Alvis-tentoonstelling
Den Haag
●
Geschiedenis van Alvis
●
Tijdelijke expositie in Louwman Museum
●
Dwarsdoorsnede van de hele modelreeks
●
Geen eigen koetswerken
●
Veel technische innovaties
december 2019 / januari
2020 - aanvulling november 2020
Kleine speler met een groots verleden
Ter
gelegenheid van het feit dat honderd jaar geleden het Britse automerk Alvis ontstond, staan in de hal van het Louwman Museum tijdelijke zeventien
modellen tentoongesteld. Ze geven een mooi beeld van de geschiedenis van het
bijzondere merk, waaraan in
1967 een einde kwam. Liefhebbers hebben hun
eigendommen als tastbare objecten van hun fascinatie tijdelijk afgestaan. Dat geeft anderen de gelegenheid eens beter
kennis te maken met Alvis.
 |
De aankondiging, afgelopen herfst,
van de tentoonstelling over 100 jaar Alvis was aanleiding eens wat dieper in de
historie van het merk te duiken. De naam was me natuurlijk bekend, net als een
aantal naoorlogse modellen. Ik wist dat het Britse merk in de loop van de jaren
zestig het loodje had gelegd. Maar heel veel meer eigenlijk niet. Af en toe kwam
ik afbeeldingen tegen in boeken over de Engelse auto-industrie. In musea, bij
manifestaties en bij handelaren zag je er soms een in het echt (zie hieronder). Het merk had voor
mij echter weinig bijzondere betekenis. Dat veranderde deze zomer. Alvis kwam in
beeld bij de Nationale Oldtimerdag in Lelystad vanwege het feit dat het
merk honderd jaar geleden werd opgericht.
In mijn boekenkast zocht ik daarna naar het kleine boekje over Britse auto’s uit 1962, ooit gekocht voor 49 cent bij de Slegte, compleet met verroeste nietjes.
Alvis is nog gewoon een aanbieder in het luxe segment. "Unchanged for 1962
are the Alvis three-litre four-seater saloon and convertible. Styling is by
Graber and coachwork by Park Ward". De auto heeft een top van meer dan 100
mijl per uur, onafhankelijke voorwielophanging en schijfremmen op de voorwielen.
Het interieur ademt luxe met leren bekleding, notenhouten dashboard, zwaar
tapijt en ondertapijt. Bij de
opmerkingen lees ik over de reusachtige deuren: “The makers
claim that the doors are so wide that there is no need to fold the front seats
forward to allow passengers to get into the rear seats.”
 |
 |
Af en toe tref je een Alvis in een
museum, zoals deze voorwielaangedreven FA in Autostadt in Wolfsburg.
In 2009 stond in het
toenmalige Meilenwerk in Böblingen deze Alvis Silver Eagle te koop.
Afgelopen juni bracht
deze Alvis Speed 25 uit 1936 een bezoek aan het Louwman Museum.
Een speciale Alvis Speed 20 Special
van 1936, deze zomer
in Lelystad.
Een fraaie Speed 25 Drophead Coupé
(1939) tijdens
het Concours d'Elegance in Apeldoorn in 2010.
Een TA14 van 1948 bij een veiling
in 2012.
Tijdens de
oldtimerdag van 2012 in Zoetermeer was deze TA21 van 1952 van de partij.
Deze twee auto's die deelnamen aan
de Nationale Oldtimerdag staan nu tijdelijk in het Louwman Museum.
Ook in Lelystad: een TA21 Drophead
Coupé uit 1952.
Bij diezelfde manifestatie was deze TC21 uit 1954
aanwezig.
Uit het foto-archief: in 2008
gezien in Malden bij Nijmegen: een TC21 uit 1954.
In 2014 stond bij Classic Park in
Boxtel deze Alvis TA21 uit 1954 te koop.
Op de beurs Interclassics in
Maastricht liep ik datzelfde jaar deze Alvis tegen het lijf.
Op het Concours d'Elégance van
Apeldoorn in 2010 stond deze Alvis TD21
met Graber-koetswerk uit 1959.

Mijn
boekje uit 1962 met beschrijvingen van de Alvis.
Pantserwagens
Als de hal van het museum straks vol staat met Alvis-modellen, wil ik er toch wat
meer over weten, dacht ik. Als
aanvulling op de feiten volgens Wikipedia, bestelde ik het kort geleden
verschenen boek ‘Alvis, The Complete Story’ van Matthew Vale. De inhoud bleek
verrassend en in eerste instantie wat teleurstellend. Anders dan het omslag
suggereert, is het namelijk maar gedeeltelijk een autoboek. Een aantal hoofdstukken
beschrijft andere producten met de naam Alvis, zoals vliegtuigmotoren en pantserwagens. Bovendien moest ik me door vele
pagina’s vol technische wetenswaardigheden heen worstelen. Vale heeft complete
wel erg letterlijk opgevat. Tot in de kleinste details beschrijft hij pagina na
pagina de karakteristieken van de automotoren van Alvis. De
eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik een aantal hoofdstukken diagonaal heb
doorgenomen. De beschrijvingen van de pantserwagens heb ik bewaard voor later,
met de ernstige twijfel of dat later ooit wordt ingevuld. Toch was
het boek geen miskoop. Er ging een nieuwe wereld open. Het werd me steeds duidelijker dat Alvis geen automerk is
geweest als vele andere.
 |
 |
Onderdeel van de tentoonstelling is een presentatie van boeken en
brochures.
Vonk
Dat Alvis bijzonder is, hoef je de leden van de Alvis Owner Club Nederland niet
te vertellen. Het is aan hun enthousiasme en toewijding te
danken dat een groter publiek kan kennismaken met hun favoriete merk. Ter
gelegenheid van de expositie is een speciaal boek uitgekomen: Geschiedenis van
een markant automerk. Hierin vertellen
de clubleden hoe ze eerst eigenaar Evert Louwman en later directeur Ronald Kooyman wisten over te halen
tijdelijk ruimte
in hun museum ter beschikking te stellen.
Met onder hun armen een karrenvracht aan documentatie hadden ze genoeg bewijs om
aan te tonen dat Alvis het waard is geëerd te worden. Het honderdste gedenkjaar is
daar een mooi moment voor.
Na een paar bezoeken slaat de vonk over. De beide mannen van het museum zien wel
wat in het idee. Ze stellen wel
voorwaarden. De gepresenteerde auto’s moeten met elkaar het hele verhaal laten zien
en de moeite van het bekijken waard zijn. Techniek is mooi, maar vaak
onzichtbaar. Het oog van de bezoeker wil ook wat.
Nu de tentoonstelling is ingericht, kun je zonder terughoudendheid vaststellen
dat aan die
voorwaarden is voldaan. Het museum nodigde op donderdag 19 december 2019 relaties
en media uit om de opening mee te maken. Tot begin februari staan
17 modellen van Alvis in de grote hal.
 |
De
Alvis-historie heeft een plaats gekregen in de grote hal van het museum.

De
twee genoemde boeken die overtuigen dat Alvis een merk met bijzondere
eigenschappen is.
Uitzonderlijk
Als kleine speler eist het merk een eigen plaats op in de autogeschiedenis. Motoren
met lichtmetaal, voorwielaandrijving, een gesynchroniseerde versnellingsbak
en onafhankelijke voorwielophanging: op verschillende vlakken is Alvis de
concurrentie een slag voor. Het merk is ook anderszins uitzonderlijk. Hoewel het
complete auto’s aan de klant levert, concentreert het eigen werk zich op
motoren en chassis. De fabriek heeft in de bijna 48 jaar van het bestaan niet
één carrosserie gebouwd. Het maken van de koetswerken wordt overgelaten aan
specialisten buiten het bedrijf. Dat verklaart de grote verscheidenheid aan
modellen, de forse prijzen en de relatief beperkte aantallen. In totaal zijn er
21.000 auto’s afgeleverd, 14.000 vóór en 7000 na de oorlog. Met name in de jaren
vijftig en zestig leidt de keuze tot problemen. Er zijn onvoldoende bedrijven die tegen een aanvaardbare
prijs een carrosserie kunnen maken. Veel gespecialiseerde koetswerkbouwers
verdwijnen doordat steeds meer fabrikanten ervoor kiezen hun auto’s een zelfdragende carrosserie
te geven. Zelfs het klassieke en traditionele duo Rolls-Royce/Bentley neemt
in de jaren zestig voor de meest gemaakte modellen afscheid van het chassis.
De bijzondere strategie van Alvis verklaart waarom bij
de tentoonstelling bij iedere auto de naam van de koetswerkbouwer afzonderlijk
is vermeld.
 |
 |
Alvis
verkocht complete auto's (hier enkele brochures in de vitrine), maar maakte alleen motoren en chassis.
 |
 |
John en De Freville
Vooruitstrevende techniek is dus de rode draad door de geschiedenis van Alvis.
Het verhaal begint in 1919 als ingenieur Thomas George John (1880-1946) zijn
eigen bedrijf start door de bestaande technische onderneming Holley Brothers
over te nemen. Het bedrijf maakt een aantal producten, waaronder stationair
draaiende motoren. John wordt benaderd door ingenieur Geoffrey de Freville die
een viercilinder motor met aluminium zuigers en druksmering heeft ontwikkeld.
Een noviteit. John verwerft de productierechten, samen met de merknaam Alvis. De
Freville heeft die fantasienaam bedacht omdat die in verschillende talen
gemakkelijk is uit te spreken. Op basis van de motor presenteert het nieuwe
bedrijf in maart 1920 zijn eerste auto, de 10/30. Dat de tentoonstelling 100
jaar Alvis over de grens 2019/2020 heengaat, sluit perfect aan bij het
verleden.
De typenaam 10/30 verwijst naar het echte en het daarvan afgeleide
fiscale vermogen, respectievelijk 30 en 10 BHP (british horse power). De auto
levert uitstekende prestaties en biedt een hoge kwaliteit.
De start is goed, maar zeer bescheiden. In 1920 blijft de afzet beperkt tot 12
auto’s. Het volgende jaar zijn het er 344 en weer een jaar later is sprake van
meer dan een verdubbeling. Omdat het aanvankelijke logo van het bedrijf teveel
lijkt op dat van vliegtuigfabrikant Avro, krijgen de auto’s als snel het
driehoekige, rode beeldmerk.
In 1921 verandert de naam van het bedrijf. TG John and Co. Ltd wordt Alvis Car
and Engineering Company Ltd. De fabriek verhuist naar Holyhead Road in Coventry,
tegenover carrosseriebedrijf Carbodies, de latere fabrikant van de beroemde
Londense taxi. (De fabriek is al lang afgebroken en heeft plaatsgemaakt voor een
groot winkelcentrum. Noem het toeval dat we tijdens een reis in Engeland in
2009 boodschappen hebben gedaan in dat winkelcentrum, op dat moment niet
realiserend dat we ons op autohistorische grond bevonden.)
 |
De
tentoonstelling laat ook schaalmodellen en mascottes zien.
Kopkleppen
Een auto uit de beginperiode is de 12/40, de oudste van de tentoonstelling.
Vanwege de vorm van de achterkant is de bijnaam ‘Duck’s Back’. Het lichtgewicht
aluminium koetswerk komt van Carbodies, aan de overkant van de straat. Dit type
krijgt bekendheid door successen bij verschillende races. De anderhalve liter
motor heeft zijkleppen, maar tegen een meerprijs van 75 pond kan de klant ook
kiezen voor kopkleppen. De huidige carrosserie is een reconstructie die in 2013
gereed kwam. De auto werd aanvankelijk naar Australië verscheept en kreeg daar
een vierzits koetswerk. Later keerde de auto terug naar Engeland, ging nogmaals
naar Australië en vervolgens weer terug naar het moederland. De huidige eigenaar
is een Nederlander.
Op basis van de eerste motor ontwikkelt Alvis de 12/50 met standaard kopkleppen. Dit wordt het succesvolste model van het merk. Uiteraard
ontbreekt de auto niet bij de tentoonstelling. Het is een SB; kenners weten dan dat het om een
1600 cc’er gaat. Het ontwerp is van Captain Smith-Clark en William Dunn. De
eerste heeft zijn sporen eerder verdiend bij Daimler. Het uiterlijk is niet erg
opzienbarend en is een product van Cross & Ellis. Op de radiator staat een haas als
mascotte. Bij latere modellen kom je, afhankelijk van de auto, een vuurvlieg of
een adelaar tegen. De mascottes zijn er in vele varianties.
Als veel fabrikanten gebruikt Alvis races om publiciteit te genereren. Een 12/50
racer wint de Brooklands 200 mile race. Ondanks dit succes gaat het financieel
minder. Er komen rode cijfers. Een bankroet dreigt, met carrosserieleverancier
Cross & Ellis als grootste schuldeiser. Door een kapitaalinjectie kan Alvis
echter verder.
 |
Alvis
12/40 met een aluminium carrosserie van Carbodies uit 1923.
Vanwege
de vorm kreeg de auto de bijnaam Duck's Back.
De
Alvis 12/50 is een beroemd model van het merk. Deze
Cross & Ellis is van 1924.
De haas
is in de beginjaren de mascotte van Alvis.
Voorwielaandrijving
In 1925 presenteert het merk een racewagen met voorwielaandrijving en loopt daarmee
voor op de Fransen, Amerikanen en Duitsers. Met succes neemt Alvis deel aan de
24-uur van Le Mans. De opgedane ervaringen worden verwerkt in het straatmodel
dat in 1928 verschijnt. Een dergelijke sportwagen, in de toepasselijke kleur
British Racing Green, is gekozen als beeld voor de tijdelijke
tentoonstelling. De carrosserie is van Cross & Ellis. Aan de ene kant zit een
deur, aan de andere het reservewiel. De motorkap is van staal, de rest van de
auto is met leerdoek overtrokken. De motoren van dit type hebben een inhoud van
1481 cc. De klant kan kiezen tussen een variant met en zonder compressor. Hoe
vooruitstrevend de techniek ook is, door de economische crisis blijft de verkoop
steken. Na slechts 142 stuks is het na twee jaar afgelopen.
Intussen is Alvis in 1927 begonnen met het maken van zescilinders. Het type TA14.75 is het eerste met een dergelijke motor. In twee jaar tijd produceert Alvis er
zo’n 500. De expositie toont een model uit 1928. Anders dan de meeste
vooroorlogse modellen heeft dit géén Engelse carrosserie. Het chassis met
motor is geëxporteerd naar Australië en daar door Martin & King uit New Malvern
van een koetswerk voorzien. Ook hier is de combinatie metaal en leerdoek
gebruikt.
 |
 |
Alvis
12/50, de
sportwagen met voorwielaandrijving uit 1928.
Het
koetswerk combineert metaal met leerdoek.
Deze
auto is gebruikt voor de promotie van de bijzondere tentoonstelling.
Foto's uit het historisch archief van het merk.
Op monitoren bij de modellen worden de foto's vertoond.
De TA14.75 uit 1928 heeft een zescilinder onder de motorkap.
Testmodel
De zescilinder met zijn
Australische koetswerk is niet de enige bijzonderheid. Een Nederlandse eigenaar
uit Castricum leende zijn experimentele tourer uit 1932 uit. De auto is destijds
gemaakt als testmodel voor een nieuwe viercilinder motor voor het type Firefly.
De originele motor ging verloren en werd vervangen door een zescilinder. Te
oordelen aan de stickers op de zijkant gebruikt de huidige eigenaar de auto
geregeld om ermee aan tochten en races deel te nemen. Eén van de stickers op de
groene auto moet je niet te letterlijk nemen: “Be a Friend of the Earth,
drive an Green Car”. Erg milieuvriendelijk zal de wagen niet zijn.
In het najaar van 1932 presenteert Alvis de Firefly, een lichtvoetige
viercilinder. De haas die tot dan toe als radiatormascotte heeft gediend, maakt
plaats voor een vuurvlieg. Het geshowde model is door Cross & Ellis van een
buitenkant voorzien. In totaal maakt Alvis 871 Firefly’s: dat wil zeggen chassis
met een motor.
Als in 1934 Alvis een volledig gesynchroniseerde vierversnellingsbak en
onafhankelijke voorwielophanging presenteert, loopt het wéér voor op de
concurrentie. Het technisch kunnen toont zich ook op andere vlakken. Mijn
complete historieboek meldt dat in de jaren dertig Alvis de bakens deels verzet.
Naast producent van auto’s, ontwikkelt de onderneming zich tot een gerenommeerde
aanbieder van vliegtuigmotoren en pantserwagens. Dat blijft trouwens zo tot lang
na het beëindigen van de autoproductie in 1967.
Vier, zes… wie biedt er meer? Alvis gaat experimenteren met achtcilinders,
vooralsnog alleen voor de racerij. Zo'n achtcilinder is hier ook te zien. Gebruik makend van zo’n experimentele achtpitter en van onderdelen van de racewagen, schept liefhebber Barson in 1939
zijn eigen speciale auto. Het vermogen van de motor is onbekend. De topsnelheid
niet. Die is 192 kilometer per uur, voor die tijd ongekend.
 |
De
originele viercilinder motor ging verloren. In de Alvis ligt nu een
zescilinder.
De
rechter voordeur (aan de bestuurderskant) is dieper uitgesneden dan de
linker.
Met de
auto wordt nog geregeld (hard) gereden.
De
Firefly is een lichte viercilinder.
Achterzijde van de Firefly.
Voorop
staat niet langer een haas, maar een vuurvlieg.
Alvis
experimenteerde met achtcilinder motoren. Barson gebruikte zo'n motor
voor zijn eigen model.
Het
dashboard van de Barson.
Eagle
De reis door de historie en langs de tentoongestelde auto’s loopt parallel. Het
is een compliment aan de mensen die de inrichting voor hun rekening hebben
genomen. Uit 1935 stamt de zescilinder Silver Eagle, de eerste Alvis met een
adelaar als radiatormascotte. Het is een zogeheten 4-Light Saloon. Dat betekent
dat er alleen ramen in de deuren zitten en niet in de achterste dakstijl. Van
dit type verkoopt Alvis er meer dan 1300. De zwarte auto hier is ontworpen en
gemaakt door Holbrook, één van de onafhankelijke carrosseriebedrijven in
Coventry.
Een bekendere leverancier van Alvis is Charlesworth, ook gevestigd in Coventry.
De ontwerpers hebben met de carrosserie voor de Speed 20SD een mooie prestatie
neergezet. De fraaie zilvergrijze Saloon valt op door het lage chassis, waardoor
slanke koetswerken mogelijk zijn. De auto heeft een schuifdak. Subtiel zijn de
blauwe taillelijn en in dezelfde kleur uitgevoerde draadspaakwielen. In het
linkerspatbord is ruimte gemaakt voor het reservewiel.
Naast de dichte Alvis staat een Speed 25, een Tourer. Dit is een typisch
voorbeeld van een luxe vooroorlogse Britse auto met sportwagenkenmerken. De
zescilinder motor met een inhoud van 3,5 liter zorgt voor een top van 170 km/u.
Ook hier zorgt het lage chassis voor een ranke verschijning. Het is een
vierdeurs, met uitgesneden voorste deuren. Van het type Speed 25 zijn er 391
gemaakt, meldt het informatiebordje bij de auto. Daarvan zijn er nog 110 over.
Van dit speciale model bestaan er nog 19 van de 39 die ooit door Cross & Ellis
zijn afgeleverd.
 |
De
Silver Eagle is de eerste Alvis met de adelaar als radiatormascotte.
In dit
geval heeft de adelaar verticale vleugels.
Holbrook was verantwoordelijk voor het koetswerkontwerp. Van dit model
zijn er nog maar zes overgebleven.
Door
zijn lage chassis heeft de Speed 20SD een elegant koetswerk.
De
zilvergrijze auto geeft blauwe accenten.
De
Speed 25 Tourer: van dit speciale model bestaan er nog maar 19.
De
mascotte op deze auto: de adelaar met horizontale vleugels.
De
voordeuren zijn uitgesneden. Het lijkt zo een tweedeurs.
In een
vitrine ligt de eerste gesynchroniseerde vierversnellingsbak.
Mascotte
De laatste vooroorlogse auto van de tentoonstelling is een schitterend open 4.3
Litre, gemaakt door Vanden Plas op een kort chassis. Dat wil allerminst zeggen
dat het een kleine auto is. Integendeel. Opmerkelijk is de tweekleurige
uitvoering, met bijpassende velgen. Dat betekent dat de kleur van de velgen voor
en achter verschilt. De fabriek gebruikte de auto destijds voor shows en
demonstraties. Je kunt je voorstellen dat de wagen bekijks had. Het is beslist
een van de fraaiste Britse auto’s van zijn tijd. Een mascotte op de radiator
ontbreekt: geen haas, geen vuurvlieg en geen adelaar. Historisch gezien is dat
correct. Met de komst van het type 4.3 Litre ziet Alvis af van een
fabrieksmatige radiatormascotte. Niet alle eigenaren stellen dat op prijs. De
vooraanstaande dealer Brooklands in Londen onderkent de behoefte en laat een
mascotte ontwerpen bij Lejeune, het bedrijf dat de eerdere beeldjes voor Alvis
maakte. In dit geval is het geen dier, maar een ‘Running Indian’.
 |
Een 4.3 Litre met Vanden Plas-koetswerk. Let op de twee kleuren velgen.
Dit is
het laatste vooroorlogse model van de tentoonstelling.
De
Londense dealer liet voor klanten een mascotte maken toen Alvis die niet
meer meeleverde.
Een
merkwaardige plaats voor de snelheidsmeter: uiterst links op het
dashboard.
 |
Oorlog
De oorlog slaat diepe wonden. De Duitse Luftwaffe bombardeert de stad
Coventry op
14 november 1940. De verwoeste kathedraal is tot op de dag van vandaag een
monument. Bijna zeshonderd mensen worden gedood, een kleine 900 zwaargewond. De Duitse propaganda
gebruikt een nieuw woord: coventrieren. De fabrieken van Alvis worden zwaar getroffen. Ironisch genoeg niet de panden waar
oorlogsmateriaal wordt gemaakt. Het bedrijf zet zich in voor de oorlogsindustrie
en maakt onder meer onderdelen voor Rolls-Royce vliegtuigmotoren.
Na de oorlog pakt het bedrijf de draad weer snel op. De naoorlogse geschiedenis
krijgt in de tentoonstelling een plaats aan de andere kant van de grote hal. In
1946 verschijnt de TA14, technisch gebaseerd op de vooroorlogse 12/70. De
vierdeurs met klassieke Britse lijnen is een product van Mulliner (niet te
verwarren met H.J. Mulliner, de maker van vele Rolls-Royce-koetswerken).
Opvallend zijn de twee kleuren groen, waarbij de lichte tint neigt naar wit.
Bijna 1800 klanten kopen een TA14, het succesvolste Alvis-model van na de
oorlog. Desgewenst is er ook een tweedeurs cabriolet. Die komt van overbuurman
Carbodies of van Tickford.
 |
 |
De
restanten van de gebombardeerde kathedraal vormen een monument in het
hart van Coventry.
Na de
oorlog pakte Alvis de draad weer op met de TA14. Het model ademt nog de
jaren dertig.
De
carrosserieën van de saloon-modellen kwamen van Mulliner.
De naoorlogse Alvis-typen
hadden geen mascotte, maar
veel liefhebbers plaatsten er een op hun auto.
Duncan
Een veel exclusievere versie is de Duncan Saloon, een tweedeurs zonder
middenstijl. Duncan gebruikt aluminium voor zijn carrosserieën. Vergeleken met
de vierdeurs van Mulliner is de auto 125 kilo lichter en daarmee een stuk
sneller. De keerzijde is de hoge prijs: bijna het dubbele. Meer dan dertig
auto’s op Alvis-basis zijn er dan ook niet gemaakt.
Vier jaar na de herstart presenteert Alvis een nieuwe, drie liter zescilinder
motor. Deze zal tot aan het einde het hart vormen van de naoorlogse modellen. De
positie van het bedrijf als autofabrikant verzwakt echter. Het aantal geleverde
auto’s blijft beperkt, ook vanwege de problemen om een geschikte
koetswerkleverancier te vinden. In sommige jaren zijn slechts twee
productieweken nodig om de jaarproductie te realiseren.
De TA
van Duncan is lichter en sneller, maar was ook veel duurder.
Bij de Duncan staat
een figuur van een hond voorop.
Verder
dan 30 stuks kwam het niet.
TB en TC
Een veelzeggend voorbeeld
van de beginnende teloorgang is de TB21 open tweezitter van carrosseriebedrijf A.P. Metalcraft. De hoge,
traditioneel gevormde voorkant doet afbreuk aan de verschijning. Bij de
introductie is het plan er honderd te maken. Na 31 stuks valt echter het doek. De
klanten lopen de Alvis-dealer voorbij en kiezen voor de veel goedkopere en
aantrekkelijker Jaguar XK120. Je kunt ze geen ongelijk geven.
Rondom de drie liter bouwt Tickford onder meer de TC21-100, bijgenaamd de Grey Lady. De
Britten noemen dat zo mooi een DHC, een Drophead Coupé. Wij zouden geneigd zijn
het een cabriolet te noemen, maar er is een groot verschil. De auto kan ook met
een halfopen kap worden gereden. De 100 is een snelle versie met 100 pk, goed
voor een top van 100 mijl, meer dan 160 km/u. Het is voor het eerst na de oorlog
dat een serieauto een dergelijke snelheid haalt. Deze snelle uitvoering is te herkennen
aan de extra twee luchtinlaten op de motorkap.
 |
De
sportwagen van A.P. Metalcraft (1952) kon niet opboksen tegen de veel
fraaiere Jaguar XK120.
De
voorzijde van de TB21 was te klassiek voor een sportwagen.
Een
promotiefoto waarbij de voorruit is neergeklapt. Te zien op een van de
monitoren tijdens de tentoonstelling.
Ook de
achterkant is minder gracieus dan die van concurrent Jaguar.
Een DHC
noemen de Britten dit: een Drophead Coupé. Deze is van 1955.
De
snelle TC21-100 is herkenbaar aan de extra luchtinlaten
op de motorkap.
De
vormgeving is ook in 1955 eerder klassiek dan modern te noemen.
De auto
is van een enthousiast lid van zowel de Britse als Nederlandse club van
eigenaren.
Doorsnede van de saloon-versie, gebruikt in promotiemateriaal van Alvis.
Graber
In 1955 start Alvis een
samenwerking met het Zwitserse carrosseriebedrijf van Hermann Graber. De Zwitser
zoekt een leverancier van chassis met motoren, de Engelsen een koetswerkbouwer.
De nuchtere Zwitsers nemen afscheid van de klassieke Engelse lijnen en tekenen
een strak model, leverbaar als tweedeurs met vaste kap of als cabriolet. Voor de
exportmarkten is de samenwerking een oplossing, voor de binnenlandse markt niet.
De importheffingen maken de auto in het moederland onverkoopbaar. Alvis verwerft de rechten van het
ontwerp en zoekt in eigen land bedrijven voor de uitvoering. Eerst sluit het een
contract met Willowbrook uit Loughborough, later met Park Ward, de
leverancier van carrosserieën voor Rolls-Royce en Bentley.
De tentoonstelling showt twee modellen uit het Alvis-Graber tijdperk. De TE21
uit 1964 is waarschijnlijk voor velen de mooiste van de show en een van de
fraaiste creaties op een Alvis-chassis. Bij het zien ervan herinner ik me opeens
een advertentie over deze auto in de 1966-er editie van het Zwitserse Automobil
Revue/Revue Automobile, een boekwerk met alle auto’s ter wereld. De presentatie
is even strak als de lijnen van dit model.

In 1966
adverteert Graber met een eenvoudige advertentie in het Zwitserse boek
met alle auto's van de wereld.
Graber
maakte fraaie carrosserieën op basis van een Alvis-chassis, met
ultradunne raamstijlen.
Deze
auto is
uit 1964.
De
elegantie is bijna on-Brits. Je denkt eerder aan een Frans of Italiaans
ontwerp.
Einde
Een blauwe, open TF21 - met 200 km/u als top de snelste Alvis ooit - markeert
het einde van het merk als autoproducent. In 1965 neemt Rover de onderneming
over, maar is twee jaar later zelf overnamekandidaat. Leyland lijft Rover in en
ziet geen heil in het merk Alvis. Een jaar later gaat Leyland met Rover op in
BLMC, de British Leyland Motor Corporation.
“Alvis zal door liefhebbers worden herinnerd als het merk van innovatie,
kwaliteit, elegantie en aristocratie”, schrijft Anton Brouwers, voorzitter van
de Alvis Owner Club Nederland in het voorwoord van het jubileumboek van zijn
club. De kans is groot dat door de tentoonstelling in het Louwman Museum de
schare van liefhebbers groeit. Wie zich erin verdiept, leert dat Alvis méér is
geweest dan zo maar één van de vele traditionele Britse merken. Een kleine
speler met een groots verleden.
■
De
laatste en tevens snelste Alvis: de TF21 van 1967.
Na ruim
47 jaar hield het merk op te bestaan als autofabrikant.
De
carrosserie werd naar het ontwerp van Graber gemaakt door Park Ward.
Links:
hout en leer, dat past bij een klassieke Brit. Rechts: sierstrip en
kofferbakhendel.
Onderdeel van de tentoonstelling zijn miniatuurmodellen.
Modellen uit de vooroorlogse periode.
Tweede van links is
een Duncan convertible. Tweede van rechts een shooting brake.
Net als in het echt:
een grote variatie aan modellen.
Alvis-modellen van de
laatste modelseries.
Koplamp van de Silver
Eagle.
NOVEMBER 2020
De Nederlandse
eigenaar van de Alvis uit 1923 wil van zijn auto af. De vraagprijs is €
49.500. De historie van de auto en van de reconstructie van eerder deze
eeuw is vastgelegd, laat de verkopende partij weten.
|