten van
afgelopen eeuw. Ze zijn een eerbetoon aan de naamgever van het museum en brengen
de tijden terug dat Chrysler nog een toonaangevend bedrijf was in de mondiale
autowereld.
Via speciale gala's worden middelen
gezocht om het museum in stand te houden.
Een groot blauw doek bedekt op
woensdag 21 juli 2010 een deel van de glanzend rode voorgevel van het Walter P.
Chrysler Museum. Er zijn voorbereidingen aan de gang voor het Legacy Gala in het
weekend erna. Eregasten zijn komiek, autoliefhebber en -verzamelaar Jay Leno en
de vroegere charismatische topman van Chrysler, Lee Iacocca. Het gala zal geld
opbrengen om de collectie in stand te houden. Binnen zijn twee mannen bezig de
metersbrede geschiedenisvitrine in het museum bij te werken. Als ze klaar zijn
wordt het glas schoon- en vingerafdrukvrij gemaakt. Het museum moet natuurlijk
tiptop in orde zijn. In het theater, waar normaal gesproken enkele videofilms
draaien, staat geen stoel meer. Deze ruimte is straks kennelijk voor wat anders
nodig. De films zijn gelukkig ook op DVD verkrijgbaar, zodat we dit deel mee
naar huis kunnen nemen.
De laatste puntjes op de i om de
bijzondere gasten te verwelkomen.
Verleden
Als we twee uur na aankomst de museumwinkel verlaten, zitten in de plastic tas naast
de DVD en enkele ansichtkaarten vier andere aankopen. Allereerst een boek over
de collectie met als titel “The American heritage of DaimlerChrysler”. Verder
een brochure over “Chrysler Through the Years”, een verhaal over Chrysler
Building in New York en het boek van Iacocca waarin hij zich afvraagt waar het
leiderschap is gebleven. De inhoud van de tas is veelzeggend. De museumcatalogus
stamt uit de tijd dat de fusie met Daimler nog niet ongedaan was gemaakt en Fiat
nog lang niet als redder van Chrysler in beeld was. De geschiedenisbrochure
blijkt uit 1996 te zijn, de overdruk over het toenmalige hoogste bouwwerk in de wereld
is van 1930 en Iacocca is toch echt van een voorbije generatie managers. De man
is inmiddels 85.
Chryslers succesverhalen zijn vooral verhalen van het verleden. De huidige
alliantie met Fiat is uit noodzaak geboren. Net als General Motors heeft het
bedrijf in 2009 bij de Amerikaanse overheid moeten aankloppen voor steun om niet
om te vallen. Dat gebeurde overigens in de jaren tachtig ook al. Toen lukte het
Iacocca de neergang om te buigen. Die taak is nu weggelegd voor de Italiaan
Marchionne. Kennelijk heeft Chrysler meer met Italianen dan met Duitsers…
 |
 |
De Viper is al weer bijna 20 jaar
oud en inmiddels een jonge klassieker geworden.
Buick
Met de zorgen van nu houden de vrijwilligers van het museum zich niet bezig. Hun
taak is bezoekers welkom heten en dat doen ze met verve. We worden al bij de
deur opgewacht. Leuk dat u ervoor hebt gekozen kennis te maken met de historie
van Chrysler, het levenswerk van Walter Chrysler. Zijn levensverhaal is dat van
de droom-Amerikaan. Begonnen als onderhoudsjongen van treinmaatschappijen, klom
hij snel op tot manager en kwam in dienst van Buick. In korte tijd saneerde hij
het bedrijf en maakte het succesvol. Hij werd tweede man van moederbedrijf
General Motors, maar kreeg onenigheid met topman William Durant. Het verhaal van
de twee kapiteins en één schip. Chrysler ging naar Willys-Overland, redde de
onderneming van de ondergang en werd er een vermogend man door.
Walter P. Chrysler als
monteur-constructeur met rechts zijn gereedschapskist.
Topman
Een paar jaar
later werd hij gevraagd hetzelfde te doen bij Maxwell-Chalmers. Weer was hij
uitermate succesvol. Technisch inzicht en managementcapaciteiten bleken de
ideale mix voor een topman. In 1924 bracht het bedrijf een nieuwe auto op de
markt. Chrysler gaf deze zijn eigen naam en kocht een jaar later het hele
bedrijf op. Hij werd een serieuze concurrent voor de gevestigde orde, General
Motors en Ford, toen hij in 1928 de onderneming van wijlen de gebroeders Dodge inlijfde.
Kort daarvoor had hij twee nieuwe merken gecreëerd om alle segmenten van de markt te kunnen bedienen, Plymouth en DeSoto.
Op deze manier werd Chrysler een concern. De Amerikaanse
“Grote Drie” waren een feit. (DeSoto bleef bestaan tot 1961, Plymouth tot 2001.)
Chrysler als manager van Chrysler,
met zijn medewerkers in discussie over de Airflow.
Gereedschapskist
Het museum besteedt aandacht aan Walter Chrysler door twee nagebouwde,
levensgrote taferelen. Aan de ene kant zien we hem als jonge man aan het werk als
constructeur, aan de andere is hij inmiddels directeur en bespreekt het nieuwe model dat
als schaalmodel op zijn bureau staat. Chrysler wordt afgebeeld als een
dynamische man. Dat was hij ook: flamboyant, charmant en vriendelijk, maar
zakelijk een harde saneerder.
Bij de jonge Chrysler staat, onder glas, de originele
gereedschapskist. Zijn naam staat erop. Hij was er tijdens zijn
latere leven bijzonder trots op. Als jonge man had hij gereedschappen nodig om
zich als monteur te kunnen verhuren. Geld om ze te kopen, was er niet. Daarom
maakte hij ze maar zelf. Voor Chrysler symboliseerde de kist zijn levenssucces
en het feit dat je de loop daarvan vooral in eigen handen hebt. Jarenlang stond
de kist als bezienswaardigheid bij het uitzichtplatform op de 72e etage van het
Chrysler Building in New York.
 |
De vier merken van het concern bij
elkaar: Plymouth, Chrysler, Dodge en DeSoto.
Links de eerste Dodge (1915), rechts de
eerste Chrysler (1924).
In 1928 introduceerde Chrysler als
goedkoop merk de Plymouth.
Tussen de goedkope Plymouth en
duurdere Chrysler was er, ook vanaf 1928, de DeSoto.
De Rambler 1902 en Hudson 1909
behoren door fusies ook tot de erfenis van Chrysler.
Erfenis
Voorbij de twee taferelen staan zes auto’s bij elkaar die allemaal de start van
het betreffende merk markeren. Uiteraard is dat de Chrysler van 1924 met
daarnaast uit 1915 de eerste Dodge en uit 1928 de Plymouth en DeSoto. Minder
vanzelfsprekend zijn de Rambler van 1902 en Hudson van 1909. Het Chrysler Museum
beschouwt ze als onderdeel van de erfenis. In 1987 nam Chrysler namelijk
American Motors Corporation (AMC) over. AMC was in 1954 ontstaan uit een fusie
van Nash en Hudson. Nash had op zijn beurt in 1917 de Thomas B. Jeffery Company
opgekocht, maker van auto’s die tussen 1902 en 1914 de merknaam Rambler droegen.
(Nash blies in 1950 de naam Rambler opnieuw leven in bij de introductie van een
nieuw, klein model. Volgend op de fusie met Hudson besloot AMC in 1957 van
Rambler de merknaam te maken die in de plaats kwam van Nash en Hudson. Soms zit
merkenhistorie ingewikkeld in elkaar.)
Eén van de beroemdste vooroorlogse
modellen was commercieel een flop.
De Amerikanen wezen de extreme
vormgeving af. De Airflow was té modern.
In de museumkelder staat een
prototype van de Airflow.
De Imperial als zeer luxe Airflow
met rechts een interieurfoto uit het archief.
Flop
De begane grond van het museum – de first floor in Amerika – gaat in op het
oudste deel van de geschiedenis. Met zevenmijlslaarzen loop je door de jaren
heen. Er is slechts plaats voor een beperkt aantal auto’s.
Schitterend opgeknapt is een ivoorkleurige Chrysler Airflow uit 1934. De
revolutionaire, gestroomlijnde vorm komt goed tot uiting. De auto was technisch
vooruitstrevend, volgens de wens van de begaafde technicus Walter Chrysler zelf.
Het publiek wilde er echter niet aan. De kwaliteiten moesten het afleggen tegen
de gewaagde vormgeving. Commercieel werd het een flop. Al naar enkele jaren werd
de auto uit productie genomen. Een fors aantal vond daarna de weg naar
automusea, waardoor het nu één van de bekendste vooroorlogse Chryslers is. In de
kelder van het museum staat trouwens het prototype, minder gestroomlijnd maar al
wel duidelijk herkenbaar.
Een tweede blikvanger is de Jeep, het succeswapen uit de oorlog. De auto is
onderdeel van een strijddecor, waarbij twee Amerikaanse militairen in Europa de
weg zoeken. De relatie tussen Chrysler en Jeep? Het merk behoorde bij de
inboedel van American Motors. AMC had in 1970 Kaiser-Jeep overgenomen. Kaiser
werd in 1953 eigenaar van Jeep door overname van de oorspronkelijke fabrikant
Willys-Overland. Inderdaad, het bedrijf dat eerder van de ondergang was gered
door Walter Chrysler!
 |
 |
Een reclame-uiting uit 1939 en een Plymouth
P8 De Luxe Convertible uit datzelfde jaar.
De Jeep werd één van de bekendste
auto's van de Tweede Wereldoorlog.
Naoorlogse luxe: Chrysler Town &
Country Convertible van 1948.
De houten elementen werden
overgenomen van de vooroorlogse modellen.
Het dashboard is minstens even
opvallend luxueus als de buitenkant.
Het model uit 1948 was nog voor de
oorlog ontworpen, rechts de nieuwe naoorlogse lijn.
De Chrysler New Yorker uit 1951 is
duidelijk slanker en lager dan de voorganger.
De vierwielaangedreven Dodge Truck
uit de jaren vijftig draagt zijn kracht duidelijk uit.
Prototypen
Minstens zo opvallend als de Jeep is de Chrysler Town and Country uit 1948, met
een gedeeltelijk in hout uitgevoerde carrosserie. De basislijnen stammen nog van
voor de oorlog. Het waren ook toen al kapitale
auto’s. Er komt veel handwerk aan te pas om alles passend te maken. De auto was
niet alleen prijzig in aanschaf, maar ook in onderhoud. Hout vergt veel meer
aandacht dan staal. Omdat ze zo bijzonder zijn, is een aantal in goede staat
bewaard gebleven. Kijk niet alleen naar de buitenkant, maar ook eens naar het
luxe dashboard. Amerikanen wisten er wat bijzonders van te maken.
Van maar drie jaar later is de New Yorker, eigenlijk het eerste echte nieuwe
model van na de oorlog. Hout is inmiddels uit de mode, maar een open kap
is nog altijd het toppunt van luxe. De koetswerken zijn weer wat lager en
vloeiender geworden.
We gaan de trap op om de historie te vervolgen. Een verticale kolom met een
aantal plateaus verbindt de verdiepingen. Hierop staan enkele prototypen en
conceptcars die Chrysler door de jaren heen heeft gepresenteerd. De
gestroomlijnde Thunderbolt met zijn verstopte koplampen is een stijlstudie uit 1941, het
laatste jaar dat Chrysler personenwagens maakte voordat het overschakelde op
oorlogsproductie. Verder ‘hangen’ er prototypen van de Viper en de Prowler. De
kolom heeft plaatsen tekort. Enkele studies zijn uitgeweken naar de bovenetage,
zoals de beroemde Chrysler met turbine-aandrijving uit 1963 en het studiemodel Firepower van 2005, technisch gebaseerd op de Viper met een V8-motor onder de
kap.
 |
 |
De Thunderbolt van 1941 was een
bijzonder gestroomlijnde stijlstudie.
Begin jaren zestig experimenteerde
Chrysler met turbine-aandrijving, een blik op de toekomst.
Het interieur zag er al even
bijzonder uit.
Links de Plymouth Howler van 1999
(afgeleid van de Prowler), rechts de Dodge Razor van 2001.
De Dodge Super8 Hemi is van 2001, de
Chrysler Firepower - op Viper-basis - uit 2005.
Staartvinnen
Aansluitend op waar we beneden in de tijd gebleven waren, staat op de
bovenverdieping nog een andere Woody te glimmen. We zouden het nu een
crossover noemen: een model dat het midden houdt tussen een sedan en stationcar.
De achterkant toont twee deuren als kofferklep en op het dak kan ook nog de
nodige bagage. In 1941 was het een regelrechte sensatie. De auto was de eerste
uit de reeks Town and Country.
Overdreven vormen, opvallende kleuren en uitbundige staartvinnen kenmerken de
Amerikaanse auto van de late jaren vijftig. General Motors leidde de trend, maar
Chrysler deed er vrolijk aan mee. Nash en Hudson hielden het daarentegen bij de
afgeronde vormen. Dat maakte ze duidelijk herkenbaar. Opvallend zijn hier de
zachte pasteltinten.
Een blauwe coupé trekt vervolgens de aandacht. Ontwerper Virgil Exner deed
inspiratie op in Italië. Dat is te zien. Het ontwerp had ook van een Italiaanse
ontwerpstudio kunnen zijn. Op de flank staan kleine logo’s van Ghia, in dit
geval niet de ontwerper maar de maker van de koetswerken. We hebben het dan
natuurlijk over de tijd dat Ford het bedrijf nog niet had ingelijfd.
 |
De Town and Country uit 1941 zouden
we vandaag de dag als crossover aanduiden: sedan en stationwagon in één.
Zicht op de bovenverdieping met
onder meer de imposante modellen uit de jaren vijftig en zestig.
De vloeiend gelijnde Hudson Hornet
1953 in twee
pasteltinten had duidelijk een eigen signatuur.
Links de strakke Chrysler 300 in
hardtop-uitvoering van 1955.
De Chrysler Imperial 1956 (rechts) had hele opvallende achterlichten.
Uit het eigen archief: een brochure
van DeSoto uit 1959.
Naast de sedan waren er 2- en
4-deurs hardtops én natuurlijk een station wagon.
De grote auto was ook als tweedeurs
leverbaar (afbeelding links).
De Plymouth Fury 1957 en Dodge 1961
laten de mode van de overdreven staartvinnen zien.
Maar liefst drie kleuren sierden
deze Dodge uit 1960.
Virgil Exner tekende deze Italiaans
gelijnde coupé in 1953.
Iacocca
Natuurlijk besteedt het museum op de bovenverdieping aandacht voor de moeilijke
periode van de jaren zeventig en de nieuwe bloei van de jaren tachtig. Iacocca
introduceerde eerst de zogeheten K-car-reeks, een serie compacte en zuinige
auto’s met voorwielaandrijving. Hij wist ze goed aan de man te brengen door zelf
in reclamespotjes op televisie te verschijnen. Beroemd werd zijn slagzin “If you
can
find a better car, buy it!” (►bekijk
de commercial). De auto zorgde ervoor dat Chrysler als bedrijf
overeind bleef. Om te overleven, had Iacocca het onmogelijke voor elkaar
gekregen: een garantiestelling door de overheid.
Met de K-car kwam ook de kleine cabriolet terug. Iacocca had goed aangevoeld dat
er een markt voor was. In het museum staat een typisch Amerikaanse uitvoering
met namaakhout op de zijkanten, verwijzend naar de Woodies van weleer.
In 1965 was Iacocca – toen nog bij Ford – verantwoordelijk geweest voor één van
de succesvolste autopresentaties aller tijden, de lancering van de Ford Mustang.
Hij herhaalt de meesterzet door met een heel nieuw soort auto te komen, de
Minivan. De Amerikanen sloten de Plymouth Voyager en Dodge Caravan in hun harten. De
Multi Purpose Vehicle, het familiebusje dat in een gewone garage kon, werd een
daverend succes. Desgewenst was ook deze auto er met namaakhouten panelen.
Chrysler was langs de afgrond gegaan, maar dankzij Iacocca niet naar beneden
gevallen.
 |
 |
Links de succesvolle Chrysler
Cordoba van 1976, rechts de compacte K-car met voorwielaandrijving.
Een plaatje uit een brochure van de
Dodge Aries, de K-Car van begin jaren zeventig.
Enige tijd werd ook de Franse Simca
Horizon in de VS verkocht, aangepast aan de Amerikaanse smaak...
De Plymouth (bij ons Chrysler)
Voyager was een schot in de roos.
Roze knoppen
We gaan verder, naar de kelder. Hier staat ongeveer de helft van de
museumcollectie. Letterlijk centraal staat een serie auto’s die hun diensten
hebben bewezen op de racecircuits. Een nagebouwd stukje racebaan geeft sfeer aan
het geheel. Aan de rand zien we de zogenaamde muscle cars waarmee Chrysler roem
vergaarde. Veel vermogen en een opvallend uiterlijk zorgden destijds en nog
steeds voor een grote schare liefhebbers. Ze staan er in soorten en maten, de
één nog stoerder overkomend dan de ander.
Een tegenpool is een gebroken wit met roze Dodge. Officieel heten de kleuren Sapphire
White en Heather Rose. In 1955 kwam het type op de markt, speciaal gericht op
vrouwelijke klanten. De typenaam op de flanken laat geen twijfel bestaan: La
Femme. Binnenin vallen de roze knoppen op. Het project mislukte. De vraag bleef
achter bij de verwachtingen. Na twee jaar verdween de uitvoering uit de
catalogus.
Een even kort leven was AMC’s sportcoupé AMX beschoren, op de markt gebracht in
1968 als tegenhanger van de Mustang en Corvette. Hoewel de prestaties van de V8
indrukwekkend waren, konden niet voldoende klanten gevonden worden om het model
voort te zetten. Ernaast staat een AMC Eagle, de eerste Amerikaanse
vierwielaangedreven auto die in serie werd gemaakt.
In de kelder zien we verder onder meer enkele klassieke modellen van Nash en
Hudson, een luxe versie van de Airflow, een paar bijzondere Jeeps en een serie
pick-ups van verschillende jaargangen.
 |
 |
Stoere auto's in de kelder, deels op
een klein nagebouwd racecircuit (links).
Een muscle car, Plymouth 1970 met
daarnaast een AMC Eagle en AMC AMX.
Speciaal voor vrouwen, met de naam
La Femme in goud op de flanken. Het bleek geen succes.
Links een Dodge bestelwagen uit
1937, rechts een Jeepster van begin jaren '50.
Pick-ups horen nadrukkelijk bij de
historie van Dodge. Soms hebben ze de luxe van personenwagens.
Ervaringen
Als laatste staan we stil bij de Plymouth Prowler. Letterlijk. De vrijwilliger
bij de ingang had ons op het hart gedrukt niet aan de auto’s te komen, met
uitzondering van de Prowler. Stap gerust in en maak er een foto van, was zijn
suggestie. Leuk als herinnering. Goede raad moet je niet in de wind slaan. Maar
het in- en uitstappen is bij deze retro-sportwagen nog een hele toer!
Als we vertrekken, vraagt onze vrijwilliger bij de voordeur belangstellend naar
de ervaringen. Hebben we alles goed bekeken? Hebben we een goede indruk gekregen
van de rijke achtergrond van het merk? De belangstelling en trots zijn niet
geveinsd.
Het museum is niet overdreven groot, maar zonder meer boeiend. Het vertelt met
zijn verzameling het verhaal van een merk dat door de jaren heen veel
opzienbarende en spraakmakende modellen heeft gemaakt, maar telkens in de
problemen kwam.
Anno 2010 maakt het bedrijf weer een donkere periode mee, al zijn er
lichtpuntjes van hoop. De topman van Fiat heeft grootse plannen de glans terug
te brengen. Vooralsnog moeten we concluderen dat de glorie toch vooral van het
verleden is.
■
 |
 |
Leuk zo'n Prowler, maar gemakkelijk
in- en uitstappen, nee.

► grotere foto's van enkele modellen uit het museum
De moeilijke periode waarin Chrysler verkeert, is af te lezen uit de verkopen op
de thuismarkt.
Hieronder de aantallen van de afgelopen tien jaar:
1999
2.638.561 2000 2.522.695
2001 2.273.208
2002 2.205.446
2003 2.127.451
2004 2.206.024
2005 2.304.833
2006 2.142.505
2007 2.076.650
2008 1.453.122
2009 931.402
NOVEMBER 2010
Na drie kwartalen in 2010 spreekt
Chrysler de verwachting uit dat er over het gehele jaar weer een operationele
winst zal worden gemaakt. Bij een omzet van elf miljard dollar werd in het derde
kwartaal een operationele winst geboekt van 239 miljoen, maar kwam het netto
resultaat uit op een verlies van 84 miljoen dollar. Dit verlies staat in schril
contrast met de winsten van General Motors en Ford. Per auto, meldt The Wall
Street Journal, verdient Chrysler 592 dollar, vergeleken met 2710 bij Ford. De
verliezen bij Chrysler worden echter steeds kleiner, wat erop zou duiden dat
topman Machionne (die ook Fiat leidt) op de goede weg is met zijn
saneringsplannen. Tot en met het derde kwartaal verkocht Chrysler ruim 928.000
auto’s.
DECEMBER 2012
Na dertien jaar gaat het Walter P. Chrysler Museum op 31 december 2012 dicht
voor het publiek. De exploitatie kon niet sluitend worden gemaakt. Het museum
leed grote verliezen in 2010 en 2011. De Chrysler Foundation heeft gebouw en
inventaris overgenomen. Het museum zal alleen nog voor groepen toegankelijk
zijn.
MEI 2016
Moedermaatschappij FCA heeft aangekondigd dat het museum op een aantal dagen
weer open zal gaan voor het publiek.
DECEMBER 2016
Het Walter P. Chrysler Museum gaat definitief dicht en wordt ontmanteld, heeft
FCA besloten. Het gebouw verandert in kantoorruimte. De auto's van de collectie worden verdeeld over andere locaties
binnen het concern.
De letters op de gevel zijn
vervangen. Het gebouw is nu het hoofdkantoor van Maserati en Alfa Romeo in de
VS.
|