Museo
Historia
Automoción
Salamanca (E)
●
Museum met overzicht autohistorie
●
Aandacht voor Spaanse merken
●
Bijzondere modellen
●
Pegaso-sportwagen
●
Conceptcars Hispano-Suiza
mei 2015
Op zoek naar de Spaanse bijdrage
Tijdens een toer door Spanje strijken we neer in Salamanca. De eeuwenoude stad
huisvest het Museo de Historia de la Automoción de Salamanca. Het museum geeft op drie verdiepingen een
overzicht van de autogeschiedenis en toont modellen van het eind van de
19e tot het begin van de 21e eeuw. De collectie omvat meer dan 250 auto's, waarvan
er zo'n negentig in wisselende samenstelling te zien zijn. De bezoeker
krijgt een mooi beeld van de ontwikkeling van de auto door de jaren heen. Wij
gaan echter vooral eens kijken naar de Spaanse bijdrage aan de autohistorie.
 |
Salamanca
heeft twee kathedralen naast elkaar, een nieuwe en een oude. Ze zijn als
het ware aan elkaar geplakt en delen de tussenmuur. Nieuw en oud zijn
hier relatieve begrippen. De nieuwe kerk is vijfhonderd jaar oud. In
deze stad wordt de geschiedenis niet in jaren of decennia, maar in
eeuwen geschreven. Samen met Bologna, Parijs en Oxford behoort Salamanca
tot de oudste universiteitssteden van Europa. Hier liggen de wortels van
wetenschap en scholing, lange tijd onlosmakelijk verbonden met de
kerkhistorie. Spanje en katholicisme zijn vele eeuwen hand in hand
gegaan. Het meest extreem daarin was waarschijnlijk Filips de Tweede (1527-1598).
Hij verbond het geloof niet alleen
aan het koningschap en zijn heerschappij, maar ook aan de algemene ontwikkeling van
de wereld. Een mooie illustratie daarvan is het complex van El Escorial bij Madrid, waar hij zijn paleis, een klooster,
bibliotheek en scholen
letterlijk onder één dak liet samenbrengen. Die vervlechting van geloof
en samenleving kom je ook in Salamanca op vele plaatsen tegen.
 |
De oude en
nieuwe kathedraal zijn één geheel.
El Escorial,
gebouwd door Filips de Tweede, niet zo ver van Madrid.
Geschiedenis
We lopen Martoke Witlox tegen het lijf. Of liever: ze spreekt ons aan
als ze merkt dat we Nederlandse toeristen zijn. De van oorsprong
Brabantse woont hier al meer dan twintig jaar en leidt beroepsmatig
bezoekers door de stad. Op deze maandagmorgen probeert ze een groep te
formeren voor een tocht langs kathedralen en universiteitsgebouwen. De
belangstelling is echter heel mager. De plaatselijke VVV heeft nog geen
mensen doorgestuurd. Het lukt haar nog een Spaans koppel te strikken.
Vier mensen is een groep, besluit ze. Afwisselend in het Nederlands en
Spaans trekt de geschiedenis van Karels en Filipsen aan ons voorbij.
Intussen wijst ze op bijzondere details, zoals het recht om bij een
promotie aan de universiteit je naam op de gevel te zetten. Ze laat zien
hoe restaurateurs van oude gebouwen hun visitekaartje achterlaten. Aan
de eeuwenoude versieringen wordt een actuele beeltenis toegevoegd. Dat
verklaart de astronaut op de gevel van de Nieuwe Kathedraal. Witlox
vertelt met groot enthousiasme over het verleden. Ooit waren de Romeinen
hier heer en meester. Salamanca is door de eeuwen heen een centrum van
taalontwikkeling geweest. Vele studenten uit het buitenland komen hier
hun taal leren. Het is daarom des te opmerkelijker dat in de
plaatselijke horeca en op straat maar weinigen zelfs de basis van het
Engels beheersen.
 |
 |
De oude
Romeinse brug is voor het grootste deel nog in tact.
Salamanca toont
de historie van vele eeuwen ontwikkeling.
Gepromoveerden
mogen hier hun naam op de muren van de universiteit laten zetten, bij het
symbool voor Victor (overwinning).
Op de
gerestaureerde gevel hebben de restaurateurs hun hedendaagse visitekaartje
achtergelaten.
Museo Casa Lis
In deze stad
kijkt men niet op een eeuw meer of minder. Het lijkt niet de meest
logische omgeving voor musea die zich richten op de laatste eeuw als
klein stukje van de historie. Toch
zijn ze er. De toeristenindustrie is er blij mee. Eén ervan is het Museo
Casa Lis, museum voor Art
Deco en Art Nouveau. Alleen al de glazen gevel en het kleurrijke glazen
dak zijn reden genoeg om er binnen te gaan. Kunst
hoeft geen eeuwen oud te zijn om aantrekkelijk te zijn. Dit voorjaar is
er een bovendien een zeer verzorgde tijdelijke tentoonstelling rond
mode- en parfumkoningin Coco Chanel. Na dagen van gotiek, renaissance en
barok is dit een mooie afwisseling.
De gevel en het
glazen dak (rechts) zijn al de moeite van een bezoek aan Museo Casa Lis waard.
MHAS
Vanaf de bovenverdieping van Casa Lis zie je het Museo de Historia de la
Automoción de Salamanca (MHAS) aan de overkant van de straat liggen. De
aanduiding hoog op het gebouw is zelfs alleen van hier af te lezen. Een
tweede bewaarplaats van oude nieuwerwetse
zaken. In veertig jaar bouwde Demetrio Gómez Planche en zijn familie een
verzameling oude en bijzondere auto’s op. Volgens een strooifoldertje
staan op de meer dan 4000 vierkante meter grote museumvloer enkele
unieke modellen, zoals een nooit gerestaureerde Hispano-Suiza uit 1910,
twee Pegaso’s en een Muntz Jet. Een goede reden voor de liefhebber om
het indrukwekkende decor van eeuwenoude straatjes, kerken en kloosters
nog een keer even te laten voor wat het is. Meer mensen doen dat. Vorig
jaar bezochten 50.342 bezoekers de tentoongestelde auto's. Het MHAS heeft aanzien. Een
plaquette op de gevel vermeldt dat de toenmalige koning Juan Carlos en zijn vrouw Sofia op 25 september 2002 de opening verrichtten.
Vanaf 1 oktober van dat jaar mocht ook het publiek naar binnen bij het
eerste openbare automuseum van Spanje.
 |
De koning en
koningin openden dit museum in 2002.
 |
Bekend
De dame achter de kassa geeft in gebroken Engels en met veel gebaren
tekst en uitleg over de opzet. Er zijn drie verdiepingen. Je gaat eerst
naar beneden om daarna twee keer een etage omhoog te gaan. De route
wijst zich vanzelf. In grote lijnen is de opzet chronologisch, beginnend
met een driedimensionale illustratie van de stoomwagen van Cugnot en een
replica van de eerste Benz. Heel verrassend is dat niet. Veel getoonde
auto’s zijn bekend. Je loopt via de pioniersmerken Renault en Panhard et
Levassor naar de tijden van de T-Ford en Rolls-Royce Silver Ghost om in
de jaren dertig en veertig van de Traction Avant en de grote Amerikanen
uit te komen. De naoorlogse periode komt in beeld met iconen als de
Kever, de Ponton-Mercedes, de Citroën DS, de Fiats 500 en 1100 en een
stevige vertegenwoordiging van Britse merken, waaronder een Vanden Plas
Princess, Rover 3 Litre en Wolseley 4/44. De tijdreis eindigt op de
bovenste verdieping met een handjevol sportieve cabriolets en Formule
1-racewagens. De opzet is ruim. Alles is goed te bekijken. Van de
collectie van 255 auto’s is ruim een derde aanwezig. Dat is goed. Beter
wat minder auto’s en meer ruimte dan omgekeerd. De uitstraling is
technisch, vooral door de aluminium vloer en afscheidingen.
 |
 |
Het begin:
uitleg over de Cugnot van 1769 en een replica van een Benz 1886.
De
benedenverdieping met rechts een Panhard et Levassor.
Renault BZ uit
1910.
Op de
benedenverdieping ook veel Amerikanen.
Alles is ruim
omgesteld. De aluminium vloer en afscheidingen geven een technische sfeer.
Deze DeSoto Six
uit 1936 had een motor van 3200 cc en een top van 110 km/u.
Het museum
heeft drie exemplaren van het merk Amilcar.
De Amilcar CGSs
van 1927 heeft een opvallende aluminium koetswerk. Let ook op het zitje helemaal
achterin.
Deze Berliet
heeft hele chique bankjes.
Een Theophile
Schneider uit 1919, typische een auto van zijn tijd.
DKW
Meisterklasse 1935 en een nagebouwde werkplaats.
Zicht op de
tweede verdieping, de naoorlogse periode.
De banken zijn
geheel in stijl, met wieldoppen en andere onderdelen.
Fiat 500 C
Topolino en de Fiat 1100.
Wolseley 4/44
uit 1954. Het naamplaatje in de grille ging branden als de lampen werden
aangedaan.
De typenaam
werd zowel in letters als met cijfers geschreven, op de motorkap en de bumper.
Zicht op de
bovenste verdieping.
Twee dure
Britse saloons uit de jaren zestig: een Vanden Plas Princess en een Rover 3
Litre.
Klassieke
Britse sportwagens: een MG Midget en Sunbeam Alpine.
Renault
Caravelle en een Peugeot 204 Cabriolet in Amerikaanse uitvoering, herkenbaar aan
de vier koplampen.
De reis door de
tijd wordt afgesloten met een aantal racewagens.
Zeldzaamheid
Terwijl een schoolklas met kinderen van basisschoolleeftijd luistert
naar uitleg over een oude auto, constateren we al lopend dat niet alles
hier ‘dertien in een dozijn’ is. Een T-Ford is niets bijzonders,
maar eentje die loopt op gas is een curiositeit. Een AMC Pacer is geen
zeldzaamheid, maar ook geen alledaags model. Van de Amerikaanse Muntz
Jet (V8, 200 pk, 190 km/u) zijn er tussen 1951 en 1954 volgens zeggen
maar 320 gemaakt, waarvan er wereldwijd nog 136 bekend zijn. In Europa
zijn er twee: de auto hier en eentje in Nederland. Deze Muntz stamt uit
1952, maar kreeg samen met twee andere onverkochte modellen in 1955 een
ander front, duidelijk geïnspireerd op dat van de succesvolle Ford
Thunderbird. De poging het merk nieuw leven in te blazen, mocht niet
baten. De productiekosten bleken hoger dan de verkoopprijs. Dan is het
snel afgelopen. Van de drie gemodificeerde modellen is dit de enige die
is overgebleven.
Het verhaal achter de Rolls-Royce Silver Ghost is niet minder bijzonder.
De auto kwam in 1946 in handen van de Spaanse spoorwegen die hem
ombouwde tot ambulance. Na jarenlange dienst en een miljoen kilometers
ontfermden liefhebbers zich erover. Het huidige koetswerk is in 1970
opnieuw gemaakt naar het oorspronkelijk ontwerp van Hooper (en niet
Hoopper zoals op het informatiebordje staat).
 |
Een T-Ford met
gasaandrijving: zojuist aan de collectie toegevoegd.
Een Amerikaan
die je ook niet in veel musea ziet: de merkwaardig gevormde AMC Pacer.
Van de Muntz
Jet zijn er maar twee in Europa, hier en eentje in Nederland.
Het interieur
is net als de buitenkant zeer strak van vorm.
Het interieur
is net als de buitenkant zeer strak van vorm.
Dit is er een
van een serie van drie met gewijzigd front. Het mocht niet baten.
Van luxe auto
naar ambulance en in 1970 weer in oude staat hersteld: een Rolls-Royce Silver
Ghost.
Staatskaros
Een statige Cadillac Fleetwood heeft ook in dienst gestaan van de
samenleving, zij het dat veel minder mensen er gebruik van hebben
gemaakt. Tussen 1970 en 1983 was het een officiële staatskaros. De
limousine - lengte 6,19 meter - is onder meer gebruikt door generaal
Franco. Ernaast staat een minstens zo lange, aangepaste Mercedes-Benz
560SEL. Naar de precieze lengte moet je raden. Wel staat vermeld dat het
kogelwerend glas een dikte van vier centimeter heeft en dat het
totaalgewicht 3480 kilo bedraagt. De technische aanpassingen werden in
Spanje gedaan, het interieur is onder handen genomen door het Belgische
bedrijf Carat Duchatelet.
Onder meer
Generaal Franco maakte gebruik van deze Cadillac.
Vier centimeter
dik is het glas van deze omgebouwde Mercedes-Benz 560 SEL.
Echt Spaans
Hoe aardig deze bijzondere modellen ook zijn, echt Spaans is het
allemaal niet. En waren we daar niet naar op zoek, de Spaanse bijdrage
aan de autohistorie? Heel groot is die bijdrage trouwens niet. In totaal
zijn er in ruim honderd jaar maar enkele tientallen Spaanse merken
geweest (►zie
overzicht voor de meest bekende). Sommige hebben niet eens tien jaar bestaan.
Daaruit mag je niet afleiden dat Spanje en auto-industrie twee
grootheden zijn die weinig met elkaar te maken hebben. Zeker niet in de
huidige tijd. Vandaag de dag is Spanje na Duitsland de tweede
autoproducent van Europa, met een jaarproductie van 1,9 miljoen auto's
in 2014. Het gaat daarbij echter – met inbegrip van Seat met zijn Duitse
moeder – om modellen van buitenlandse merken, zoals Peugeot, Citroën,
Renault, Volkswagen en Ford.
De stoomwagens
van Pedro Ribera zijn de eerste in Spanje geproduceerde 'automobielen'.
140 Jaar
In de kleine museumwinkel ligt een boekje "140 Años de Automóvil en
España", in 2002 verschenen. Om tot die 140 jaar te komen, rekent de
auteur de stoomwagens mee die spoorweg-ingenieur Pedro Ribera rond 1860
schiep. De techniek voor de voertuigen had hij uit Engeland laten komen.
Zijn eerste zelfbeweger kreeg de naam Castilla mee, de tweede
doopte hij Prins Alfonso. Overgebleven gravures geven een indruk
hoe de apparaten er uitzagen.
Naar deze twee aartsvaders van de Spaanse auto-industrie hoef je in het
museum niet te zoeken. Ze schitteren door afwezigheid. Het museum heeft
wel andere representanten. Je ontdekt ze tussen de andere
tentoongestelde modellen. De Spaanse merken staan niet apart.
 |
Hispano-Suiza
Het beroemdst is waarschijnlijk Hispano-Suiza. De naam suggereert een Spaans-Zwitserse
achtergrond. Dat klopt. In 1898 startte Emilio de la Cuadra in Barcelona
met het maken van elektrische auto’s. Dat was minder succesvol dan
gehoopt. Hij nam de Zwitser Marc Birkigt in dienst om een
verbrandingsmotor te ontwikkelen. In 1903 ging de onderneming echter
failliet. Op 14 juni 1904 volgde een doorstart. Die datum is de
geboortedag van het nieuwe merk Hispano-Suiza. Behalve personenwagens
produceerde de fabriek vrachtwagens, bussen, wapens en vliegtuigmotoren.
Birkigt toonde zijn vaardigheden tijdens de Eerste Wereldoorlog met de
ontwikkeling van een nieuw soort vliegtuigmotor, waarbij het motorblok
in één stuk is gegoten. Zijn automobiele meesterwerk was de H6 uit de
jaren twintig. Het bedrijf heeft dan inmiddels een Frans filiaal
opgericht. Dat overvleugelt het moederbedrijf en produceert topproducten
die een hoog aanzien genieten. Gaandeweg krijgt de Franse tak een steeds
zelfstandiger positie. In Spanje bouwde Hispano-Suiza tot 1946
personenwagens, in Frankrijk tot aan de Tweede Wereldoorlog.
 |
 |
Hispano-Suiza
uit 1910. De meeste Spaanse merken kwamen uit de buurt van Barcelona.
Deze
Hispano-Suiza is nog helemaal origineel en daarom alleen al uniek.
Mazel
Het museum toont drie klassieke Hispano’s: een volledig originele en
ongerestaureerde 30-40 HP landaulette uit 1910, een open 16 HP uit 1922
en een luxe limousine van drie jaar later. Bewust staat er klassieke
Hispano’s, want de naam duikt aan het begin van deze eeuw opnieuw op
tijdens internationale autotentoonstellingen. Het in Barcelona
gevestigde advies- en ontwikkelbureau Mazel Group verraste met een
reïncarnatie. Het merk is dood, leven het merk. Het bleef bij
conceptcars, bedoeld om te laten zien wat het bedrijf in zijn mars
heeft. Tot de klantenkring behoren vele autofabrikanten, van Dacia tot
Ferrari, van Alfa Romeo tot Volvo, van Tata tot Toyota en alle Duitse
topmerken. Een paar van die Mazel-ontwerpen is hier bij elkaar
gezet.
Een
Hispano-Suiza 16HP uit 1922.
De chauffeur
kon gebruik maken van een groot zoeklicht als vijfde lamp.
Pronkstuk is de Hispano-Suiza
T-49 van 1925, een coupé-de-ville.
Conceptcars van
Mazal: de Journey Adventure Vehicle uit 2005 en de Spotiva Latina, in
opdracht van Fiat.
In 2005 stond
deze auto op de autosalon van Barcelona.
Mazel blies de
naam Hispano-Suiza met zijn creaties nieuw leven in. Links de HS 21 GTS uit 2002
met 600pk.
De HS 21 stond
als showmodel in 2000 op de internationale tentoonstellingen.
De
Hispano-Suiza K8 sedan is van 2001.
Bonet en Victoria
Dat Emilio de la Cuadra eind negentiende eeuw niet de enige Spanjaard
was met belangstelling voor de autowereld, bewijst Francesc Bonet Dalmau.
De Catalaanse industrieel en textielproducent kwam tijdens de
wereldtentoonstelling van Parijs onder de indruk van de paardenloze
voertuigen en de verbrandingsmotor van Daimler en besloot er zelf een te
gaan maken. Vanaf 1890 reed hij ermee door de straten van Barcelona.
Hard ging het niet: zo’n 15 km/u. Het origineel is verloren gegaan. Eind
jaren tachtig zijn twee replica’s gebouwd. Dit is er een van.
Niet nagemaakt, maar origineel is de Victoria uit 1920, van de Talleres Moderno
Garage Franco Español in Madrid. Het is vermoedelijk het enig
overgebleven exemplaar. De naam was een eerbetoon aan de toenmalige
Spaanse koningin. Ondanks de kwaliteiten had het merk een kort leven. In
1924 was het na vier jaar en zo’n honderd auto’s afgelopen.
Bedrijfswagenfabrikant Gwynne Cars in Londen kocht in 1922 de rechten en
bouwde in Engeland nog 2000 exemplaren. Maar ook daar viel in 1929 het
doek. De concurrentie was te groot.
 |
Een van de twee
replica's van de driewieler van Bonet met een Daimler-motor.
Van de
Victoria - genoemd naar de koningin - is er vermoedelijk nog maar één.
Anders dan de
meeste andere Spaanse merken, stond de fabriek in Madrid.
Biscúter
Het verhaal van Biscúter is het spiegelbeeld van het vorige. Ontworpen
in Frankrijk aan het eind van de jaren veertig door vliegtuig- en
auto-ontwerper Gabriel Voisin, bleek de belangstelling in het moederland
minimaal. De Spaanse firma Autonacional S.A. uit Barcelona kocht midden
jaren vijftig de licentierechten en maakte er tot begin jaren zestig
zo’n 12.000. De oorspronkelijke naam Biscooter – een grapje: de auto is
niet meer dan twee scooters – werd naar het Spaans vertaald. Minimaler
kan een autootje niet zijn. Zeker de open versie, met als bijnaam ‘de
schoen’, biedt niets meer dan het hoogst noodzakelijke. ‘Zo lelijk als
een Biscúter’ werd in Spanje een gevleugeld begrip.
Een Frans
ontwerp, maar in Spanje populair geworden: de Biscúter, bijgenaamd 'de schoen'.
Op de neus
staat zowel de originele Franse merknaam als de Spaanse aanduizing.
De open versie
was wel heel spartaans. Rechts een mini-stationkarretje.
Pegaso
Het tegenovergestelde van de Biscúters zijn de sportwagens van Pegaso.
Het museumfoldertje belooft twee modellen, maar de afgebeelde rode
spider schittert door afwezigheid. We moeten het doen met de zwarte
Z-102 coupé met een koetswerk van Saoutchik. Een kleine zeven jaar
maakte de vrachtwagen- en bussenfabrikant Pegaso supersnelle en dure
sportwagens, tussen 1951 en 1958. De Z-102 was in die tijd de snelste
productieauto ter wereld. Ferrari-rijders moesten toezien hoe eigenaren
van de Spaanse sportwagen hen voorbij reden. Bron van die prestatie was
de V8 onder de motorkap, aanvankelijk een 2,5 liter/170 pk, later een
3,2 liter/360 pk. Pas bij 249 km/u hield het versnellen op. Van de 86
die er in totaal zijn gebouwd (28 cabrio’s, de rest coupés), zouden er
nog dertig over zijn. Een dergelijke exclusiviteit heeft z’n prijs. Eind
2013 ging een Z-102 bij een veiling voor een kleine 800.000 dollar in
andere handen over. Hoewel Pegaso ook zelf koetswerken bouwde, werden de
meeste carrosserieën gemaakt door de gespecialiseerde bedrijven: Serra
(Barcelona), Saoutchik (Parijs) en Touring (Milaan).
 |
Sneller dan een
Ferrari: de Pegaso Z-102.
Het vliegende
paard was het beeldmerk.
Er schijnen 86
Pegaso's gemaakt te zijn.
Onder de
motorkap lag een V8, goed voor 170 tot 360 pk.
Advertenties
lieten andere carrosserievarianten van de Z-102 zien.
Saoutchik uit
Parijs maakte het koetswerk...
...en zette dat
op de nummerplaathouder achter.
In het
promotiefoldertje staat rechtsonder de andere Pegaso. Die stond bij ons bezoek
niet in het museum.
Seat, Nardi en FASA
De Spaanse koek is nog niet op, maar je moet er wel beter naar zoeken.
Seat is vertegenwoordigd door een zwart-gele taxi, een 1500, en de
Spaanse volksauto 600. De laatste is in opzet vrijwel identiek aan het
moedermodel uit Italië, maar liep vaak wel wat achter bij aanpassingen.
De hier getoonde 600E was de eerste uitvoering met deurscharnieren aan
de voorkant, zes jaar nadat Fiat deze verandering doorvoerde. Sterker
nog: de 600E werd pas geïntroduceerd toen Fiat de auto al uit productie
had genomen.
De 1500 heeft een duidelijk afwijkende grille
met een geheel eigen beeldmerk. De schrijfwijze op de wieldoppen is
echter weer direct afgeleid van het Italiaanse origineel. (Voor de
historie van Seat zie
►artikel elders op deze website.)
Op basis van de techniek van de Seat 600 maakte het Nardi uit Zaragoza
een exclusief coupeetje, waarvan hier in Salamanca de houten
carrosseriemal staat. Tussen de presentatie in Madrid in 1960 en het
einde van de onderneming in 1966 zijn er vermoedelijk 65 tot stand
gekomen. De 750
cc motor bracht het tot 160 km/u, mede door de lichte carrosserie, die
35 kilo minder woog dan van een gewone 600.
Naast de Seat 600E zien we een Renault 4CV staan. Je moet goed kijken om
te zien dat deze Spaans is. Hij werd als
4/4 verkocht. Het beeldmerk op de neus vermeldt niet alleen
Renault, maar ook F.A.S.A. Die letters staan voor Fabricacion de
Automoviles Sociedad Anonima. De onderneming werd in 1951 gevestigd in
Valladolid om de Franse modellen in licentie te gaan fabriceren.
Aanvankelijk had Renault een beperkt deel van de aandelen. In 1965 werd
dat bijna de helft, in 1976 de meerderheid en sinds 2000 is het een
volle dochter. Tussen 1974 en 1984 maakte de fabriek zelfs een eigen
model, de Siete (7 dus), een Renault 5 met kontje. Die had hier niet
misstaan. Deze 4CV alias 4/4 is veel gewoner, zij het dat er opvallende
extra gaten zitten bij de motorkap aan de achterkant. Extra
koelopeningen voor de warme Spaanse lucht? Wie zal het zeggen.
 |
Seat 1500,
destijds veel gebruikt als taxi.
Het eigen
embleem onderscheidde de auto van zijn Italiaanse voorbeeld.
De
trapeziumachtige vorm is typerend en zagen we destijds ook bij de
Peugeot 404 en Austin/Morris Cambridge/Oxford.
Toen de Seat
600E werd geïntroduceerd had Fiat het model al uit productie genomen.
De mal van het
koetswerk van de Nardi 750, in 1960 geïntroduceerd en zo'n 65 keer gemaakt.
Wij kennen de
wagen als Renault 4CV, de Spanjaarden als 4/4.
Aan de extra
koelopeningen en het merkplaatje zie je dat het om een Spaanse versie gaat.
Jammer dat de
Renault Siete (waarvan hier de folder) niet in het museum staat.
Authi
Wie niet oplet, loopt aan de Mini voorbij. Maar ook hier is sprake van
een (gedeeltelijk) Spaans product. Het is een Authi, afkorting van
Automoviles de Turismo Hispano Ingleses. Het bedrijf werd in 1965 in
Pamplona gevestigd als een joint venture van het Spaanse bedrijf NMQ en
de British Motor Corporation. Op deze manier konden de Engelsen de markt
betreden en de hoge importheffingen omzeilen. De fabriek maakte vrijwel
ongewijzigde kopieën van de modellen van Austin en Morris. De Mini 1000
was met 140.000 stuks het meest geproduceerd. Het koetswerk kwam uit
Engeland, de motor en versnellingsbak werden in Spanje gemaakt. In 1976
bood British Leyland de fabriek te koop aan en werd Seat door de Spaanse
overheid gedwongen deze over te nemen. Net als bij Renault kwam de
fabriek ook met een eigen model: de 1100/1300 met een kofferbak.
Het museum laat ook het product zien van een Frans-Spaanse samenwerking:
een Naval-Somua brandweerwagen uit 1930.
 |
 |
Let op het
kleine merkplaatje aan de zijkant en zie dat het een Spaanse Mini is.
Het wagentje
heeft beschermende bumperbeugels voor en achter.
Niet in het
museum (helaas): de Authi Victoria, een eigen ontwikkeling op basis van de BMC
1100/1300. (foto's: wikipedia)
Product van een
Frans-Spaanse samenwerking, deze brandweerwagen uit 1930.
Barreiros en FADA
Nog een verdwaalde buitenlander is de Dodge 3700, een project uit de
jaren zeventig van dieselmotorenbouwer en industrieel Eduardo Barreiros.
Ruim 17.500 keer assembleerde de Spaanse fabriek in Madrid de uit
Argentinië geïmporteerde modellen, eerst de Dart en later de 3700. Het
was destijds verreweg de grootste in het land gemaakte auto. Een grotere
motor dan deze 3,7 liter zescilinder heeft een Spaans serieproduct nooit
gekend. De auto was gewild in regeringskringen. In 1969 werd Chrysler
eigenaar van de fabriek, tot het moment dat het bedrijf de Europese tak
afstootte en overdeed aan Peugeot.
In het eerder genoemde Valladolid ontstond in 1952 het bedrijf F.A.D.A.
(Fábrica de Artículos de Aluminio - fabriek voor aluminiumproducten).
Spaanse en Italiaanse ingenieurs werkten er samen aan een vrachtwagentje
met drie wielen en een eencilinder, luchtgekoelde motor van 673 cc en 22
pk. Het was een krachtpatsertje. De laadcapaciteit was 1500 kilo. De top
bedroeg 70 km/u en het verbruik was ongeveer één op tien. Uit het hier
getoonde prototype ontstond de F-54. De merknaam zou later veranderen in
S.A.V.A., waarbij de letter een afkorting zijn van Sociedad Anónima de
Vehículos Automóviles. De onderneming zou later ook tractoren in
productie nemen, waarbij werd samengewerkt met Berliet en BMC.
 |
Barreiros
importeerde de Dodge uit Argentinië en zette de wagen in Spanje in elkaar.
Prototype van
de FADA, een kleine mannetjesputter.
En zo zagen de
latere productiemodellen er uit.
Een
Brits-Spaanse SAVA-Nuffield tractor.
Studieproject
Van het ene prototype naar het volgende.
Hier is het bij een enkel exemplaar gebleven. De Minicoche VM uit 1973
is een eenmalig studieproject, dat het midden houdt tussen een
gemotoriseerde trapauto en een serieuze weggebruiker. Het kleine
wagentje is gebaseerd op een buizenframe en heeft een motorfietsmotor
voor de aandrijving. Voor een dergelijke curiositeit heeft een museum
altijd wel belangstelling. Juist op de dag van het bezoek wordt het
wagentje, met nog vier andere modellen, tijdens een feestelijke
plechtigheid overgedragen. De komende tijd
staan ze in een aparte zaal om later onderdeel te worden van de
tentoonstelling.
Een eenmalig
studieproduct uit 1973. Speelgoed of auto?
Media
Daags na ons bezoek berichten de Spaanse media over de bijeenkomst
rondom de
uitbreiding van de MHAS-collectie. Het ene artikel legt het accent op
het mini-autootje, het andere op de – werkelijk schitterende – Daimler
uit 1938.
Bij de feestelijke overdracht van de vijf auto's onderstreepten de
aanwezigen het
belang van het museum als trekpleister voor de stad. Zelfs in een
omgeving met eeuwenoude bouwwerken en kunst worden oude auto’s op waarde
geschat, zo blijkt maar weer eens.
In de buurt? Ga er vooral kijken. Het MHAS zou voor buitenlandse
toeristen nóg aantrekkelijker zijn als de informatie ook in het Engels zou
worden aangeboden. Of is het bewust zo, in deze talenstad? Als aansporing om
nou eindelijk een start te maken met een beginnerscursus Spaans? Me encantan los coches
viejos. Me gusta visitar museos.
■

Uitbreiding van
de collectie: deze bijzonder fraaie Daimler Type 15 uit 1938.
De auto is
uitgerust met een gereedschapsset als onderdeel van de kofferklep.
|