●
Geschiedenis Tsjechische automerken
●
Unieke eerste exemplaren ●
Auto's met bijzondere achtergrond
●
Tsjechische regeringsvoertuigen
●
Onderdeel van veelzijdig museum
augustus 2013
Auto's uit het Tsjechisch geschiedenisboek
Het Nationaal Technisch Museum in
Praag biedt de bezoeker een overzicht van de verschillende aspecten van de
technologiegeschiedenis, toegespitst op het eigen land. In 2011 werd een acht
jaar durende renovatie afgerond, waarbij het museum opnieuw werd ingericht. De
imposante hal over het vervoer is de grootste trekpleister. De collectie auto’s
bestaat uit vrijwel uitsluitend unieke en historisch waardevolle modellen die
een mooi beeld geven van de Tsjechische autohistorie.
Het is een mooie opmaat naar een
nadere kennismaking met de Tsjechische autohistorie. Tram 9116 van lijn 25 naar
het museum is een Škoda. Op de neus prijkt het beeldmerk
dat we kennen van de auto’s. Vandaag de dag hebben tramleverancier en autobouwer
echter niets meer met elkaar te maken. Ze delen alleen een gemeenschappelijk
verleden. Vele
decennia was de autodivisie onderdeel van het grote staal- en industrieconcern, voordat Volkswagen in
1991 eigenaar werd. Voor de Tsjechen zijn auto en tram allebei even
Tsjechisch, trots als ze zijn op hun industrieel erfgoed.
Architectuur
Bij de tramhalte aan de achterkant van ons reisdoel wijzen twee identieke
wegwijzers naar twee musea: het technisch en landbouwkundig museum. Het blijken
tweelingen met hetzelfde uiterlijk, zij het gespiegeld. Beide zijn groot en
rechthoekig met een functionalistische architectuur, gebouwd tussen 1938
en 1942 naar een ontwerp van Milan Babuška. Het Technisch Museum is op zich al
veel ouder, opgericht in 1908 in het toenmalige Tsjechische
Koninkrijk. Al vroeg in de twintigste eeuw menen de
professoren van de Praagse technische universiteit dat het wijs is de
ontwikkeling van de techniek voor buitenstaanders inzichtelijk te maken.
Industriëlen sluiten zich hierbij aan. Het museum zou een weerspiegeling moeten
zijn van de verschillende
bedrijfstakken van het land. Na de vorming in 1918 van het nieuwe land Tsjecho-Slowakije
proberen de initiatiefnemers middelen te vinden voor een eigen huisvesting. Dat blijkt lastiger dan gedacht. Er wordt samenwerking
gezocht met de rijke agrarische gemeenschap met als doel een gemeenschappelijk
pand. Na verscheidene pogingen mislukt dat. Er komen twee musea, naast elkaar en
in dezelfde stijl.
Het landbouw- en technisch museum
liggen naast elkaar. Rechts de ingang van het Techniek Museum.
Links het landbouwmuseum
(foto wikipedia) en rechts het tweelinggebouw.
Museumbestemming
Het is oorlog als de nieuwbouw wordt opgeleverd. De Duitse bezetters eisen het gebouw van het technisch museum op als centraal postkantoor.
Als de vrede is weergekeerd, moet het museum de
ruimte delen met andere overheidsinstanties. Vanaf 1948 zijn er weer
tentoonstellingen, in 1951 volgt nationalisatie. Pas na de politieke
omwenteling van 1990 krijgt het Technisch Museum de beschikking over de gehele
ruimte zoals ooit
de bedoeling was. Eindelijk is
het mogelijk een belangrijk deel van de omvangrijke collectie voor het publiek toegankelijk te maken.
Verdeeld over
vier verdiepingen zijn afzonderlijke zalen gewijd aan één aspect van de
technische historie. Zo kan de bezoeker kennismaken met de wereld van de
astronomie, de ontwikkeling van het drukproces, de technische aspecten van
architectuur, de historie van de telecommunicatie, de introductie van
elektrische huishoudelijke apparaten en de kennis van de metallurgie en chemie
die ten grondslag ligt aan al onze dagelijkse producten. Pronkstuk van het
museum is echter de grote hal aan de achterzijde met galerijen op vier
niveaus.
De ontwikkeling van de
massacommunicatie in beeld gebracht met onder meer een TV-studio.
De afdeling technische architectuur
geeft uitleg over constructies.
Huishoudelijke apparaten uit de
communistische tijd en de periode na 1990.
Oude drukpersen vertellen het
verhaal over de ontwikkeling van de druktechniek.
Chemie en de rol binnen de
gezondheidszorg: een tijdelijke tentoonstelling.
Trekpleister is de grote hal met de
geschiedenis van het vervoer.
Grote hal
Getooid met een sticker die aangeeft dat we toestemming hebben om foto's te
maken, lopen we de hal binnen.
In de lucht hangen de vliegtuigen, op de vloer staan stoomtreinen en auto’s en
de bovenliggende galerijen gaan dieper in op de historie van het luchtverkeer, de fiets en de motorfiets. Met
slechts een paar vitrines met
schaalmodellen komt het vervoer te water er bekaaid af.
De autocollectie representeert mijlpalen in de ontwikkeling van het Tsjechische
automobilisme. Er staan veel unieke modellen.
Op deze mooie dinsdagochtend duiken we de geschiedenis in. We krijgen het
er warm van. Niet van de emotie, maar van de temperatuur. De verbouwing heeft niet
voorzien in een airconditioning. In de verschillende zalen staan ventilatoren te
draaien, maar in de grote hal heeft dat geen zin. Onder het glazen dak is het al snel erg
warm.
De galerijen tonen historische
fietsen, motorfietsen en aspecten van lucht- en watervervoer.
De vloer is voor de auto's en
stoomtreinen plus een enkel vliegtuig.
Allemaal auto's die in de
Tsjechische geschiedenis een bijzondere plaats innemen.
Stoomauto
De Tsjechische autohistorie begint in 1815. Praag is na Parijs en Londen de
derde stad waar een experiment plaatsvindt met een stoomauto. De Fransman Cugnot
maakt in 1769/1770 zijn eerste driewieler met een gigantische stoomketel. Hij wil het
leger mobieler maken. Het experiment blijkt in praktische zin een
teleurstelling. De overheid ziet er niets in en geeft geen geld voor een verdere
ontwikkeling.
De
Brit Trevithick maakt in 1803 Londen onveilig met zijn stoomdiligence om te
ontdekken dat het enthousiasme van het publiek tegenvalt. Ze kiezen toch liever
de veilige paardenkoets.
Ook het experiment van Josef Božek in
Praag slaat niet aan. De lokale elite maakt graag een ritje, maar meer dan een
aardigheidje zien ze er niet in. Teleurgesteld haalt de maker zijn wagen uit elkaar om de onderdelen voor
andere doeleinden te gebruiken. Wat rest is het verhaal en een schaalmodel in
een vitrine.
Van de eerste stoomauto uit 1815
rest niets meer dan een schaalmodel.
Tatra
Het vervolg laat bijna driekwart
eeuw op zich wachten. In Duitsland heeft Carl Benz inmiddels in 1886 zijn Patent
Motorwagen gepresenteerd en in Frankrijk laten verschillende fabrikanten
zich in met het nieuwe fenomeen auto met verbrandingsmotor. In 1898 verschijnt de eerste in Tsjechië gemaakte auto
van wagonfabrikant Nesselsdorfer Wagenbau-Fabriks-Gesellschaft AG (NW) uit Kopřivnice.
De onderneming heeft een verleden als koetsenbouwer. Dat weerspiegelt zich in
het ontwerp. De auto krijgt de naam Präsident. Op eigen kracht rijdt
het ding naar Wenen om de feestelijkheden ter
gelegenheid van het 50-jarig ambtsjubileum van keizer Frans Joseph I op te
luisteren. De tweecilinder motor van het fabricaat Benz ligt boven de achteras
en levert 6 pk, goed voor 21 km/u. In 1919 komt de wagen in het bezit van het
museum. In het Tatra-museum in Kopřivnice staat een replica (die
waarschijnlijk het oorspronkelijk ontwerp beter benadert; de auto in Praag is
jarenlang gebruikt als instructiemodel en daarbij gemodificeerd).
Opmerkelijke
details zijn het verticale stuur (nog geen stuurwiel) en de voorbumper.
De NW Präsident van 1898 is de
eerste auto van Tsjechische bodem. Dit is het (later aangepaste) origineel.
Persoonlijke herinneringen
Kijkend naar de Präsident komen herinneringen boven. Thuis heb ik een
plastic miniatuur van de auto. Het ding is al minstens
veertig jaar oud en op zich niet heel bijzonder. In geld uitgedrukt
heeft
het weinig waarde. Maar het is een symbool van een andere tijd en
mij daarom dierbaar. Ik heb het
autootje als dank gekregen van een gezin in het
toenmalige Tsjecho-Slowakije. Ik ken de mensen niet en heb ze
nooit ontmoet. De moeder was de zus van één van mijn tantes. Ze had een
zoon die iets jonger was dan ik. Mijn tante ging af en toe bij haar op
bezoek. Dat was toegestaan, mits je aangaf waar je verbleef en per dag
voldoende geld uitgaf.
Mijn tante nam op die reizen kleren mee die mij te klein waren geworden.
Niet dat ik veel kapot maakte, maar gedragen waren de truien en broeken
allemaal wel. De zus van mijn tante ontving de tweedehandjes als een
kostbaar geschenk. Zoiets was in eigen land niet te koop. Het was te
duur of het was er gewoon niet. Het zal even na de Praagse lente van
1968 zijn geweest. De Russen hadden de weg van het communisme met het
menselijk gezicht van Alexander Dubček als onbegaanbaar afgesloten. De
politieke en economische touwtjes werden strakker aangetrokken. De staat
bepaalde wat goed voor je was, niet de economie van de markt. Mensen met
buitenlandse familieleden die af en toe wat meebrachten, waren
bevoorrecht. Zelfs gedragen kleding was een luxe.
Na één van de reizen kreeg ik de plastic Präsident.
De Tsjechen hadden gehoord dat ik van autootjes hield. Ze hadden moeite
gedaan wat voor me te kopen. Dit was het enige dat ze konden krijgen.
Sinds dat moment ken ik de eerste auto van hun land.
Het IJzeren Gordijn is geschiedenis. Jonge toeristen lopen nu op het Wenceslasplein zonder het verhaal te kennen van Jan Palach. Ze kunnen
zich niet voorstellen dat je geen kleren kon kopen omdat ze er gewoon
niet waren. Ze drinken koffie bij Starbucks, lopen op Nikes, dragen
Levi’s, eten een hamburger bij McDonalds en kijken ondertussen op hun
iPhone. Amerikaanse producten: wat is daar vreemd aan? In de
winkelstraten zie je dezelfde kledingketens als bij ons.
De zoon is nu een vijftiger die vast geen tweedehands kleren meer
draagt. Vroeger is voor hem ook lang geleden. En mocht hij in het
Nationaal Museum komen, loopt hij de Präsident misschien wel achteloos voorbij.
Voor hem was dat autootje niet weggelegd.
De Präsident van boven bekeken.
Racewagen
Zoals veel vroege fabrikanten ontwerpt NW een racewagen om de
kwaliteit van de auto te demonstreren. In 1900 is er de NW 12HP Rennzweier. De
tweecilinder doet met 80 km/u zijn naam eer aan. Bij de race van Salzburg naar Wenen
sleept de auto een tweede prijs in de wacht. Opvallend is de lage zitplaats van
de bijrijder, zo ongeveer bij de voeten van de coureur. Op deze manier vangt de
man minder wind. Ondanks het succes blijven auto’s
tot ver in de jaren twintig bijzaak voor het bedrijf dat in 1919 de naam
verandert in Tatra, naar het gebergte in het naburige Slowakije. Toch is het na
Škoda het bekendste automerk van Tsjechië. Dat succes is te danken aan de
legendarische constructeur Hans Ledwinka, vaak op gelijke hoogte gesteld met
Ferdinand Porsche. Hij ontwerpt in de jaren 1921-1923 de Tatra 11 met een
luchtgekoelde tweecilinder motor, onafhankelijke wielophanging rondom,
pendelassen achter en een ruggengraat chassis. Het is de eerste auto van het
land die in serieproductie gaat. Kenmerkend is de radiatorloze, dichte voorkant.
Een paar duizend worden ervan gemaakt.
Een vroege racewagen van NW uit
1900. De motor ligt achterin.
Tatra 11 met luchtgekoelde motor en
daarom zonder radiateur aan de voorkant.
De 11 was een ontwerp van de
beroemde Hans Ledwinka.
Twaalfcilinder
We zien meer Tatra’s. Model 80 uit 1935 is
een watergekoelde zesliter twaalfcilinder en één van de duurste auto’s die het
land ooit heeft voortgebracht. Slechts 26 zijn ervan gemaakt, allemaal met een
ander koetswerk.
Het vlaggetje op het spatbord onderstreept de rol in de
geschiedenis. Dit is de landaulette die in 1935 is geleverd aan de eerste president van de republiek, Thomáš
Masaryk. Niet alleen kan het achterste deel van de kap worden neergeklapt, het
dak kan ook nog eens omhoog klappen. Zo wordt de instap wel zeer royaal.
Hoewel imposant, is de presidentiële limousine niet eens de meest opvallende Tatra.
Dat is ongetwijfeld de zilvergrijze 77A, vanuit welke hoek je 'm ook bekijkt. In
1934 begint het bedrijf met zijn befaamde gestroomlijnde modellen. De 77A
is van drie jaar later en een doorontwikkeling van dat
eerste model. De motor zit achterin, een luchtgekoelde V8 van 3,4 liter.
Er is geen achterruit. Van bovenaf is dat mooi te zien. De auto is eigendom
geweest van de bouwer van het museum. Hij zal zich nooit hebben gerealiseerd dat zijn
auto ooit een plaats zou krijgen in zijn eigen werk. De auto heeft een uniek
koetswerk, afwijkend van alle andere 77's. Hij is 18 centimeter breder en de
voorruit staat minder rechtop. In 1991 kocht een Nederlander de auto, maar de
overheid verbood de export.
Twaalf cilinders onder de motorkap
van de presidentiële Tatra 80.
De landaulette heeft als kenteken
P-1.
De opvallende Tatra 77A met zijn
gestroomlijnde koetswerk, luchtgekoelde V8-motor achterin en zonder achterruit.
Deze 77A is uniek: het koetswerk is
18 cm breder en de voorruit staat schuiner dan bij andere 77's.
Zwanenzang
Er staat nog een Tatra, te midden van de regeringslimousines. Het is de 700 van 1997
die de zwanenzang van het merk uitdraagt. Het is één van de
laatste exemplaren. Nog altijd zit er een luchtgekoelde V8-motor
achterin. Je kunt er dan wel 210 km/u mee halen, maar het algehele concept is
inmiddels sterk verouderd. Dat is een overblijfsel van de communistische tijd
waarin geld voor
ontwikkeling ontbreekt. Na 1990 kan het merk zich niet
handhaven tegenover de concurrentie uit het buitenland, zeker niet omdat de
auto’s ook nog eens peperduur zijn om te maken. Als vaderlandslievende daad
bestelt de Tsjechische
overheid de laatste modellen en gebruikte ze als regeringsauto. In 1999
valt het doek definitief. Tatra gaat verder als producent van zware vrachtwagens.
De Tatra 700 kon het niet bolwerken
tegen de Westerse concurrentie die veel moderner auto's aanbood.
Laurin & Klement
Tijdens onze reis door de historie en wandeling door het museum komen we bij boekhandelaar Václav Laurin en technicus Václav Klement.
Rond de vorige
eeuwwisseling delen ze hun passie voor fietsen. Ze beginnen in Mladá Boleslav hun eigen zaak voor reparatie
en fabricage van tweewielers die ze als Slavia op de markt brengen. Ze hebben
succes. Spoedig
volgen motorfietsen. Ook dat gaat voor de wind. Binnen tien jaar is Laurin &
Klement de grootste fabrikant binnen het
koninkrijk Oostenrijk-Hongarije. Eind 1905 waagt het duo zich met succes aan de
automobielbouw. In het museum
staat een model B uit het eerste productiejaar, door Klement zelf in 1935 aan
het museum geschonken.
Een tweede, veel grotere L&K, heeft twee jaartallen op het informatiebordje
staan: 1913 en 1921. Het eerste duidt op het jaar van aflevering en het
koetswerk, het tweede op de motor. Op verzoek van zijn eigenaar, coureur Alexander Kolowrat,
legt de fabriek er na acht jaar een racemotor in. Eén van de twee die ooit zijn
gemaakt.
Laurin &
Klement Model B uit het eerste productiejaar 1906, door Klement in 1935 aan het museum geschonken.
De linker auto heeft twee jaartallen
(1913 en 1922), de rechter stamt uit 1924, één van de laatste L&K's.
Na 1925 verdwijnt het beeldmerk met
de gelauwerde L&K van de radiator.
Een Škoda brandweerwagen uit 1930.
Tot op de dag van vandaag gebruikt
Škoda het beeldmerk met de gevleugelde pijl.
Škoda en RAF
Medio jaren twintig zoeken
Laurin & Klement een financieel sterke partner voor hun onderneming. Die
vinden ze in het staalconcern Škoda. Hun bedrijf blijft bestaan, maar de auto's
krijgen de merknaam van de geldschieter. Een witte L&K uit 1924 is één van de
laatste exemplaren met de oude naam. Voortaan heten de auto's uit Mladá Boleslav Škoda.
Een brandweerwagen uit 1930, wat verscholen neergezet achter één
van de stoomlocomotieven, toont dat het nog altijd gebruikte beeldmerk al heel
oud is.
In de buurt van de spuitgast staat een klassiek bestelwagentje. Het is een RAF,
afkorting van Reichenberger Automobil Fabrik. In 1912 heeft het bedrijf aansluiting
gezocht bij L&K. Vóór de Eerste Wereldoorlog is het een belangrijke
producent in Oostenrijk-Hongarije. Anders dan veel andere museumstukken is deze auto niet origineel. De
houten opbouw is van 1976. Het chassis is wel uit vroeger tijden; 1910 om
precies te zijn.
Het chassis van de RAF is van 1910,
de opbouw van 1976.
Droomauto
Het zou gek zijn geweest als het museum de naoorlogse carričre van 's lands
grootste autobouwer niet zou hebben vermeld. Daarvoor gebruikt men het
troetelkind van de communistische autobouw, de Škoda Felicia. De open versie van
de Octavia is in die tijd voor velen een droomauto. In letterlijke zin. Na de
geldhervorming van 1953 heeft de gemiddelde inwoner van het land geen geld voor
luxe goederen. Voor een gewone auto moet je al jaren sparen en op een wachtlijst
staan. Zo'n cabriolet is een onbereikbaar ideaal. Alleen voor mensen in het
niet-communistische Westen kan de droom in vervulling gaan. De Felicia is meer
dan een leuke auto; het is een politiek symbool.
Na het opengaan van de grenzen in 1990 verandert de wereld. Buitenlandse merken
worden gewoon in het land. Ook op de parkeerplaatsen van de regering in de
Praagse Burcht verschijnen Mercedessen en Audi's. De president kiest echter voor
een auto uit eigen land en gebruikt tussen 2003 en 2005 de tentoongestelde
Superb.
Elders in het museum staat dit
chassis van de Škoda Octavia.
De Felicia was voor de inwoners van
het land letterlijk een onbereikbare droomauto.
President Klaus gebruikte deze
Superb tussen 2003 en 2005 als dienstauto.
Praga
Naast Tatra en Laurin & Klement / Škoda zijn er nog een paar handen vol Tsjechische
automerken geweest. De meeste houden het na een paar modellen voor gezien of
bestaan zelfs korter dan een jaar. Enkele zijn succesvoller, zoals Praga
(1908-1948), Aero (1929-1951) en Walter (1908-1935). Het museum laat
ons niet in de steek bij de historische speurtocht. De Praga is
genoemd naar zijn vestigingsplaats Praag. De eerste auto’s zijn
licentiemodellen van Isotta-Fraschini. Spoedig daarna begint de productie van
eigen modellen. In de vooroorlogse tijd ontwikkelt de onderneming zich tot
'massaproducent', naar de verhoudingen van toen. Het merk
maakt meer auto’s dan Škoda en Tatra samen. Uit de beginjaren stamt het model
Alfa 5/15 hp, in 1946 door de fabriek aan het museum geschonken. Van 1938 is één
van de twee van het toen nieuwe type Lady, destijds speciaal gemaakt
voor de autotentoonstelling. Door de oorlog is die show er echter nooit gekomen.
Zo op het eerste gezicht is het stuur aan de linkerkant opmerkelijk. Tot de Duitse bezetting
op 14 maart 1939 heeft
Tsjecho-Slowakije immers links verkeer. Maar de omschakeling op rechts verkeer
was al gepland en de autofabrikanten speelden hierop in.
Na
de oorlog probeert Praga de draad weer op te pakken. Op kleine schaal worden nog
wat auto’s gemaakt, maar in 1948 is het voorbij.
Voortaan staat de naam Praga alleen nog op bedrijfswagens.
Een Praga Alfa uit de begintijd van
het merk en de Lady als één van de laatste modellen.
Jawa
Naar de merknaam van een opvallende coupé in het gezelschap hoef je niet te
raden. In grote letters staat die in de grille: Jawa, voor velen vooral bekend
als succesvol motorfietsmerk. Dat ontstaat in 1929 als wapenfabrikant František Janeček uit Praag de motorfietsendivisie van het Duitse Wanderer
overneemt. Hij plakt de twee eerste letters van zijn eigen naam aan die van het
overgenomen bedrijf en zo ontstaat Jawa. In 1934 gaat het bedrijf in kleine
oplagen ook auto’s maken, aanvankelijk gebaseerd op de modellen van DKW. Voor
de 1000 mijlsrace van Tsjecho-Slowakije maakt de fabriek in 1935 zes sportwagens,
drie cabriolets en drie coupés. Ze hebben succes en weten de prijs in de
categorie 750 cc’ers in de wacht te slepen. Naar huidige maatstaven is een top
van 110 km/u niet zo veel, maar in die tijd oogst het bewondering. Van die zes auto’s zijn er vijf verloren gegaan. Het
Praagse museum heeft het enige overgebleven en zorgvuldig gerestaureerd
exemplaar.
De enige overgebleven Jawa Coupé,
gemaakt voor de 1000 mijl in 1935.
Naar de merknaam hoef je niet lang
te raden, die staat prominent in de grille.
Velox - Walter - Aero
Van de merken die het niet verder hebben gebracht dan een handvol auto’s is Velox er
één. In 1909 introduceert het merk zijn type 8/10 pk. Er wordt een kleine
serie van gemaakt. Het is het eerste, maar tegelijkertijd ook laatste model van het merk.
Walter daarentegen produceert bijna een kwart eeuw, van 1913 tot 1937. De
Standard 6 behoort tot de beste van het land. Vanwege het grote succes van de
vliegtuigmotoren, zet Walter de autoproductie aan de kant.
Ook Aero combineert
vliegtuigmotorenbouw met het maken van auto’s. De nadruk lag op het eerste, maar
er worden in al die jaren toch 13.000 Aero's gemaakt. Het zijn vooral kleine tweetaktmodelletjes die begin jaren dertig op de
markt komen. De 10 HP is daar een voorbeeld van. In 1936 komt daar een grote
tweeliter bij, de 50 HP, één van de snelste auto’s van het land. Met het getoonde
exemplaar uit 1937 vlucht president Edvard Beneš na de bezetting door de
Duitsers zijn land uit. Tijdens de oorlogsjaren doet de auto dienst bij het corps diplomatique van Tsjecho-Slowakije in Londen.
Het eerste en tevens laatste
model van Velox.
Bijna een kwart eeuw produceert
vliegtuigmotorenfabrikant Walter ook auto's.
De Standard 6 is het beste wat de
Tsjechische auto-industrie destijds te bieden had.
De kleine Aero 10HP met
tweetakmotor.
Met deze auto verliet de president
zijn bezette vaderland.
Zbrojovka
Waarom een ingewikkelde naam gebruiken als één letter volstaat? De
Tsjecho-Slowaakse wapenfabrikant Zbrojovka noemt in de jaren twintig zijn auto's
gewoon Z. De
autoproductie is een mooie aanvulling op de kernactiviteit van het bedrijf,
zeker in vredestijd. In 1926 ziet het eerste model het levenslicht. Voor de autotentoonstellingen
wordt een opengewerkt chassis gemaakt, compleet met tweecilinder
tweetakt motor. Anno 2013 is het een museumstuk.
In 1933 verschijnt de Z 4, de eerste in het land met
voorwielaandrijving. Twee jaar later introduceert de fabriek een groter model, de Z 5 Express. Slechts
een jaar staat de auto in de prijslijsten. Tegen de achtergrond van de groeiende
oorlogsdreiging kiest het bedrijf namelijk voor de wapenproductie. De Z 5 in het museum
heeft historische waarde als auto van één van de verzetshelden in het bezette land.
In 1942 brengen de nazi's hem ter dood.
De Z 5, de laatste van het merk,
ooit eigendom van een Tsjecho-Slowaakse verzetsstrijder.
Simpeler kan een merkplaatje niet
zijn: gewoon Z.
Links het chassis van de eerste Z,
rechts het model Z 4.
Wikov
Ook voor landbouwmachinefabrikant Wichterle en Kovářík (afgekort tot Wikov) zijn auto’s altijd bijzaak
gebleven.
Tussen 1924 en 1940 produceert het bedrijf luxe modellen en lichte bedrijfswagens.
Het eerste seriemodel is de 7/28 van 1925. Het chassis werd ook gebruikt
als basis voor een sportwagen die in 1929 werd afgeleverd. Na een aantal modificaties in
1931 voltooit de auto
de Tsjecho-Slowaakse Grand Prix van een jaar later. Eremetaal zit er niet in. De
wagen eindigt als zesde. De anderhalve liter motor haalde 140 km/u.
In 1940 is het afgelopen met de auto's. In totaal zijn er zo'n 800
personenauto's en 100 bedrijfswagens gemaakt. Het bedrijf bestaat echter nog altijd en
maakt onder meer industriële versnellingsbakken en trams, metro's en
locomotieven.
Wikov-racewagen van 1929 met een
motor uit 1931: zesde plaats in de Grand Prix.
De kleine racewagenafdeling met vier
exclusieve en waardevolle modellen.
Racewagens
Aangeland bij de racewagenafdeling valt het oog op een ongelakte Bugatti
Type 51 uit 1931 en een vergeelde zilvergrijze Mercedes-Benz W154 van 1938/1939,
één van de beroemde Silberpfeile.
Achter het stuur van de Mercedes zit in de jaren dertig de wereldberoemde coureur Rudolf Caracciola, drievoudige
Europees kampioen. In juli 1939 wint hij met deze auto de Duitse Grand Prix op de
Nürburgring, de laatste voor de oorlog. De auto is in opmerkelijk originele
staat. Het gehavende koetswerk is zó veel mooier dan de piekfijn gerestaureerde
exemplaren van de Mercedes-Benz Museum-collectie zoals ze eind 2012 in Den Haag
te zien waren. Als het museum ooit in geldnood komt, is dit een mooi spaarpotje.
Deze auto is vermoedelijk enkele tientallen miljoenen waard.
Een Bugatti Type 51 van 1931, nu
eens niet in het geëigende blauw, maar ongelakt.
Links de Bugatti, rechts de wat
vergeelde aluminium Mercedes-Benz W154.
Zo'n originele racer is zó veel
mooier dan een perfect gerestaureerd exemplaar.
Spaarpotjes
Er staan nog twee van die spaarpotjes, zoals de oudste nog bestaande Audi uit
1911. De afdeling klassiekers van het Beierse merk zou zo’n uniek exemplaar maar
wat graag in de eigen collectie hebben. Opvallend zijn de aerodynamisch gevormde
beschermkappen op de koplampen.
Minstens zo exclusief is de oudste Bugatti uit de fabriek in Molsheim, een type 13 uit 1910. Al sinds 1947
maakt de auto onderdeel uit van de museumcollectie. Daarvoor waren er slechts
twee
eigenaren. Toegegeven, er zijn mooiere Bugatti’s
gemaakt. Maar één kan er maar 's werelds oudste zijn.
Nu we toch van de Tsjechische geschiedenisroute zijn afgeraakt, kijken we
natuurlijk ook even naar de Franse Bedelia van 1912. Vanwege zijn bijzondere
vorm is de bijnaam ‘de rijdende koffer’.
Even verderop staat een oude De Dion Bouton, ooit eigendom van textielfabrikant
Jäger, wiens naam tot soortnaam voor ondergoed werd. Opvallend is de grote
voorruit. Dat zie je zelden bij een vis-a-vis waarbij bestuurder en passagiers
naar elkaar toe zitten.
Als vertegenwoordiger van vroege stoomauto's is er een Gardner-Serpollet uit
1903/1904, met vlak daarbij een Benz Viktoria van 1893, de eerste auto op
Tsjechisch grondgebied.
De oudste nog bestaande Audi uit
1911.
De collectioneurs van Audi moeten
wel jaloers zijn op het Praagse museum.
Deze Bugatti is de oudste die nog
bestaat en gemaakt is in Molsheim.
De rijdende koffer, bijnaam voor een
Bedelia (links) en rechts de Dion Bouton van de onderbroekenfabrikant Jäger.
De Gardner-Serpollet wordt
voortgedreven door een stoommotor die een plaats kreeg voor de achteras.
Benz Viktoria 1893, de eerste auto
op Tsjechisch grondgebied.
Benz 1914 met een koetswerk uit
Tsjecho-Slowakije.
Regeringsauto's
Het paviljoen met regeringsauto's kwam al even langs. Naast de eerder
genoemde Tatra van president Mazaryk trekt een grote vierdeurs cabriolet de
aandacht. Het lijkt een Amerikaan, maar is het niet. De ZIS 110B uit 1952 is een
Russisch product waarbij heel goed is gekeken naar een Amerikaanse Packard. (ZIS
is een afkorting van Zavod Imeni Stalina; toen Stalin in ongenade raakte,
veranderde de S in een L en werd het ZIL.
Die L verwijst naar Ivan Likhachev, jarenlang leider van de fabriek en later minister van verkeer
van de Sovjet-Unie).
Het Tsjecho-Slowaakse ministerie van Defensie schaft
in de jaren vijftig drie
van dergelijke sleeën aan om te gebruiken bij parades en
officiële ontvangsten van buitenlandse leiders en beroemdheden. Yuri Gagarin zat
er nog in. De staat is in die tijd overigens vrijwel de enige koper van auto’s
en dan ook nog op beperkte schaal. In heel 1952 zijn het er maar 3553, bedoeld
voor de staatsbedrijven, publieke organisaties en het leger. Voor gewone
burgers is een auto niet weggelegd. Van de twaalf miljoen inwoners
kunnen er slechts 53 een auto kopen in dat jaar.
De ZIS van Russische bodem lijkt op
een Amerikaanse Packard.
Astronaut Yuri Gagarin is nog met
deze officiële staatsauto onthaald.
Mercedes
Niet alleen de ZIS heeft de hoge politici gediend. Er staat nog zo'n grote open
cabriolet. Het is een Mercedes-Benz 770, het superieure en kostbaarste
vooroorlogse model van het merk met een achtcilinder motor. De wagen is echter niet als zodanig herkenbaar
is. De auto is in
1939 afgeleverd aan de bevelhebber van de Duitse bezettingsmacht in Noorwegen.
Na de oorlog komt hij naar Tsjecho-Slowakije om ingezet te worden voor officiële staatsgelegenheden.
Als de communisten de macht in 1948 definitief naar zich toe trekken, willen ze
absoluut geen verbondenheid met het nazi-regiem. Ze laten de carrosserie vervangen. Het is een ontwerp van eigen
bodem. Mooi is anders, maar de achtergrond is uniek.
De vooroorlogse Mercedes-Benz 770
kreeg een nieuw koetswerk dat afrekende met het verleden.
De auto is niet meer als nazi-auto
herkenbaar.
Havel
We zijn bijna rond als een Renault 21 onze nieuwsgierigheid opwekt. Wat doet een
Franse gezinsauto uit de jaren tachtig hier? Het is niet bepaald een bijzonder
model. Hij staat tussen de pompeuze en indrukwekkende zwarte en zware wagens. Gezien de zorgvuldigheid
waarmee het museum is ingericht, kan geen sprake zijn van een slordigheidje.
Hier moet een verhaal achter zitten. Dat klopt. Weer is het een verhaal uit de
politieke historie. De Portugese leider Soares
schenkt de auto in 1989 aan Václav Havel, vlak na de Fluwelen Revolutie.
Hij bewondert de voormalige dissident en geeft hem een heel praktisch cadeau. Kort daarna wordt Havel tot president
gekozen. Als staatshoofd van de nieuwe niet-communistische natie wil hij geen gebruik maken van de auto’s van de voormalige
communistische leiders. Hij gebruikte zijn nieuwe Renault als presidentiële auto.
Deze auto staat misschien wel symbool voor het hele museum. Ooit opgericht om meer te vertellen over de techniek
is het een geschiedenisboek geworden. Een goed verzorgd en bovenal boeiend boek.
■
De Renault 21 van de eerste
president na de Fluwelen Revolutie, Václav Havel.
Scooters en motorfietsen in alle
soorten en maten op de galerijen boven de grote hal.
Aan het plafond hangen verschillende
historische vliegtuigen.
Met zo'n toestel vloog Blériot over
het Kanaal.
Eén van de twee stoomlocomotieven.
Op het pand wordt museum met een s
geschreven, op het spandoek (en de website) met een z.
Hieronder een filmpje met een aantal
Tatra-modellen (waaronder de Präsident) gemaakt in 1936: