Autohistorie in
Parijs
Parijs (F)
●
De allereerste 'auto'
● Musée
Arts et Métier
●
60 jaar Renault 4
● Monument
Émile Levassor
● Taxi's
op waterstof en elektriciteit
november 2021
Oog in oog met het prille begin
Dit jaar is
het precies 250 jaar geleden dat een volwaardig voertuig voor de eerste keer op eigen
kracht zijn eerste meters aflegde. Deze Franse ‘zelfbeweger’ (auto-mobiel) was
echter geen succes en pas ruim honderd jaar later kwam de ontwikkeling van de
auto echt op gang. In de autogeschiedenis hebben Franse technici altijd een
vooraanstaande rol gespeeld. Op enkele plekken in Parijs is die historie
zichtbaar. Reden om ze op te zoeken, in de marge van een stedentrip met veel
aandacht voor cultuurhistorie en kunst.
 |
Auto’s zijn er in Parijs genoeg. Veel te veel eigenlijk, te oordelen naar de
slechte luchtkwaliteit. Kunst en cultuur is er ook in overvloed. Nog altijd zijn
musea als het Louvre en Musée d’Orsay onbeschrijflijk indrukwekkend. Je kunt er
uren rondbrengen en dan nog heb je lang niet alles gezien. Beelden, schilderijen en voorwerpen uit verschillende eeuwen
zijn er bijeengebracht. De wijze van presentatie is doordacht en uitzonderlijk fraai.
Niet minder imposant is de
restauratie van de op 15 april 2019 deels verwoeste Notre Dame. Op vele fronten blijft de
lichtstad boeien.
Voor geïnteresseerden in de historie van de auto is de stad echter minder
interessant, concludeerden we in 2003. Het oordeel kwam voort uit een vergeefse
zoektocht naar twee
automusea. Ze bleken hun deuren voorgoed te hebben gesloten. Het kleine museum
van Renault bestond toen ook al jaren niet meer. Voor de autoliefhebber boden de luxe showrooms van beroemde merken aan de Avenue des Champs-Élysées nog enige troost. Ze combineerden vaak de nieuwste modellen met
een enkele klassieker. Inmiddels zijn ook die verdwenen, op één na. Toyota
stopte de activiteiten in december 2017, snel daarna deden Mercedes-Benz,
Citroën en Peugeot hetzelfde. Fiat-Chrysler volgde vorig jaar. Kostenbesparingen
waren in alle gevallen de belangrijkste reden. De coronacrisis en de
gewelddadige acties van de gele hesjes kwamen daar nog bij.
 |
Het werkelijk
schitterende Musée d'Orsay is ondergebracht in een oud stationsgebouw.
Het Louvre is immens
groot en herbergt een schat aan kunst.
Een van de
binnenplaatsen is overkapt en is nu een beeldentuin.
Met man en macht wordt
gewerkt aan herstel van de Notre Dame.
Aan alle kanten
(behalve de voorzijde) staat het gebouw in de steigers.
De bomen in het park
rondom de Eiffeltoren zijn gehuld in herfsttinten.
De Opera Garnier is
één van de vele karakteristieke gebouwen van de stad.
Nummer 42
In sommige gevallen was het een afscheid van een lange traditie.
Peugeot was met het sfeervolle relatiecentrum 18 jaar aanwezig geweest. Een zichzelf respecterend Frans merk
móet zich prominent presenteren in de hoofdstad, was ooit de gedachte.
Opvattingen veranderen. Eerder al had het merk een soortgelijke vestiging aan
het prestigieuze Unter den Linden in
Berlijn gesloten.
Voor Citroën betekende de sluiting de afronding van een periode van meer dan negentig jaar. André Citroën
zelf had nog besloten tot een showroom in de belangrijkste straat van het land.
Decennia lang trok die de aandacht. In 2007 werd het pand nog spectaculair verbouwd
en met veel tromgeroffel heropend. De
gevel was geheel van glas, het beeldmerk maakte er onderdeel van uit. Binnen
stonden op zeven plateaus boven elkaar nieuwe en historische modellen. Het pand
op nummer 42 staat inmiddels vier jaar leeg. De ruiten zijn vuil, de
dichtgetimmerde voorkant is het domein van aanplakbiljetten geworden. Slechts
tien jaar heeft het vernieuwde centrum gefunctioneerd. De baten wogen blijkbaar niet op
tegen de kosten. Uitstraling en aanwezigheid zijn mooi, maar als ze niets
opleveren, zijn de uitgaven weggegooid geld.
 |
Het voormalige C42, de
opvallende showroom van Citroën op historische grond.
Boven en onder: in 2008 bezochten
we het gebouw, met een toren van historische en moderne modellen.
 |
 |
Uitlaatgassen
Het enige merk dat zich nu nog laat vertegenwoordigen is Renault. Kennelijk
rekenen de boekhouders daar anders dan bij de concurrentie. Tenminste, tot nog
toe. Als we in Parijs zijn, is een kort bezoek aan de showroom inmiddels een
traditie. Dit keer komen we er langs tijdens de wandeling vanaf ons tijdelijke
appartement in de buurt van de Opéra en het luxe Place Vendôme naar de Arc de
Triomphe. Onderweg stellen we vast dat de fietser in de afgelopen jaren meer
ruimte heeft gekregen in de stad. Toch overheersen nog altijd het geluid en de
uitlaatgassen van het autoverkeer. De vele taxi’s dragen daar zeker aan bij. Van
een omslag naar schoon transport is nog nauwelijks sprake. Af en toe zie je
tussen de gewone auto’s een blauwe Toyota Mirai op waterstof rijden. Het
opvallend vormgegeven model is echter een witte raaf. Datzelfde gaat op voor de
Chinees-Britse gedeeltelijk elektrische ‘Londense taxi’. De Franse hoofdstad loopt achter op
de Engelse. Daar moeten alle nieuwe taxi’s hybride of elektrisch zijn. Als er één plek is
die schreeuwt om emissieloos vervoer, is het een stad als Parijs.
 |
 |
Een taxi op waterstof: de Toyota
Mirai.
De (deels) elektrische 'Londense taxi'
heeft een oversteek gemaakt naar het continent.
Elektrische auto's zijn in het
straatbeeld nog geen gemeengoed (links Peugeot iOn, rechts Citroën Ami.)
Zestig jaar
Bij Renault op nummer 49-51 gaan we even naar binnen. Voor het raam staat een
racewagen. Voor veel passanten ongetwijfeld een blikvanger, maar wij hebben meer
belangstelling voor die andere auto achter het glas, een zwarte Renault 4
Parisienne. Een fraai stukje geschiedenis. Dit jaar is het zestig jaar geleden
dat de R4 op de markt kwam. Dat blijkt reden te zijn voor een kleine maar mooi
verzorgde expositie. Met trots wordt gemeld dat er tussen 1961 en 1992 maar
liefst 8.135.424 exemplaren zijn gebouwd. (Ter vergelijking: van de 2CV werden
er 5,1 miljoen gemaakt, van de oorspronkelijke Mini 5,3 miljoen.) Als brug naar
de moderne tijd heeft Renault zes oude 4 GTL’s voorzien van elektrische
aandrijving. De Parisienne is er één van, compleet met de kleine grille,
verchroomde bumpers en ronde richtingaanwijzers uit de beginjaren. Geblokt rode
bekleding siert de flanken. Destijds mikte Renault met deze uitvoering speciaal
op de vrouwelijke klandizie. Uit de fabriekscollectie zijn nog een paar auto’s
naar Parijs gebracht. Ze tonen de R4 als familieauto, cultuurobject en
gedienstige hulp van de Franse posterijen. De postauto valt op door het
ontbreken van de achterste zijruiten en de dichtgelaste achterdeuren. Een
duidelijk veel gebruikte R4 verwijst naar een project in de jaren zestig.
Jongeren werden aangemoedigd de wereld te gaan verkennen en kregen daartoe een
Renault ter beschikking. Een van die globetrotters staat hier. De bestemming
destijds was Scandinavië, het noorderlicht.
Natuurlijk ontbreekt de merchandising niet. Renault verleidt me met een klein
Viertje en Vijfje voor de vitrine thuis. Made in China, overigens.
 |
 |
Een Renault 4GTL werd
elektrisch gemaakt en uitgevoerd als een Parisienne van de jaren 60.
Een 4GTL van 1984 in een
vrolijke uitmonstering van de jaren zeventig.
Ter ere van 60 jaar
Renault 4 staan er verschillende modellen in de showroom.
Jongeren konden
destijds meedingen om een expeditie te ondernemen. Deze auto ging naar
Scandinavië.
Renault stelde zeven
auto's ter beschikking.
Een R4 voor het ruwere werk van een 'stock car race'. Dit is een
reconstructie van de winnaar in 1981.
Op de wand staat in
grote letters en cijfers de totale productie.
De Franse posterijen
maakten ook gebruik van de R4.
De auto is aangepast,
heeft geen derde zijruitjes en dichtgelaste achterdeuren.
Sfeervolle en vrolijke
illustraties op de muren.
Er staan ook nog twee
hedendaagse modellen: de hybride Captur en daarachter de Arkana.
Een Viertje en Vijfje (Made in
China) gaan als aandenken mee naar huis.
Émile Levassor
Van de Champs-Élysées lopen we naar het Square Alexandre-et-René-Parodi, een
parkje ruim twee kilometer verderop. Het is een weinig opvallende plek,
vlak bij de Boulevard Périphérique. Een speelpark, in 1958 aangelegd ter ere van
twee politici die een rol speelden in het Franse verzet tijdens de Tweede
Wereldoorlog. Grote bouwwerkzaamheden bepalen de omgeving.
Er wordt gewerkt aan een nieuw metrostation Porte Maillot.
Het doel van de wandeling is de bezichtiging van een monument, gerelateerd aan
de autowereld. Een verkleinde kopie ervan is te vinden in de Panhard-zaal van
het Louwman Museum in Den Haag. Het origineel werd in 1907 onthuld als eerbetoon
aan de tien jaar eerder overleden autopionier Émile Levassor (1843-1897). Samen
met zijn zakenpartner René Panhard (1841-1908) was hij een van de gangmakers van
de Franse auto-industrie. In de eerste jaren van de twintigste eeuw verkocht het
bedrijf ongeveer evenveel auto’s als Peugeot en Renault. Historici schrijven aan
Levassor het idee toe om de motor voorin te plaatsen met daarachter koppeling en
versnellingsbak, gevolgd door ruimte voor chauffeur en passagiers. Tot die tijd
zagen auto’s er uit als gemotoriseerde koetsen, met de motor onder de banken of
achterin.
Het monument toont een fanatieke Levassor aan het stuur van een van zijn auto’s
tijdens de race Parijs-Bordeaux-Parijs van juni 1895. Hij kwam als eerste over
de streep; de 1178 kilometer was in 48 uur afgelegd. Zes uur later kwam nummer
twee aan. Toch was Levassor niet de winnaar, omdat hij niet had deelgenomen met een vierpersoons auto, zoals de reglementen voorschreven. De prestatie was er niet
minder om.
Een jaar later raakte Levassor tijdens een race gewond. Hij kreeg een ongeluk
door een hond te ontwijken. Van de verwondingen is hij nooit hersteld. In april
1897 overleed de autopionier.
Het stenen gedenkteken is uitgevoerd door Camille Lefèvre naar het idee van
kunstenaar Jules Dalou. Bij de onthulling in november 1907 stond het aan het
begin van het Bois de Boulogne. In 1972 werd het verplaatst vanwege de aanleg
van de Boulevard Périphérique. Een schoonmaakbeurt zou op zijn plaats zijn,
zodat de naam van Levassor weer goed leesbaar wordt.
Volgens de uitdrukking bestaat toeval niet. Eerder deze week zagen we in
boekhandel FNAC in het complex van Les Halles, op de derde verdieping onder de
grond, het zojuist verschenen boek ‘Toutes les Panhard’. De nadruk ligt
weliswaar op de auto’s na Tweede Wereldoorlog, maar ook de begintijd van de
compagnons Panhard en Levassor krijgt daarin aandacht.
 |
Square
Alexandre-et-René-Parodi is een tamelijk inspiratieloos parkje.
Impressie van het
monument.
Het monument ter ere
van Émile Levassor staat hier sinds 1972.
Energiek legt Levassor
de afstand in de kortste tijd af.
Een schoonmaakbeurt is
op zijn plaats. De naam is nauwelijks meer leesbaar.
In het Louwman Museum
is een kopie van het monument te vinden (rechts).
Musée Arts en Métier
Het monument over Levassor logenstraft de eerdere suggestie dat Parijs voor de
geïnteresseerde in de autohistorie niets te bieden heeft. Er is zelfs nog meer
historie te vinden en dat is nog zwak uitgedrukt. Immers, hier staat het
voertuig dat door velen als de voorloper van de auto wordt gezien, de door
Nicolas-Joseph Cugnot (1725-1804) ontworpen stoomwagen van 1770. Daarvoor
gaan we op de laatste dag van onze stedentrip naar het Musée des Arts et Métiers
aan de Rue Réaumur. Het is al een heel oud museum, in 1794 opgericht. De
collectie is ondergebracht in het vroegere kloostercomplex van
Saint-Martin-des-Champs. In 2000 werd de inrichting grondig gemoderniseerd. De
tempel van techniek en wetenschap herbergt bijna 80.000 objecten, waarvan enkele
buitengewoon unieke.
Ons bezoek begint met een handicap, want de kluisjes voor rolkoffertjes zijn
tijdelijk buiten gebruik. We mogen er pas in als de koffers elders in de stad in
een bagagedepot zijn gestald. De dame bij de kassa straalt ongemak uit als ze
het moet vertellen, maar heeft haar orders gekregen. Gelukkig is het niet al te
ver lopen. Het is even uitzoeken hoe het werkt. Via een reservering op internet
krijg je een toegangscode, nadat een bedrag van twaalf euro van je creditcard is
afgeschreven. Je moet wat voor de historie over hebben.
Eenmaal terug en binnen, begint de museumtoer op de tweede verdieping. Corona
eist eenrichtingsverkeer. We belanden in de historie van de tijdwaarneming, de
koersbepaling op zee en de wereld van de microscopen. Hoe interessant ook, al
gauw lopen we oneerbiedig snel door de vele zalen heen. De tijd is beperkt en we
komen immers voor de vervoermiddelen. Die staan op de begane grond. Het museum
verdient meer aandacht en is in zichzelf al een bezienswaardigheid. Niet alleen
de objecten, maar ook het gebouw en de vitrines ademen eeuwen geschiedenis. Een
volgende keer trekken we er meer tijd voor uit.
 |
Al meer dan
tweehonderd jaar bestaat het museum over 'Arts et Métiers'.
Een oude kapel maakt
onderdeel uit van de expositieruimte.
Zaal na zaal kom je
meer te weten over techniek en wetenschap.
Zoals over
scheepskijkers of klokken.
Het gebouw is op
zichzelf al een museum.
De vitrinekasten
passen goed bij de aard van de objecten.
De robot Lama is
ontwikkeld voor onderzoek van oppervlakten buiten de aarde.
Nicolas-Joseph Cugnot
En dan staan we opeens oog in oog met het prille begin van het autotijdperk. Het houten gevaarte is
7,25 meter lang, 2,19 meter breed en de wielen zijn meer dan een meter hoog. Het
geheel weegt volgens de website van het museum 4 ton (maar volgens andere
bronnen 2,5 of 2,8 ton). De twee cilinders hebben een inhoud van maar liefst 62
liter. Dit is de oervader van de auto, 250 jaar oud. Er is mee gereden.
Langzaam, dat wel, zo’n 3,5 tot 4 kilometer per uur. Niet meer dan een kwartier,
want toen was de stoomdruk verdwenen. Maar toch: een doorbraak. Pater Verbiest
was een eeuw eerder niet verder gekomen dan tekeningen en vermoedelijk een
wagentje in het formaat van een speelgoedautootje. Helemaal zeker is dat zelfs
niet.
Nicolas-Joseph Cugnot was militair en technicus. Gefascineerd door de
mogelijkheden van stoommachines, zag hij een voertuig voor zich om zware
kanonnen te vervoeren. Dat leek hem veel beter dan een wagen met paarden.
In 1769 maakte hij een prototype in het klein. De resultaten waren zodanig
bemoedigend dat hij geld kreeg voor de uitvoering op ware grootte. In 1770 was
de zelfbeweger gereed. De praktijk bleek echter weerbarstig. De wachttijd om
weer op stoom te komen, was een groot nadeel. De besturing was ook niet
optimaal. Het verhaal gaat dat de wagen in 1771 tegen een muur is gebotst. Het
is zeer de vraag of dit ook echt is gebeurd. Er zijn geen
bewijzen voor en de oudste bron van het verhaal dateert van 33 jaar na het
vermeende ongeluk. Veel succes had Cugnot in elk geval niet met zijn vinding. Er
kwam geen financiering voor de verdere ontwikkeling. Het bleef bij één
exemplaar. De overheid trok zich terug en van enig eerbetoon was geen sprake. Zijn
stoomwagen werd gelukkig behouden en kwam in 1799 in het museum terecht. Daar
maakt hij na al die jaren nog steeds indruk. Een suppoost zit ernaast om het
object als een kroonjuweel van de museumcollectie te bewaken, hoewel het
uitgereikte plattegrondje het object niet als bezienswaardigheid vermeldt.
Merkwaardig.
 |
De afdeling transport
bevindt zich op de begane grond. Je moet wel eerst het hele gebouw door.
De stoomwagen van
Cugnot uit 1770 kun je zien als de eerste auto.
Het gevaarte was
ontwikkeld als voertuig voor het leger.
Cugnot zette een
verticale beweging om in een draaiende. Het sturen was niet optimaal.
Voorop de gigantische
stoomketel, daarachter twee grote cilinders.
Als je ernaast staat,
blijkt pas
hoe groot de wagen is.
De Gehoorzame
Voor een vervolg op het experiment van Cugnot moeten we bijna honderd jaar
wachten. Na de stoomtrein ontstonden in Engeland de grote locomobielen. De
Fransen ontwikkelden veel handelbaarder stoomwagens. Twee van dergelijke
historische voertuigen staan hier ook, een driewielige Serpollet van 1888 en de
l’Obéissante (de Gehoorzame), de eerste auto van Amédée Bollée (1844-1917). Hij
bouwde de wagen in 1873, twaalf jaar voordat Carl Benz zijn Patent Motorwagen
ontwikkelde. Het voertuig met de stoomketel aan de achterkant weegt 4800 kilo,
heeft twaalf zitplaatsen en kan een maximum snelheid van 40 kilometer per uur
bereiken. Dat was sensationeel in die tijd. In oktober 1875 reed hij ermee van
Le Mans naar Parijs, een afstand van 230 kilometer. De rit duurde 18 uur. Later
zou Bollée een hele serie stoomvoertuigen maken, waaronder La Mancelle, die we
in maart 2018 zagen in het museum bij het Chateau van Compiègne.
 |
Een Britse rijdende
stoommachine - locomobile - van Tuxford uit 1852.
Serpollet ontwikkelde
een driewieler met stoomaandrijving. Bouwjaar 1888.
Een Peugeot Type 3 uit
1898.
Dit lijkt nog sterk op
een gemotoriseerde koets, met de motor achterin.
Bollée was een pionier
op het gebied van stoomauto's.
De chauffeur zat
voorin, de stoomketel stond helemaal achteraan.
Er was plaats voor
maximaal 12 passagiers.
De Gehoorzame stamt
uit 1873, twaalf jaar eerder dan de eerste Benz.
Van dit model is
slechts één exemplaar gemaakt.
Authentieke modellen
Uiteindelijk zou stoomaandrijving het verliezen van de verbrandingsmotor. De
Duitsers stonden aan de wieg daarvan, de Fransen waren de pioniers bij de
verdere ontwikkeling van de auto. De rol van Panhard en Levassor noemden we al. In het museum staan twee modellen uit de beginjaren,
origineel en niet gerestaureerd. Een indrukwekkende stellage toont verder
authentieke modellen van onder meer De Dion Bouton en Peugeot. Een opengewerkte
Citroën laat zien hoe de auto in 1931 technisch was opgebouwd. Op een Benz en
een T-Ford na,
zijn alle auto’s van Franse makelij. Dat ‘alle’ is beperkt, want bij elkaar kun
je ze letterlijk op de vingers van twee handen tellen. Niettemin is de
deelexpositie over het vervoer indrukwekkend. Behalve auto's zijn er in de
voormalige kapel stoommachines, vliegtuigen en nog wat andere curieuze
voertuigen te zien. Net als in de rest van het museum
word je als bezoeker de geschiedenis ingezogen. De Duitsers mogen trots zijn op
hun landgenoten Otto, Benz, Daimler en Maybach, de Fransen hebben alle reden ook
een prominente plaats op te eisen in de canon van de autohistorie. In Parijs
maken ze dat duidelijk. In 2003 trokken we de verkeerde conclusie. De Franse
hoofdstad heeft de liefhebber van de autohistorie wel degelijk iets te bieden.
■
 |
Een T-Ford als
voorbeeld van de massaproductie.
Voor de presentatie
van de auto's is een grote installatie gemaakt.
Dit deel van het
museum is gevestigd in de vroegere kapel.
Panhard et Levassor
M2E van 1896.
Links een De Dion &
Bouton (1899), rechts een Panhard et Levassor met Daimler-motor (1898).
Een Hélica 1921 met
propellor-aandrijving en rechts een Benz 1898.
In 1909 leverde
Peugeot deze limousine.
Een Franse
Hispano-Suiza K6 van 1935.
De opengewerkte
Citroën C6 (1931) laat zien hoe de auto technisch in elkaar steekt.
Een vreemde moderne
eend in de bijt: een racewagen van Renault.
Een Solex en een
voorstuk van een driewieler, met de motor in het wiel.
Behalve auto's zijn er
ook enkele vroege vliegtuigen te zien.
Routewijzer van het
museum. Merkwaardig: de Cugnot staat niet vermeld als
bezienswaardigheid.
Het fotootje en de plaatsaanduiding hebben we er zelf maar ingeplakt.
Folders en brochures
Renault 4
Eenmaal weer thuis, is de kleine expositie bij Renault aanleiding om in het
archief te zoeken naar oude folders en brochures van de 4, van het eerste model met kleine
grille tot en met de laatste uitvoeringen. Hieronder een aantal plaatjes. Ze
tonen niet alleen de ontwikkeling van de auto, maar ook van de wijze waarop de
promotie vorm krijgt.
 
 
 






Cugnot
Verkleinde modellen van de Cugnot zijn ook in andere automusea te vinden. In
Turijn is de auto op 70% van de ware grootte nagebouwd, in Dresden staat een
schaalmodel en in Salamanca wordt de werking verklaard.
Het automuseum van
Turijn toont de Cugnot op zeventiende van de ware grootte.
Schaalmodel in het
Verkehrsmuseum van Dresden.
Uitleg over de
stoomwagen in het museum van Salamanca.
 |
Parijs houdt niet van oude auto's
Vergeefse zoektocht naar
twee
automusea in de Franse hoofdstad
en
hoe een showroom enige troost bood.
oktober 2003 - aanvulling zomer 2008
|
 |
|