Expo-Mahy
Gent (B)
●
Tijdelijke expositie
●
Reservecollectie Mahy
●
Verwaarloosde auto's
●
Potentieel waardevolle exemplaren
●
Auto's en anekdotes
oktober 2021
Parade van verweesd familiekapitaal
Oude, verroeste, verwaarloosde en kapotte auto's in een oude fabriekshal. Zo
neergeschreven niet iets om enthousiast over te worden. Hoe anders is de
werkelijkheid. Een tijdelijke expositie in het Belgische Gent voldoet aan de
omschrijving maar is de reis meer dan waard. Bijzonder en bizar, fascinerend en
imponerend is deze show van lang vergane glorie. Met op de achtergrond het
verhaal van een familie voor wie hobby, bevlogenheid en maniakale verzameldrift
in elkaar overlopen.
 |
Het artikel in een tijdschrift over een expositie van opmerkelijke auto’s en een
bijbehorend fotoboek was niet eens erg uitgebreid. De naam Mahy werd echter
genoemd en dat zorgde voor nieuwsgierigheid. In Gent, zo stond er, is een
tijdelijke expositie ingericht van een aantal auto’s uit de reservecollectie van
de familie. Na het bezoek aan Leuze-en-Hainaut van acht jaar geleden is direct
duidelijk wat dit inhoudt: auto’s die al decennia lang wachten op een
restauratie. Opgeslagen in tochtige en vochtige hallen, prooi van stof en vuil.
Fotograaf Wouter Rawoens heeft een aantal van die auto’s voor zijn lens gezet en
in beeld gebracht. Geen glimmende bolides, maar half vergaan industrieel
erfgoed. Een aantal van die foto’s zijn samen met de auto’s twee maanden te zien
in een oude, verlaten fabriek. Zorgvuldig neergezet en uitgelicht worden ze even
onttrokken aan de schaduw van hun levenloos bestaan. Zelfs verwaarlozing kan hun
charme en elegantie niet wegnemen. Er is een website ontwikkeld om de expositie
te promoten. Een paar klikken waren voldoende voor het besluit dit met eigen
ogen te willen bekijken.
Een week voordat de fabriekshallen weer worden ontruimd en de auto’s terugkeren
naar de stilte van de opslag, staan we op zondagmorgen 24 oktober om half elf op
de stoep van de Nieuwvaart in Gent. Het was de eerste buitenlandse rit met een
auto die een paar maanden geleden nog niet bestond en waarvan het
infotainment-systeem de berijder telkens verrast. Met swipen en herkenning
van je stem tovert het scherm bedieningspanelen tevoorschijn waar je niet om
hebt gevraagd. Het is nog wennen. Knopjes waar je op kunt drukken om iets te
laten werken, zijn bijna verdwenen. Dat is misschien de enige overeenkomst met
de auto’s die we zo meteen gaan zien. Voor de rest kan het contrast niet groter
zijn.
 |
De tijdelijke
expositie is ondergebracht in een oud fabriekscomplex.
Het is de bedoeling
dat hier straks creatieve, innovatieven bedrijven zitten.
Family of cars
Het eerste wat opvalt als we door de poort het fabrieksterrein op lopen, is een
toiletwagen. Binnen zijn er kennelijk geen voorzieningen. De expositieruimte is een oude, leegstaande fabriek. De tijd dat hier
mensen werkten, is al lang voorbij. Sinds twee jaar ontfermt
projectontwikkelaar Revive zich over het complex. Hier moet een broedplaats van
innovatie komen, met ruimte voor kleine bedrijfjes. Het gebouw krijgt een
nieuwe bestemming. Sloop is geen optie. Een mooie parallel met de auto’s van Mahy. In 1860 werd het gebouw neergezet als een katoenspinnerij. Honderd jaar
later werd het een onderdeel van de onderneming van de familie Vynckier,
‘wereldspeler in elektrisch schakelmateriaal’, zoals een bord vermeldt. Op weg
naar de nieuwe bestemming wordt het bakstenen gebouw gebruikt voor tijdelijke
tentoonstellingen.
Twee maanden lang draait het om ‘a family of cars’. Het gaat over auto’s en
tegelijkertijd over de Gentse familie Mahy. Vader Ghislain
(1907-1999) en zoon Ivan (1937) waren hun leven lang in de ban van oude auto’s. Ze knapten
samen, met hulp van enkele anderen, een paar honderd klassiekers op. Tweehonderd
zijn te bewonderen in Autoworld in Brussel en driehonderd bij Mahymobiles in
Leuze. De gehele verzameling groeide tot meer dan 1100 auto’s, in alle soorten
en maten, van waardeloos tot waardevol. Er werd niets mee gedaan. Ghislain had
het idee dat ze ooit nog eens zouden worden gerestaureerd. Een onrealistische
gedachte. Ivan zette het werk van zijn vader voort, met een mengsel van
verplichting en passie. Van
geen enkele auto wilde hij afstand doen. Sinds 2015 voert kleinzoon Michel Mahy
(1965) het beheer. Hij is realistischer. Met een breuk met zijn vader tot
gevolg, heeft hij in 2018 zo’n 130 auto’s laten veilen, modellen die dubbel
waren. Er was namelijk geen geld voor onderhoud en vernieuwing van het museum in
Leuze, waar de laatste jaren niet meer dan 3000 bezoekers per jaar komen. De
rest van de verzameling staat nog steeds opgeslagen. De auto’s houden een diepe
winterslaap in vele loodsen. Totdat een aantal niet zo lang geleden wakker werd
gemaakt om op de foto te gaan. Bijna veertig zijn nu naar Gent gebracht om aan
het publiek te laten zien.
 |
Foto's van Wouter
Rawoens, ook op de expositie getoond, over de opslag van de
reservecollectie Mahy.
Meer dan 1100 auto's
telde de collectie voordat Michel een aantal verkocht.
Op een wand in de oude
fabriek is een levensgrote foto van Leuze gespannen.
Bijzondere expositie
We hebben besloten de winterjassen aan te houden. Dat blijkt een wijs besluit.
Een oude fabriek mist niet alleen toiletruimte, maar ook een comfortabele
verwarming. Bij de ingang is een tijdelijke balie ingericht, daarachter een net
zo tijdelijke uitgebreide koffiebar. Dat is mooi voor straks. De verwelkoming is
vriendelijk. Onze via internet gekochte entreebewijzen worden gescand. De weg
staat open om de bijzondere expositie te ondergaan. Direct naast de balie zet
een Buchet uit 1923 meteen de toon. Banden heeft het wagentje niet. De lak
vertoont een grove craquelé. Ghislain Mahy, zo lezen we, kreeg een tip voor het
wagentje van Henri Malartre (1905-2005), een Franse verzamelaar van oude auto’s
wiens nalatenschap nog steeds een museum in zijn vroegere kasteel is. Het is dan eind
jaren vijftig. Mahy wilde het ding wel hebben. Het is een bijzonderheid, want de
meeste Buchets zijn verloren gegaan.
De grote fabriekshal lonkt. Er is een route uitgezet die de bezoekers langs de
bijna veertig auto’s en verscheidene fotopanelen leidt. Er is ruimte genoeg
zodat ieder model als een kunstwerk alle aandacht kan krijgen. Bij elke auto
ligt een informatiebord. Technische en historische achtergronden zijn
gecombineerd met anekdotes over de manier waarop de auto in de collectie terecht
is gekomen. We zijn niet de enige bezoekers. De publiciteit heeft haar werk goed
gedaan. In zes weken tijd zijn al 10.000 bezoekers komen kijken naar deze parade
van verweesd familiekapitaal.
 |
Naast de
ontvangstbalie staat een Buchet uit 1923.
Mahy kocht de auto van
Henri Malartre die er niets meer in zag.
Tegenstellingen
Als eerste auto zien we een Renault Galion vrachtwagen. Met deze pick-up uit
1954 haalde Mahy zijn aanwinsten op, voornamelijk in Frankrijk en België. Hij
kocht de wagen tweedehands (of meerdehands, wie zal het zeggen?) en monteerde
zelf een open laadbak. Een zwart-wit foto van vele jaren terug toont de wagen
in actie. Na vele jaren dienst verkocht Mahy de Renault, maar kocht hem
later toch weer terug. Achterop staat een Le Zèbre D8 van 1928,
gekocht van Malartre. Die zag er alleen nog schroot in. Daar wilde de Belg niets
van weten. De filosofie van Mahy was dat iedere auto het verdient om bewaard te
blijven.
Het is een expositie van verwaarloosde schatten, rariteiten en tegenstellingen.
Dat is meteen al duidelijk. Bij een reusachtige twaalfcilinder Packard staat een
Mochet, een wagentje met een tweetaktmotor van 100 cc en 3,5 pk. De fabrikant
maakte eerder trapauto’s. Bij Mahy stond het wagentje onder een lekkend dak. Het
roestbruin is dus authentiek roestbruin. De Packard is een combinatie van
vooroorlogse techniek met een naoorlogs koetswerk. ‘Met een grille als een
verwaarloosd gebit’, stelt de tekst bij de wagen treffend. Ooit won de auto een
prijs: het was de lelijkste inzending van het concours. Ivan Mahy hoopte altijd
nog een mooie carrosserie voor het chassis te vinden. Het bleek ijdele hoop.
 |
 |
Met deze Renault
Galion haalde Mahy van overal zijn auto's op.
Op de zelfgemaakte
laadbak was ruimte voor auto's, zoals deze ééncilinder Le Zèbre D8 van 1922.
Met een stang hing er
nog een auto achter. Dit is een oude Renault.
Wat een tegenstelling:
de imposante Packard en minuscule Mochet.
Ooit won de Packard
een prijs voor de lelijkste auto van de show.
Mochet maakte eerst
trapauto's voordat het op 'echte' auto's overstapte. Deze is van 1949.
Elegantie
Een aantal van de auto’s is in gerestaureerde staat een half of heel vermogen
waard. Ze smeken erom door liefhebbende vaklieden onder handen te worden
genomen. Tot nu toe is de smeekbede nooit verhoord. Zo’n Aston Martin DB 2 is in
topconditie goed voor een kwart miljoen, zeker met als achtergrond dat ooit de
jonge Koning Boudewijn van België achter het stuur zat.
Hoeveel een Maserati A6G 2000 GT met koetswerk van Allemano bij een veiling
opbrengt, weet je nooit. Maar zelfs in deze staat zijn er vast genoeg
liefhebbers voor te vinden. Niet meer dan 21 zijn er gemaakt. Het was Ivan die
besloot de auto te kopen. Vader Ghislain had geen interesse in Italiaanse
naoorlogse sportwagens. Onbegrijpelijk, want het stof en de verwaarlozing kunnen
de elegantie niet verbergen. We zagen de wagen in 2008 in Leuze en toen al viel
de fraaie vormgeving op. Datzelfde geldt voor de Chrysler Ghia ST van 1955. De
productie bleef steken bij een handjevol. Precieze aantallen ontbreken. Van
dichtbij is de vormgeving nog mooier dan van een afstandje. In het goede licht
van fotograaf Rawoens wordt dat bevestigd. Het dak heeft nog de originele kleur
blauw, de rest van de carrosserie is overgespoten. Een liefhebber schijnt de
auto voor enkele tonnen euro’s te hebben willen overnemen van Mahy. Op het bod
kwam geen antwoord.
 |
Een jonge Koning
Albert zat ooit achter het stuur van deze Aston Martin DB2 van 1953.
In topconditie is zo'n
auto een kwart miljoen waard.
Ondanks het vuil en
het versleten interieur is de Maserati A6G 2000 GT (1954) een prachtige auto.
Allemano was
verantwoordelijk voor de vormgeving van het koetswerk.
Net als alle andere
auto's trekt de Maserati veel belangstelling van het publiek.
Een
Italiaans-Amerikaanse combinatie, de Chrysler Ghia ST van 1955.
Het dak heeft nog de
originele kleur blauw, al is het bedekt onder een laag vuil.
Hoeveel er zijn
gemaakt, is niet zeker. Maar veel zijn het er niet geweest.
Fotograaf Wouter
Rawoens toont de elegantie van het ontwerp.
De Chrysler en
Maserati acht jaar geleden in Leuze-en-Hainaut.
Werkloze monteur
Bijna iedere auto vertelt zo een verhaal. Dat maakt de tentoonstelling extra
bijzonder. De voorkant van een Voisin C24 van 1933 ziet er uit als een
karikatuur van een ooit imposante verschijning. De radiator en koplampen zijn
verdwenen. Mahy senior vond het ding lelijk. Helemaal ongelijk kunnen we hem
niet geven. Daar ging hij zijn kostbare tijd niet aan verdoen. Er waren nog meer
auto’s te restaureren. Hij schonk de wagen aan een werkloze monteur die de motor
wel wilde opknappen. Na diens dood kreeg Mahy de auto in overgebleven onderdelen
terug. Hij kon het niet nalaten er weer één geheel van te maken.
In deze hoek van de hal staan ook een Britse Allard uit 1953 en een Franse Facel
Vega, allebei met een Amerikaanse V8-motor van respectievelijk Cadillac en
Chrysler. De Facel kennen we wel, de Allard zie je veel minder vaak. De
carrosserie is van aluminium, het daaronder liggende geraamte van hout. Dertig
jaar bestond het bedrijf, van 1936 tot 1966. Zo’n 1900 auto’s werden in de jaren
afgeleverd aan klanten. 1952 was een mooi jaar voor het merk, met een
overwinning in de Rally van Monte Carlo.
 |
De Voisin C24 van 1933 gaf Mahy weg
aan een monteur die de schuivenmotor wel kon opknappen.
De wagen kwam terug en
werd weer in elkaar gezet. Belangrijke onderdelen ontbreken echter.
Een Britse Allard, met
een aluminium carrosserie op basis van een houten raamwerk.
Facel Véga HK500
(1960), een
echte liefhebbersauto. Tien jaar heeft het merk bestaan.
De panoramische
voorruit is een van de stijlelementen van dit type.
Lekkend accuzuur
Niet alle auto’s zijn
even meeslepend. Bij een Ford V8 denk je toch dat een enkele reis sloop de meest
voor de hand liggende bestemming is. De deur ligt er zelfs uit. De inrichters
van de tentoonstelling hebben daar ongetwijfeld bewust voor gekozen, alsof ze
willen benadrukken dat er toch ergens een grens is tussen bewaren en
vernietigen. De auto is zichtbaar zwaar beschadigd. De familie is daar voor een
belangrijk deel schuldig aan. De auto stond in het Wintercircus in Gent (waar
Mahy zijn collectie aanvankelijk onderbracht) vlak bij een tafel waar ’s nachts
de accu’s werden opgeladen. Het lekkende accuzuur kwam op de auto en verwoestte
buiten- en binnenkant. Er is niets meer mee te beginnen. Zo’n Fordje loont de
moeite van enige reconstructie niet eens. Dat gaat niet op voor de Volkswagen
Kever Cabriolet Hebmüller, vandaag de dag in kenners- en liefhebberskringen hoog
gewaardeerd vanwege de vormgeving en zeldzaamheid. Er zouden in de hele wereld
niet meer dan honderd exemplaren zijn overgebleven. In goede staat moet je er
toch een kwart miljoen voor neertellen.
 |
Van de Ford V8 uit
1937 is niet
veel meer over. Enkele reis sloop?
Accuzuur heeft zijn
verwoestende werking gedaan.
Ondanks het ontbreken
van bumpers en verkeerde achterlichten is zo'n Kever Hebmüller (1950)
waardevol.
Maritieme elementen
In veel musea staan
modellen van Delahaye te schitteren in de schijnwerpers. Hier staat een trio ook
in het licht, maar van schittering is geen sprake. Dofheid is troef, al laten
zelfs ontbrekende koplampen, missende onderdelen en verdwenen elementen de
grandeur van vroeger niet helemaal verdwijnen. Alle drie zijn ze bijzonder. De
135M heeft een carrosserie van de Belgische vestiging van Vanden Plas, de 135MS
is gemaakt bij Ghia-Aigle en het Brusselse bedrijf Oblin is verantwoordelijk
voor het uiterlijk van de 148L. Misschien is schuldig in dit verband een beter
woord. Opdrachtgever was een commandant van een zeeschip. Hij wilde maritieme
elementen in zijn auto verwerkt zien. Dat verklaart de bijzondere neus met
haaientanden. Op het stuurwiel schijnt een anker afgebeeld te zijn. Het meest in
het oog springend is echter wel het plexiglazen koepeldak. Wie op de achterbank
moest zitten, zat niet tweede, maar minimaal derderangs. Het zogeheten
schoonmoederszitje was nog een overblijfsel uit de automode van voor de oorlog.
 |
 |
Vanden Plas - in dit
geval de Belgische vestiging - is de ontwerper van de carrosserie van de Delahaye
135M (1947).
Oblin in Brussel
bouwde op verzoek van een zeeman in 1947 deze opmerkelijke Delahaye 148L.
De grille met
haaientanden, het plexiglazen dak en schoonmoederszitje zijn opvallende
stijlelementen.
Het Zwitserse Ghia
Aigle maakte in 1948 het koetswerk ontworpen door de Italiaanse studio van Ghia.
Ook zonder koplampen
en glimmende grille blijft de oorspronkelijke schoonheid zichtbaar.
Spontane huilbui
Voor nog meer exclusiviteiten lopen we verder, de hoek om. Een Alfa Romeo 6C
2500 uit 1949 is door Ivan Mahy als schuurvondst aangekocht en via een koffer met
bankbiljetten contant afgerekend. Verder dan een laag menie om de roest in te
dammen, is het nooit gekomen. Het is hier niet te zien, maar de auto heeft maar
drie wielen. Het linker voorwiel ontbreekt. Hiermee vergeleken ziet de
Talbot-Lago T26 uit 1947 er heel wat beter uit. We herkennen ook deze auto uit
het museum in Leuze. Het informatiebord meldt dat het merk direct na de oorlog
van overheidswege niet meer dan 125 auto’s per jaar mocht bouwen. Die moesten
dan ook nog allemaal worden geëxporteerd. Staal was op rantsoen en de
fabrikanten van massaproducten kregen voorrang.
Bij de Talbot-Lago staat een onbekende, kleine blauwe sportwagen. Die lijkt als
twee druppels water op een Bugatti, maar is door Maurice Badaroux in 1927 zelf
gebouwd. Even verderop staat een echte Bugatti, een Type 23 Brescia uit 1922. Vader
Ghislain wilde er niet aan, maar Ivan was trots er eentje op de kop te kunnen
tikken. In deze staat krijgt elke Bugatti-fan spontaan een huilbui. Een Amilcar
uit 1927 ziet er niet veel beter uit. Ivan en zijn broer Hans raceten in de
grote tuin van het ouderlijk huis met twee auto’s die vervolgens op elkaar
knalden. De Amilcar werd nooit meer opgeknapt. Er was immers nog zoveel ander
werk te doen. Dat lot trof ook een Voisin C14, een typisch voorbeeld van de
denkwijze van zijn maker die als vliegtuigbouwer functionaliteit boven
vormgeving stelde. Bij de Autobleu is het juist andersom. Op basis van
eenvoudige Renault Dauphine-techniek ontstond bij het bedrijf van Henri Chapron
dit fraaie coupeetje. Zo’n 80 zijn er ooit van gebouwd, rond 10 zijn ervan
overgebleven. Het is niet de eerste keer vandaag dat we een unieke auto een
betere toekomst gunnen dan terug naar de hallen van Mahy.
 |
Bij de Alfa Romeo 6C
2500 is het opknappen nooit verder gekomen dan een beschermende
grondlak.
Het is niet te zien,
maar de auto mist het linker voorwiel.
Een oude fabriek als
decor: het is een passend geheel.
Een fraaie Talbot-Lago
T26 uit 1947.
Vergeleken met veel
van de andere auto's ziet dit exemplaar er goed uit.
Aan zo'n reserveband
is nog wel eens te komen.
De Talbot is, net als
de andere auto's, opgenomen in het boek van Michel Mahy en Wouter
Rawoens.
Een eenmalige
eigenbouw, geïnspireerd door een Bugatti.
Zelfs de radiatorvorm
met rood beeldmerk zijn ontleend aan het beroemde Franse merk.
Bugattisten zouden
spontaan in huilen kunnen uitbarsten als ze dit zien.
De Amilcar uit 1927 werd
beschadigd tijdens een botsing in de tuin van Mahy en is daarna nooit hersteld.
Voisin plaatste
functionaliteit boven vormgeving. De C14 is van 1929.
Zo in het licht gezet,
komen de basisvormen goed tot hun recht.
Een Autobleu (1958) schreeuwt
erom mooi opgeknapt te worden.
Laat hier je eigen
fantasie maar op los, zegt het informatiebordje. Daar blijft het bij.
Bewijsmateriaal
Voor de drie generaties Mahy is geld kennelijk geen grote drijfveer. Anders
stonden hier geen exclusieve BMW, Horch of Porsche die op een
veiling toch aardige bedragen zouden kunnen opbrengen. De BMW is een 327/328,
dat wil zeggen een 327 met de motor van de befaamde 328, één van de
belangrijkste vooroorlogse Duitse sportwagens. Mahy kocht de wagen in de jaren
zestig uit nostalgische overwegingen. Net na de oorlog had hij zo'n auto als
familieauto. Vanwege financiële problemen moest die toen worden verkocht.
De waarde van dergelijke modellen in deze staat is
moeilijk in te schatten. Liefhebbers vinden originaliteit belangrijk en
daarop is zo her en der nog wel wat af te dingen. Zo is de oorspronkelijke motor
van de Horch vervangen door een veel zuiniger motor van een Britse Standard! Weg
hoge waarde. In kennerskringen telt ook de historie van een individuele auto
zwaar. Bewijsmateriaal is belangrijk. Niemand kan echter zeggen of de MG PB uit
1936 de auto is waarmee coureur Paul Frère successen behaalde. De vriend van
Mahy kwam destijds geregeld kijken naar de collectie, maar is er nooit zeker van
geweest. De sticker op de voorruit van een Minerva M6 daarentegen maakt de
achtergrond een stuk inzichtelijker. De auto is gebruikt als representatieve
wagen van de renstal van kolen- en staalbedrijf Charbon Acier. Ook de
achtergronden van de Porsche zijn bekend. De eigenaar reed er twintig jaar mee,
totdat de wagen het in 1972 begaf. In die tijd was herstel veel te kostbaar.
Mahy nam hem graag over, na scherpe onderhandelingen. Op de techniek na was de
auto bijna gaaf. Daar is niet veel meer van te zien. De blauwe kleur is trouwens
niet origineel. De eerste eigenaar was het rood kennelijk op enig moment zat.
 |
Een BMW 327 met de
motor van een 328, gemaakt in 1938.
Mahy kocht de auto uit
nostalgie. Eerder had hij zo'n model als familiewagen gehad.
Een fraaie Horch uit
1937,
Duits topproduct van die tijd.
Onder de motorkap ligt
niet meer de originale krachtbron, maar een kleine motor van Standard.
Twintig jaar deed de
Porsche dienst bij zijn eerste eigenaar, toen hield het op. De auto is
van 1952.
Is dit exemplaar van
de MG PB van 1936 de auto van coureur Paul Frère? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.
Minerva was een
Belgisch merk met aanzien. De 36TD is van 1936.
De achtergronden van
dit model zijn bekend. De auto behoorde tot een ijzer- en staalbedrijf.
Woest
Eenkennig is de familie nooit geweest. Dat bewijst deze expositie. Vier wielen
waren voldoende om enthousiasme op te roepen. In welke staat ook, auto’s moesten
worden gered van een gang naar de sloperij. Bij een Austin A90 Atlantic uit 1950 kun je
je afvragen of dat nog steeds geldt. Wie zou dit nog willen hebben, ook al zijn er
nog maar enkele tientallen overgebleven? In een aantal gevallen kun je echter
goed met de gedachte meegaan. Zo’n vroege bedrijfswagen van Panhard & Levassor
bewijst het. Een ruïne op wielen, noemen ze het zelf. Dat is het ook. Toch
ontstaat door de lens van Rawoens onder de
lampen in de geïmproviseerde fotostudio in Leuze een bijzondere
aantrekkingskracht. Dit is meer dan ijzer en hout
voor de sloop.
Midden in de hal staat een Cadillac Sixty Special Fleetwoord uit 1956, door
Fleetwoord omgebouwd tot begrafeniswagen. Ivan Mahy had de auto op de kop
getikt. Hij vroeg zijn vrouw zijn aanwinst op te halen en ermee naar huis te
rijden, want hij moest op dat moment zelf naar Brussel. Hij zou haar onderweg
wel afzetten. Dat het een Cadillac was, had hij wel gezegd. Maar niet wat voor
een. Zijn vrouw was woest toen ze ter plekke zag dat het om een lijkwagen ging,
met ornamenten en een kruis op het dak. Nog woester werd ze toen onderweg bleek
dat er niet genoeg benzine in zat om naar huis te gaan. Ze had bovendien haar
tas in de auto van Ivan laten liggen. Toen die ’s avonds thuis kwam en zijn
vrouw er nog niet was, ging hij ongerust op onderzoek uit. Ze stond ergens langs
de kant van de weg, al uren te wachten op hulp. Het verhaal vermeldt niet hoe
lang beiden niet met elkaar hebben gesproken.
 |
Is zo'n Austin het nog
waard om gerestaureerd te worden?
Een ruïne op wielen,
noemen ze het zelf.
Toch is deze oude
Panhard & Levasor op deze manier te mooi om te vernietigen.
De vrouw van Ivan Mahy
werd gevraagd een Cadillac naar huis te rijden.
Het ging om een
lijkwagen van Fleetwoord op basis van een Cadillac Sixty Special uit
1956.
Slotakkoord
De krakkemikkige oudjes hebben ons inmiddels al bijna anderhalf uur in hun greep. We maken het
rondje af zonder heel veel tijd te besteden aan de Tatra T87 en Auto Union
1000SP. We kennen de auto’s en ze zijn ook geen onderwerp van leuke anekdotes.
Ook aan oude video’s over Ghislain, Ivan en
Michel besteden we niet veel aandacht. Er staan banken voor gasten die langer
willen blijven kijken. De meeste beelden kennen we al. Een AMC Javelin
vertegenwoordigt de Amerikaanse jaren zeventig. Het is een kind van zijn tijd met een grote motor (V8,
zes liter, 220 pk), een overdreven vormgeving bij de voorspatborden en een vinyl
dak.
Het slotakkoord is voor een Philos uit 1914, opnieuw een aankoop van Ghislain
bij Malartre. Het verhaal gaat dat Ivan met de opgehaalde auto in Gent aankwam
toen zijn vader bezoek had van de striptekenaar André Franquin, de geestelijke
vader van Guust Flater. Zou daarom het wagentje van de stripheld hier zo sterk
op lijken?
Het wordt tijd voor koffie. Met vloerbedekking en sfeervolle meubels is met
succes een gezellige ruimte geschapen. Opnieuw stellen we vast dat de
industriële omgeving perfect past bij deze expositie. Drie generaties Mahy
bewijzen hun gelijk: koester het erfgoed en laat de mensen van nu genieten van
wat er vroeger was. En het hoeft geen goud te zijn om toch mooi te blinken.
■
 |
 |
Een Tatra T87 (1943) met een
achtcilinder motor achterin. De wegligging was belabberd en gevaarlijk.
Een Auto Union 1000Sp
(1960),
geïnspireerd door de Ford Thunderbird maar met een kleine tweetaktmotor.
Typisch een kind van
zijn tijd, deze Amerikaanse AMC Javelin uit 1974.
Niets voor Ghislain,
maar Ivan vond het mooi.
De Mercedes-Benz 130H
(1934) met motor achterin zagen we eerder in het museum in Leuze.
Een Philos uit 1914,
door Mahy overgenomen van Henri Malartre.
Heeft dit wagentje
model gestaan voor de auto van Guust Flater?
In de oude fabriek is
een tijdelijk café geschapen.
|