Museum De Rijke
Oostvoorne (NL)
●
Veertig jaar verzamelen
●
Accent op oude Fords
●
Veel Amerikaanse auto's
●
Nadruk jaren '20 tot '60
●
Ook pick-ups en trucks
augustus 2014 -
laatste aanvulling sept. 2017
Museum bestaat inmiddels niet meer |
Een schreeuw om twee extra hallen
De
verzameling auto's die Cees de Rijke sr. in veertig jaar bij elkaar bracht en
restaureerde is zo groot dat zelfs vier bedrijfshallen op het industrieterrein
in Oostvoorne eigenlijk niet genoeg ruimte bieden. Meer plaats zou de omvangrijke
collectie ten goede komen. De nadruk ligt op Amerikaanse auto's, maar er staan
ook interessante modellen uit andere landen. Daarnaast zijn er vrachtwagens,
pick-ups, klassieke
bussen, brommers en nog veel meer.
 |
Op weg naar het automuseum op het industrieterrein van Oostvoorne kom je
vanaf Rotterdam door het Botlekgebied. De petrochemische industrie en
tankopslagbedrijven bepalen het landschap. Het is niet het mooiste
stukje Nederland, maar wel het kloppend hart van de natie. Rotterdam mag
het predikaat ‘grootste haven van de wereld’ jaren geleden kwijt zijn
geraakt, opslag en doorvoer blijft van wezenlijke betekenis voor de
Nederlandse economie. Met vervoer is een goede boterham te verdienen.
Cees de Rijke is daar het levend voorbeeld van. In 1945 begon hij met
het vervoeren van melk naar de fabriek in Rotterdam. De onderneming
bleek succesvol. De Rijke sloeg de vleugels verder uit en richtte een
internationaal transportbedrijf op. Vandaag de dag is het een
onderneming met 27 vestigingen in zeven landen en 1300 medewerkers.
Logistiek in de brede zin des woords is de kernactiviteit. Het is nog
altijd een familiebedrijf. Daar is de oprichter trots op. De meeste
klanten zijn bedrijven in de chemie en petrochemie.
Hobby
De Rijkes succes bracht zoveel geld in het laatje dat hij niet alleen
invulling gaf aan zijn naam, maar er ook een toch behoorlijk kostbare
hobby op na kon gaan houden. In veertig jaar tijd bracht hij een
collectie van meer dan tweehonderd oude auto’s bij elkaar. Een
belangrijk deel daarvan is gerestaureerd. Hij bracht de auto’s onder in
zijn museum, op industrieterrein Pinnepot in Oostvoorne. Een vorig
bezoek dateert van jaren geleden. Reden om nogmaals koers te zetten in
westelijke richting. In de zomermaanden is het museum drie middagen in
de week open, in het voor- en najaar twee middagen en in de winter gaat
de deur op slot. Het is geen commerciële activiteit. Dat geeft niet. Een
hobby mag wat kosten.
 |
Vier hallen
Je hoeft op het industrieterrein niet lang te zoeken. Op de gevels van
vier geschakelde bedrijfspanden staan meer dan levensgroot afbeeldingen
van enkele oude Fords, model A en T. Gele vlaggen van
het museum wapperen aan de masten ervoor. De ingang is niet over het
hoofd te zien. De alleraardigste dame bij de kassa legt omstandig uit
dat er vier hallen zijn. Dat is geen overbodige luxe. Gasten blijken de
doorgang naar de laatste hal nog wel eens over het hoofd te zien. Dan
mis je toch een aantal indrukwekkende vrachtwagens, bussen en
nostalgische personenwagens. De middag geeft haar gelijk: een ouder
echtpaar spreekt me aan om te verifiëren dat er toch echt vier
hallen zijn. Waar kunnen ze die vierde vinden?
De afbeeldingen buiten op de gevel zijn niet toevallig van
een Ford. Hoewel de Rijke niet eenkennig is als het gaat om de
autohistorie, heeft het Amerikaanse merk een streepje voor. Zo heeft hij
naast de ‘echte’ auto’s een collectie van 900 miniaturen: alle modellen
van Ford die in de eerste eeuw zijn gemaakt.
 |
Wanden met
vitrines met in het klein alle Fords die in 100 jaar zijn gemaakt.
Zomaar twee
voorbeelden, van een Duitse Ford Taunus en enkele Engelse Fords.
Hal 1
In de eerste hal
is het vooral Ford wat de klok slaat, met nadruk op het beroemde model T
en zijn opvolger, de A. Er staan vele versies, waaronder een
exclusieve T-Speedster en een serie bedrijfswagens. In een T-Ford
zitten op de voorbank een sterk gekrompen Laurel en Hardy, het duo dat
met de T heel wat te stellen heeft gehad. En andersom: de Ford met hun.
In een hoek trekken een hele vroege voorloper van een personenbusje en een tankwagen met
houten opbouw de aandacht. Dat komt meer door de kleur van het blank
gelakt hout dan door het
materiaal zelf.
De eerste jaren hadden immers alle T-Fords een houten carrosserie.
Op
basis van een A-Ford staat er een ‘echte’ Woody: een stationcar met
houten opbouw aan de achterkant in combinatie met een reguliere
voorkant. Jarenlang zou dit type auto in Amerika
populair blijven. Pas in de jaren vijftig neemt de vraag af. Een houten
koetswerk is onderhoudsgevoelig en veel kostbaarder om te maken.
Als twee buitenlandse vreemde eenden in de bijt staan in deze eerste
hal twee modellen uit de Ford-fabriek in Engeland. De ene is uit 1936,
de andere uit de jaren zestig, de Ford Consul Cortina, destijds in Nederland
zeer gewild. Er is ook een draaiorgel. Het is niet het
enige in het pand. Gedurende het bezoek klinken geregeld orgelklanken
uit één van de instrumenten.
 |
 |
De eerste hal
is gevuld met vooral vooroorlogse modellen van Ford.
Een vroege
T-Ford met in het klein Laurel en Hardy op de voorbank.
Een T-Ford
Speedster uit 1913, een zeldzame uitvoering.
Het blank
gelakte hout van een tankwagen en een busje trekken de aandacht.
Een Woody Wagon
op basis van de Ford A.
Op
verschillende plaatsen in het museum staan draaiorgels die geregeld hun klanken
laten horen.
Twee pick-ups:
Een A uit 1930 en een B uit 1932.
Een tweedeurs
Engelse Ford uit 1936.
De modellen van
de Britse Ford-tak weken duidelijk af van die van het Amerikaanse moederbedrijf.
Garageapparatuur van Ford en rechts de Consul Cortina van begin jaren zestig.
Hal 2
De volgende hal
richt zich op de Amerikaanse auto van de jaren twintig en dertig. Het
zijn bijna zonder uitzondering rechthoekige dozen op wielen. Aandacht
voor stroomlijn zou pas later komen. Het draait hier vooral om de
concurrenten van Ford en de grote, luxe modellen voor de gegoeden van de
samenleving. Veel modellen zijn van de bekende Amerikaanse merken als
Chevrolet en Buick. De Rijke heeft echter ook een aantal
exclusievere modellen in zijn museum staan, zoals twee modellen
van Marmon. In dit geval gaat het om 'kleintjes', namelijk zescilinders. Het merk is
vooral bekend omdat het - naast Cadillac - het enige was dat
zestiencilinders in het reguliere leveringsprogramma had opgenomen.
We zien
verder een luchtgekoelde Franklin, een Graham en Stutz. Het merk Erskine
is relatief onbekend. Dat kan wel kloppen. Het heeft maar drie jaar
bestaan, van 1927 tot 1930. Studebaker lanceerde het als een nevenmerk,
maar de klant zat er niet op te wachten.
 |
Oldsmobile
Curved Dash, een van de eerste Amerikaanse auto's. Deze is van 1905.
Veel jaren
dertigers in de tweede hal.
Marmon 6
cilinder 1926 en een Erskine van een jaar later.
Twee modellen
uit 1931: de luchtgekoelde Franklin en de Graham.
Een
achtcilinder Stutz van 1928.
Mascotte
Het creëren van een nieuw merk gebeurde vaker. Chrysler lanceerde in
1928 de goedkopere Plymouth en voor wie een Cadillac te prijzig vond, maar wel prijs stelde op
hoge
kwaliteit, kwam General Motors met de LaSalle. Tussen 1927 en 1940
heeft het merk bestaan. Natuurlijk staat er
een fraaie radiatormascotte op de neus. Dat is toch bepaald sierlijker
dan zo’n eenvoudige watermeter als bij de goedkopere merken.
Over
mascottes gesproken: aan de kopse kant van een lange rij Amerikanen
staat een handjevol modellen van Rolls-Royce. Naast een spierwitte
Phantom zien we een reusachtige kopie van de Spirit of Ecstacy, het
beroemde beeldje op de niet minder beroemde radiator van het dure Britse
merk.
LaSalle was een
goedkopere versie van de Cadillac.
Op de radiator
een sierlijke mascotte.
De mascotte
links is van een Buick 1928.
Zie het
verschil tussen een Dodge links en een Stutz rechts.
Let op de
golftassen op de linker treeplank van deze Dodge.
Een kwartet
Rolls-Royces naast elkaar.
Sierlijke
lijnen én een ingebouwde (kleine) kofferruimte.
De koplampen
van deze
Rolls-Royce zijn van Lucas. Het merkje staat er heel klein bovenop.
De Spirit of
Ecstacy meer dan levensgroot voor een Phantom.
Extra hallen
In Hal 2 komt de
problematiek van menig verzamelaar overduidelijk aan het licht: het
gebrek aan ruimte. De auto’s staan dicht bij elkaar. Soms kunnen er geen
twee vuisten tussen. Dat doet afbreuk aan het geheel. Je zou willen dat voor
hetzelfde aantal auto’s twee extra hallen beschikbaar zouden zijn. Dan
zouden de modellen zó veel beter tot hun recht komen. Boven een
tijdschriftartikel van vele jaren geleden, toen William Harrah nog
leefde en zijn immense museum in Reno, Nevada bestierde, stond als kop
over de collectie ‘Museum of opslagplaats?’ Spontaan schieten die
woorden me weer te binnen. Voor De Rijkes collectie geldt misschien wel
hetzelfde. Er staat gewoon véél te veel.
De auto's staan
zo dicht op elkaar dat ze niet goed tot hun recht komen.
Hal 3
We vervolgen de
route en komen in Hal 3 automatisch in een ander tijdvak terecht: de
naoorlogse periode. Ook hier weer veel Amerikanen, met het vele chroom,
de overdreven bombastische bumpers, de panoramische ruiten, de overdaad
aan tierlantijntjes en de uitzinnige vinnen van eind jaren vijftig. Van
de gepresenteerde merken bestaan er veel niet meer: Packard, DeSoto, Plymouth en
Edsel bijvoorbeeld. Er was zelfs een pick-up met van die vinnen, de
Chevrolet El Camino. Typisch Amerikaans is ook het reservewiel achter op
een Ford Thunderbird. Het was een optie, tegen meerprijs te verkrijgen
in het tweede jaar na introductie. Kijk ook even naar dat merkwaardige
richtlicht bij een Cadillac uit 1960. Zo kon je van binnenuit de
omgeving afzoeken.
In hal drie
staan voornamelijk - maar niet uitsluitend - Amerikanen.
Overzicht vanaf
de ballustrade.
Een Ford Falcon
Futura Convertible.
De Falcon was
een kleine Amerikaan, het antwoord van Ford op het succes van de Volkswagen.
Packard Clipper
1955 en Plymouth Savoy 1956.
Chevrolet
Biscayne 1958.
Overdreven
lijnen en panoramische ruiten: typisch Amerika van die tijd.
De Edsel, het
geflopte merk van Ford met de controversieel vormgegeven grille.
Staartvinnen
zelfs bij een pick-up, de Chevrolet El Camino.
Ford
Thunderbird Convertible met reservewiel achterop uit 1956 en een hardtopversie
van een jaar eerder.
Cadillac 1960
met zoeklicht.
Dashboard van de Cadillac. Na 1960 wordt de vormgeving snel veel
strakker.
Cadillac 1959,
het ultieme voorbeeld van overdreven vormgeving.
Chaika
De zwarte limousine aan het begin van de hal lijkt op een Amerikaan,
maar is het niet. Het is een Russische Chaika (of Tsjaika), uit de
fabrieken van GAZ in Gorki, waar ook de veel simpelere Volga vandaan
kwam. Zo’n auto zie je niet vaak. Reden er wat langer bij stil te staan.
Van de GAZ M13 zijn er tussen 1959 en 1981 (!) ruim 3000 gemaakt. De
auto was niet bedoeld voor particulier gebruik. Gewone burgers hadden
maar één kans om ooit in een Chaika te zitten: tijdens hun bruiloft.
Opmerkelijk bij dit museumexemplaar zijn de extra steunen bij de deuren
en de handgrepen op het dak. Kennelijk is het een auto voor een
hooggeplaatst partijlid geweest, met een mogelijkheid voor body guards
om mee te rijden. Dat is op zich al wel weer bijzonder, want de écht
belangrijke partijleden en politici hadden de beschikking over een
luxere en duurdere ZIL. De auto heeft een vaste achterbank en daarvoor
twee klapstoeltjes.
Op Amerikaanse
vormgeving geïnspireerd, maar het is een Russische auto.
De Chaika kwam
uit de fabriek van GAZ in Gorki.
Let op de
steunen aan de zijkant en op het dak.
Het beeldmerk
van GAZ in de grille.
De auto heeft
twee extra klapstoelen achterin.
Dwergautootjes
Midden in de hal staat een schitterend opgeknapte Opel Kapitän P2,
gebouwd tussen 1959 en 1963. Verder een drietal dwergautootjes: een BMW
Isetta, Messerschmitt en een Trojan. Die laatste was de Britse versie
van de Heinkel. Wat verloren tussen de limousines zien we een Austin
Healey Sprite, in de volksmond wel frog eye (kikkeroog) genoemd,
vanwege de vorm van de koplampen.
De derde hal heeft ook een boven. Daar staan aan de ene kant een grote
hoeveelheid bromfietsen en aan de andere kant een verzameling technische
gebruiksvoorwerpen, van naaimachines tot grammofoons en van telefoons
tot schrijfmachines.
Opel Kapitän
P2, met duidelijk Amerikaanse stijlinvloeden.
In Engeland
maakte Trojan de Heinkel driewieler in licentie.
Een
Messerschmitt en BMW Isetta.
Vanwege de vorm
van de koplampen kreeg de Austin Healey Sprite de bijnaam kikkeroog.
Oude
grammafoons en naaimachines...
...schrijfmachines en radio's. En nog veel meer.
Hal 4
Het ruimtegebrek komt nog het duidelijkst naar voren in de laatste hal.
Nu staan hier ook wel de reuzen van de weg, van zware vrachtwagens tot
bussen. Londen is vertegenwoordigd met een dubbeldekker, Parijs met een
bus met zo’n karakteristiek balkon aan de achterkant. Bij een
Nederlandse touringcar staat een bord vol met aanbiedingen voor
dagreizen. Voor 8,50 gulden mag je mee naar de Efteling en voor achttien
gulden word je naar Königswinter gereden.
Een aantal vrachtwagens is beschilderd in de kleuren van de onderneming
van De Rijke. Ze hebben gewoon dienst gedaan en zijn niet ingeruild bij
de aanschaf van een nieuwe. De vrachtwagenparade is aardig vanwege de
verscheidenheid aan merken, waaronder het Nederlandse Kromhout dat tot
1958 vrachtwagens maakte.
De reuzen van
de weg in Hal 4.
Vrachtwagens
van zeer uiteenlopende merken.
Fargo was een
vrachtwagenmerk binnen de Chrysler-divisie.
GMC: de truck
van General Motors.
REO was ooit
opgericht door Ransom E. Olds, die ook Oldsmobile zijn naam gaf.
Tussen 1910 en
1966 bouwde Diamond T vrachtwagens.
Een vaderlandse
truckbouwer: Kromhout.
Midden in de
hal staat een AEC dubbeldekker. Londen laat zich groeten.
Parijs doet
daar met zijn Renault-bus niet voor onder.
Kenmerkend voor
de Parijse bussen: het open achterbalkon.
Nederlandse
Mercedes-Benz touringcar voor dagtochten.
Bovenverdieping
Ook deze hal heeft een bovenverdieping. Daar staan nog tientallen
personenwagens en pick-ups. Eén kant is geheel gereserveerd voor
verschillende Mercedessen, allemaal sedans. Zijn het de auto's van de
baas geweest? Wie zal het zeggen, hoewel we er ook een paar Amerikaanse
uitvoeringen tussen zien staan. Dat is dan minder logisch. Een S-klasse lijkt wel doorgezakt.
Schijn bedriegt. De auto is uitgerust met luchtvering en heeft gewoon te
lang stilgestaan. Via een aantal DAFs en populaire middenklassers (leuk,
maar je ziet ze ook in andere musea) komen we bij een Aero Minor. Net
als bij de Chaika reden voor extra aandacht. De Minor was van
Tsjechische makelij en had een tweecilinder tweetaktmotor van Jawa met
een inhoud van 625cc. Het wagentje werd gemaakt tussen 1946 en 1952.
Deze is van 1950, een stationcar met gedeeltelijk houten opbouw. Hij staat
gewoon tussen alle andere modellen alsof het niets bijzonders is. Zo’n
model heeft gewoon de dubbele ruimte nodig! Ten slotte zien we op de
grond het resultaat van noeste huisvlijt: een Kevertje van riet. Jammer
dat de maker niet goed naar het origineel heeft gekeken. De Kever heeft
namelijk de scharnieren aan de voorzijde en niet bij de B-stijl. Ach,
wat geeft het?
 |
Op de
bovenverdieping staat een aantal oude Franse modellen, zoals een Renault en
Citroën.
Twee modellen
van La Licorne, uit 1928 en 1931. Het Franse merk hield stand tot 1949.
Een pick-up van
Borgward.
Chevrolet
pick-up 1946 en daarnaast en Ford uit 1972.
Deze Studebaker
is van 1949.
Een kant is
geheel gereserveerd voor Mercedes-Benz.
Vanwege de
luchtvering ligt de S-klasse bijna op de grond.
Er staat ook
een serie DAF-jes.
Tweemaal de
Daffodil in het mintgroen.
En zo zag het
dashboard er uit.
Twee Opels, een
model uit 1934 en eentje van net na de oorlog.
Een Morris
Minor.
Deze Fiat
Topolino heeft als accessoire een Amerikaans aandoende grille.
Tussen de
bekende auto's een exclusief model, de Aero Minor.
Het wagentje
werd gemaakt in Tsjecho-Slowakije en had een tweecilinder tweetakt motor.
De zijkanten
van de Minor zijn van hout.
Een motor van
Jawa, maar gemaakt bij Aero. Staat er daarom nergens een merk op, maar alleen de
typenaam?
De maker van
deze Volkswagen heeft zich vergist bij de deuren.
Niet genoeg
Na een paar uur gaan we terug naar huis, tussen de grote opslagtanks aan
beide kanten van de weg door. Terug van het mijmeren over het verleden
naar de wereld van 2014. Terug van de hobby naar de alledaagse economie.
Zonder transport staat alles stil. En met transport kun je geld goed
laten rollen. Dat heeft Cees de Rijke deze middag laten zien. Voor zo’n
enthousiaste hobbyist zijn vier hallen echter niet genoeg.
■
MEI 2015
Op 9 mei 2015 overleed Cornelis de Rijke op 92-jarige leeftijd. Boven
aan de overlijdensadvertentie in de krant stond een foto van een oude
vrachtwagen van zijn bedrijf. Duidelijker is niet mogelijk: het bedrijf
en vervoermiddelen stonden tijdens zijn leven centraal.
MEI 2016
Het museum sluit definitief de deuren, heeft de familie laten weten. Dat
valt in de media te lezen. Na het overlijden van de oprichter ziet de
familie het niet zitten om zijn levenswerk in deze vorm voort te zetten.
SEPTEMBER 2017
De collectie van het voormalige museum is voor 5 miljoen euro verkocht
aan een Brabantse ondernemer die de auto's nu via een veiling gaat
doorverkopen. De waarde van de auto's loopt uiteen van enkele duizenden
euro's tot zo'n twee ton. De verzameling telt zo'n 300 voertuigen.
Het complex is
geen museum meer. Op de wanden is nog zichtbaar waar vroeger de aanduidingen
zaten.
|