Deutsches
Technikmuseum
Berlijn (D)
●
Permanente tentoonstelling Mensch in Fahrt
●
Autohistorie in grote lijnen
●
Ongeveer 30 oude auto's
●
Extra aandacht voor N.A.G.
juli 2016
Verrast door de buitenbeentjes
Het overgrote
deel van de dertig modellen die het Duits techniekmuseum in Berlijn heeft
uitgekozen om de historie van de auto te presenteren, zal het hart van de liefhebber
of kenner niet in vuur en vlam zetten. Veel modellen zijn bekend van exposities
elders. De verzorgde presentatie van 'Mensch in Fahrt' zorgt niettemin voor een
aangenaam gevoel met ook nog eens een paar verrassende buitenbeentjes. Bovendien is er in het museum nog heel veel meer te zien dan het
vervoer met vier wielen.
 |
Het is meteen duidelijk als we bij de kassa het plattegrondje krijgen
uitgereikt. Voor de oude auto’s zitten we verkeerd. Het Berlijnse techniekmuseum
is ondergebracht in twee gebouwen en de tentoonstelling Mensch in Fahrt
is niet in het hoofdgebouw aan de Trebbinerstraße, maar in de dependance.
De keuze voor de hoofdingang is een verkeerde gebleken. Later blijkt de niet al
te duidelijke website ons nog een keer op het verkeerde been te hebben gezet. De
vermelding dat het museum een verzameling van 200 oude auto’s heeft, is
misleidend. Het klopt wel, maar slechts zo'n dertig zijn tentoongesteld. De
meeste ervan zijn niet eens heel erg bijzonder als je al veel automusea van
binnen hebt gezien. Toch is ons uitstapje geen verloren dag. Verrassende buitenbeentjes
maken veel goed.
Het hoofdgebouw heeft een vliegtuig op het dak.
Op het plattegrondje zijn de
verschillende afdelingen in kaart gebracht.
Links een oude weefmachine, rechts
een televisiestudio uit vroeger tijden.
Treinengeschiedenis
Na ruim anderhalf uur verlaten we het hoofdgebouw. We hebben nog maar een
fractie gezien van wat er is. De lucht- en scheepvaart, het maken van sieraden
en de achtergronden van de chemie hebben we niet eens bekeken. De afdeling met
weefmachines zijn we bijna doorgerend omdat we er eerder dit jaar in Japan al
veel over te weten zijn gekomen. De historie van de druktechniek hebben we ook
links laten liggen. Alle aandacht is opgeslokt door de expositie over de
treinengeschiedenis in Duitsland. In 1835 reed de eerste trein bij onze
oosterburen, vier jaar eerder dan bij ons. De expositie is ondergebracht in twee
oude remises op het terrein, compleet met rangeerplatforms en draaiplateaus. De
gebouwen en hun inventaris zijn een perfecte weerspiegeling van ruim anderhalve
eeuw historie. De reusachtige stoommachines met hun meer dan menshoge wielen
tonen de gebruikssporen van miljoenen kilometers. Na jarenlang hard werken
hebben ze in dit passende rusthuis hun eindbestemming bereikt. Ze zullen de
omgeving als bekend en aangenaam ervaren, tussen de vele vitrines met voorwerpen
uit lang vervlogen tijden. Die vitrines zelf zullen geen eeuw oud zijn, maar het
gaat toch aardig in die richting. Het is allemaal oud en gebruikt. Maar met
liefde uitgezocht en gepresenteerd. Tekstpanelen geven tekst en uitleg. De
informatie is boeiend en goed gedocumenteerd. Indrukwekkend is de goederenwagon
die in de oorlog is gebruikt voor het vervoer van Joden naar de
concentratiekampen. Het boek met de zwartste pagina’s uit de geschiedenis van de
Duitse spoorwegen wordt niet weggemoffeld maar ligt respectvol opengeslagen.
De treinenafdeling is nog niet af. Er wordt gewerkt aan een grote maquette van
het Anhalter Bahnhof van vroeger, waarvan de remises waar we ons bevinden
onderdeel uitmaakten. Met veel liefde voor detail is de wereld van weleer in het
klein opnieuw tot leven gebracht. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Onze
ogen dwalen af naar de miniatuurauto’s voor en naast het station. Door de
straten rijden drieassige dubbeldekkers met een grote neus en een patrouille van
de Wehrmacht. Aan de rand van de straat staan de luxe wagens van de elite
geparkeerd.
 |
Dit voertuig uit het midden van de
16e eeuw (!) is de voorloper van het vervoer op rails.
Twee oude remises zijn de
tentoonstellingsruimten voor de spoorhistorie.
Anhalter Bahnhof in de jaren
twintig, op schaal nauwkeurig nagemaakt.
Boven en hieronder: de
bijbehorende auto's zijn goed uitgezocht en versterken het sfeerbeeld.
 |
Autogeschiedenis
Het wordt tijd de echte auto’s te gaan opzoeken. Het gebouw aan de Ladestraße
is vlakbij. Zo oud en authentiek de opstelling van de
treinen was, zo modern is de presentatie van de autogeschiedenis. Streden bij de
locomotieven de geverfde en verroeste onderdelen om de aandacht, hier zit alles
strak in de lak. Elk model is mooi uitgelicht en voorzien van een korte uitleg.
Er hangt een verlichte informatiekoker met achtergrondinformatie die met een
touw op ooghoogte kan worden getrokken, zodat volwassenen en kinderen het goed
kunnen lezen. Wil je de auto beter zien, trek je de koker omhoog en gaat de
verlichting automatisch uit. Hier is over nagedacht, zoals over de hele opzet.
Kunstzinnige ornamenten van bosjes oude lantaarns, wandelstokken, wielen,
olieblikken en andere zaken geven een smaakvol accent.
De historie van het wegvervoer begint bij een ossenwagen. Eeuwenlang was dit op
het platteland de vertrouwde wijze van transport. Dan komt de auto in beeld.
Zoals in vele musea zien we replica’s van de eerste auto van Carl Benz en de
tweewieler van Gottlieb Daimler. Ook de keuze van veel andere modellen is niet
verrassend. Een De Dion-Bouton uit de pioniersfase is bijna vanzelfsprekend, net
als de aanwezigheid van een T-Ford en Volkswagen Kever. Iconen als een Porsche
356, Jaguar E-type of Citroën 2CV staan er meer voor het algemeen publiek dan
voor de kenner-liefhebber. Zelfs de exoten uit de historie zijn ons
bekend. De amfibische Amphicar kennen we van musea in onder meer Den Haag,
Brussel en Sinsheim. De Zündapp Janus met zijn deuren aan de voor- en achterkant
bekeken we eerder in Amerang, Melle en Bad Waldsee. De NSU Ro-80 is, ondanks
zijn bijzondere motor, niet spannend. Een Mercedes Heckflossen en Opel Kapitän
zijn eerder nostalgisch dan spraakmakend.
 |
 |
De historie van het wegvervoer
begint bij de ossenwagens. Rechts de eerste gemotoriseerde vervoermiddelen.
T-Ford (1917), Kever (1951) en
Citroën 2CV (1955): je komt ze in veel musea tegen.
De Zündapp Janus (1958) met vrijwel
identieke voor- en achterkant en met een voor- en achterdeur.
De Maico-scooter en een kleine
caravan (1938) horen bij het verkeersbeeld van toen.
De expositie is smaakvol
ingericht en mooi afgewerkt.
Elitewagens van de jaren
zestig: Opel Kapitän PL (1962) en Mercedes-Benz 190D (1963).
Een Ford 20M (1966) met een
bijzonder koetswerk van het Italiaanse bedrijf OSI.
Maserati Merak SS (1977) en Porsche
356 (1962): klassieke sportwagens.
Bijzonderheden
Op zoek naar bijzonderheden stuiten we op de Gutbrod Atlas uit 1959, een
bestelbusje met de motor achterin. De wagen stamt uit dezelfde tijd als de
eerste Volkswagenbus, maar kon niet opboksen tegen de marktkracht daarvan. Dit
exemplaar werd in 1985 door de eigenaar achtergelaten langs de Berlijnse autoweg
nabij vliegveld Tegel. Het lukte de politie niet de eigenaar op te sporen. De
verlaten Gutbrod kwam via een veiling in de museumcollectie terecht. Het is mooi
dat de inrichters van de tentoonstelling juist zo’n model tentoonstellen.
Een
tweede aandachttrekker is een grove, groene vrachtwagen. Het is een elektrisch
aangedreven (!) Hansa-Lloyd 1935. Sinds 1906 was de fabrikant gespecialiseerd in
elektrische auto’s. Tot 1985 deed het gevaarte dienst om bij de visveiling in
Bremerhaven drie ijswagens te trekken. Zoiets is uniek. Dat geldt opmerkelijk
genoeg ook voor de Fiat 500 ernaast. Het is een studiemodel van het Institut
für Kraftfahrzeuge van de Berlijnse universiteit van eind jaren zestig. De
studie werd een flop, het wagentje afgedankt. Nu kijken we er heel anders naar.
De aangepaste Fiat heeft namelijk een hybride-aandrijving en was zijn tijd (te)
ver vooruit. In hetzelfde rijtje zien we een ‘elektrische zeepkist’ uit 1921,
een samenwerkingsproject van technicus Rudolf Slaby en commerciële man Hermann
Beringer. Hoewel het duo er 1000 aan de Japanse autoriteiten wist te slijten,
viel na vijf jaar in 1924 het doek voor de onderneming.
Bij nader inzien blijken er meer vermeldenswaardige auto’s te zijn dan op het
eerste gezicht gedacht, als paaseitjes verstopt tussen de alledaagse voorbeelden
uit hun tijd. De Grade 4/16 uit 1922 bijvoorbeeld. De opmerkelijke vormgeving is
geen toevalligheid. Hans Grade was vliegtuigpionier en zocht na de Eerste
Wereldoorlog zijn heil bij het maken van tweezits automobielen. In 1924
waren zijn creaties de meest verkochte kleine auto’s van het land. Het geluk
duurde kort. De koppositie werd onhoudbaar toen Hanomag met de Kommißbrot kwam en Opel met de Laubfrosch. In 1927 werd het faillissement uitgesproken. Slechts drie auto’s hebben
de jaren overleefd, waaronder deze tweecilinder tweetakter met
kettingaandrijving.
 |
De Gutbrod Atlas 800 werd aan de
kant van de weg gevonden, achtergelaten.
Tegen de concurrentie van de
Volkswagenbus was de Gutbrod niet opgewassen.
Hansa-Lloyd maakte ook
elektrische auto's, zoals deze trekker die tot 1985 in Bremerhaven dienst deed.
Een elektrisch wagentje uit 1920 en
een hybride Fiat 500 van 40 jaar later: hun tijd ver vooruit.
Een foto laat zien dat Siemens in
1903 experimenteerde met elektrisch rijden.
De Grade uit 1922 lijkt op een
klein vliegtuig op wielen.
Een tweetakt tweecilinder drijft
via een ketting de achterwielen aan.
De Grade illustreert, net als de
Saab 92 ernaast, het thema luchtweerstand en de invloed van vliegtuigontwerpers
op auto's.
N.A.G.
Een trio klassiekers van het merk N.A.G. voegt aan de expositie een vleug
Berlijnse autohistorie toe. AEG heeft de onderneming in 1901 opgericht voor het maken van
auto's. De drie letters zijn een afkorting van Neue Automobil Gesellschaft.
Fabriek en hoofdkantoor stonden in Berlijn. In 1908 werd de afzonderlijke
onderneming ingelijfd door de moeder, maar het merk bleef bestaan. Er heeft
nooit AEG op auto's gestaan. Het opkomend nationalisme zorgde er wel voor dat de
N in de naam in 1915 een nieuwe betekenis kreeg. Neue werd Nationale.
In de loop der jaren kocht het bedrijf verschillende andere autofabrieken op. In
1927 nam het Protos van Siemens over, kort daarna Presto, dat op zijn beurt Düx
had ingelijfd. De oorspronkelijke merknaam bleef behouden als onderschrift van
N.A.G.. Op de radiator van een luxe cabriolet uit 1931 staat dan ook “N.A.G. Protos”. De zescilinder met een inhoud van bijna vier liter heeft een top van 110
km/u en loopt 1 op 4,5. (De wagen komt ons bekend voor. Spitten in het geheugen
en het fotoarchief leert dat we ‘m zeven jaar geleden zagen staan in het
toenmalige Meilenwerk in Berlijn.)
De twee andere modellen van het merk zijn een model uit 1901 - één van de eerste
in Berlijn geproduceerde auto’s - en een racewagen uit 1913. Deze werd in 1921
winnaar bij de Avus-races in Berlijn en ging er drie jaar later met de prijs
vandoor tijdens de 24-uurrace van Monza.
Ondanks overnames en uitbreiding - of misschien wel juist vanwege die
expansiedrift - blijkt N.A.G. geen solide onderneming te zijn. Begin jaren
dertig neemt Büssing de vrachtwagenactiviteiten over. In 1935 is het ook met de
productie van personenwagens afgelopen. De Presto-Düx-divisie wordt onderdeel
van Auto Union. AEG concentreert zich op elektrische apparaten.
 |
N.A.G. kocht de Allgemeinen
Automobil-Gesellschaft op en bracht de Klinkenberg in 1901 in de handel.
Racewagen van N.A.G. uit 1913.
Overwinningen op Avus en Monza
zorgden voor positieve publiciteit.
Een zescilinder N.A.G. Protos 208
(1931) die vervallen werd aangetroffen en geheel is gerestaureerd.
Beeldmerk van N.A.G. en van de
merken die door N.A.G. werden overgenomen.
Colani
Meer Berlijnse wortels vinden we bij Colani, waarvan een exemplaar aan de muur
is opgehangen. Het ontwerp is van 1962. Lutz Colani bood zijn kunststof auto aan
als bouwpakket, waarbij de techniek van Volkswagen voor de aandrijving moest
zorgen. 261 werden er afgeleverd aan klanten die 1000 DM hadden aanbetaald. De
eigenaar van dit model uit 1964 verbouwde de auto naar eigen wensen, zette er
een opgevoerde motor van een Volkswagen 411 in en monteerde de remmen van een
Porsche. Dat was een goed idee, want de topsnelheid bedroeg 200 kilometer per
uur.
Totaal anders is de Benz 21/50 pk van 1914, destijds speciaal gemaakt voor de
ambassadeur van het Duitse keizerrijk in Groot Brittanië. Hij bleef tot na de
oorlog aan de overzijde van de Noordzee om in 1981 naar het moederland terug te
keren. De auto wel te verstaan, niet de ambassadeur!
Met een laatste blik op een schitterend gerestaureerde achtcilinder
Mercedes-Benz Nürburg verlaten we de tentoonstelling om ons nog minstens een uur
te laten onderdompelen in de wetenswaardigheden van natuur- en scheikunde, de
werking van onze zintuigen en wat allerlei wetenschappers de wereld aan kennis
hebben nagelaten. Het Science Center Spectrum (in het Duitsland van nu
is Engels net als bij ons geaccepteerd als naamgever) laat je spelend leren.
We kwamen voor de oude auto’s, maar het pakte uit als een veel bredere
kennismaking met de wereld van de techniek. Het museum doet wat dat betreft zijn naam eer aan.
Wellicht dat we ooit nog eens de andere 170 auto's uit de collectie te zien
krijgen.
■
 |
De Colani was door de kunststof
koets zo licht dat-ie aan de muur kan hangen.
De Duitse ambassadeur in
Groot-Brittanië bestelde deze Benz (1914).
Een Mercedes-Benz 460, type
Nürburg uit 1929.
Deze luxe achtcilinder is als
nieuw.
De Trabant 601 in uitvoering van
wegenbouwers mag gebruikt worden door de bezoekers. En dat doe je dan ook...
Overzicht van de tentoonstelling
met vooraan de achterkant van de Amphicar.
Een van de informatiepanelen: de
groei van de Duitse auto-industrie na de oorlog. Lichtblauw = 1953; donkerblauw
= 1973
|