●
Tijdelijke expositie in Louwman Museum
●
Minimalistisch vervoer jaren '50/'60
●
Drie- en vierwielers
●
Kleinste productieauto ter wereld
●
Unieke Nederlandse modellen
juli 2019
Van goedkoop vervoer tot verzamelobject
De grote hal
van het Louwman Museum in Den Haag staat in de zomer van 2019 vol met
dwergauto’s. Drie- en vierwielers met één of twee cilinders en een paar honderd
cc uit de jaren vijftig en zestig laten zien hoe minimaal transport er uit kan
zien. Tussen de bekendere modellen staan een paar unieke exemplaren, waaronder
van Nederlandse bodem.
Op het affiche ter promotie van de tijdelijke tentoonstelling prijkt een Peel
P50, volgens de boeken de kleinste productieauto ooit. Klein is ook echt klein.
Het wagentje is 134 centimeter lang, net geen meter breed en 1,20 meter hoog.
Het gewicht is 59 kilo, dat is minder dan de meeste berijders ervan. Een
eencilinder tweetaktmotortje van 49 cc zorgt voor de aandrijving. Een achteruit
zit er niet op. Wil je teruguit? Dan is het een kwestie van uitstappen,
optillen, omdraaien, instappen en weer verder gaan. Hoe simpel kan het zijn.
Slechts 47 keer is het Britse autootje gemaakt en verkocht, tussen 1962 en 1965 op het
eiland Man. Volgens ingewijden zijn er 27 overgebleven. Museumdirecteur Ronald Kooyman weet te vertellen dat de hier gepresenteerde de allereerste is. De Peel heeft intussen
een cultstatus bereikt. In 2016 werd op een veiling meer dan 150.000 euro
neergeteld voor een origineel. Destijds kostte het wagentje net geen tweehonderd
pond. En voor ruim achtduizend pond koop je vandaag de dag een nieuwe,
want een Engels bedrijf heeft het curieuze modelletje een tweede leven
geschonken. Er is zelfs een elektrische variant. In het museum staat uiteraard
een ‘echte’. Liefhebbers van het televisieprogramma Top Gear kennen het model.
Ze herinneren zich ongetwijfeld hoe Jeremy Clarkson in 2007 met het ding door
Londen reed, de lift van het BBC gebouw nam en de gangen van de kantoren
onveilig maakte op weg naar een vergadering. Het is niet gek dat het Louwman Museum juist dit model heeft
uitgezocht als mascotte voor de tentoonstelling.
De Peel P50 met op de achtergrond de
Duits-Nederlandse Bambino.
De Peel wordt door het museum
gebruikt als de blikvanger voor de show.
Kijk hier nog een keer naar Jeremy Clarkson op z'n best in Top
Gear.
De Peel is weer nieuw te koop.
Beelden boven en onder van de website
www.p50cars.com
Minimaal
Zo klein als de Peel zijn de andere dwergauto’s niet. Maar groot blijft anders,
al willen sommige modellen zich volwassener voordoen dan ze zijn. Hun uiterlijk
is misschien zo gek nog niet, maar wie de afmetingen bekijkt en de motorkap
opent, ervaart hoe minimaal het allemaal is. Op een enkeling na zijn het één- en
tweecilinders met minder dan een halve liter inhoud en vaak ook nog met drie in
plaats van vier wielen.
De gemiddelde bezoeker van de tentoonstelling zal veel modellen voor het eerst
zien. De specialist herkent een groot aantal auto's uit de boeken of van
andere musea. Voor heel wat oudere mensen is een Heinkel, Messerschmitt of
Goggomobil een min of meer bekende verschijning die herinnert aan hun
jeugdjaren. Je komt ze ook geregeld tegen bij oldtimermanifestaties. Ze zijn in
forse aantallen gemaakt: de Heinkel 12.000, de Messerschmitt 46.000 en de
Goggomobil maar liefst meer dan 200.000 keer. De Maico is bij ons veel
onbekender en minder gangbaar. Slechts twee jaar, van 1955 tot 1957,
bracht de Duitse scooter- en motorfietsfabrikant een auto op de markt, na overname
van Champion.
Een belangrijk deel van de geëxposeerde modellen komt van de grote collectie van
het Duitse museum PS.Speicher in Einbeck. Dat heeft zelf een semipermanente
tentoonstelling rond deze dreumesen van de weg ingericht, maar heeft er nog veel
meer in het depot staan.
Een Heinkel Kabinenroller,
geproduceerd van 1956 tot 1958. Ouderen kennen de auto uit hun jeugd.
Dertien jaar werd de Goggomobil
gemaakt, waaronder deze coupé.
De Messerschmitt heeft wat vorm
betreft duidelijk zijn wortels in de vliegtuigbouw.
De Messerschmitt is misschien wel de
meest kenmerkende dwergauto.
Anders dan de Heinkel en
Messerschmitt lijkt de Maico op een volwassen auto, zij het sterk gekrompen.
De motor van de Maico - 2 cilinders,
tweetakt, 452 cc - lag achterin.
Nederlands
Niet alle dwergen komen uit Einbeck. Sommige zijn eigendom van verzamelaars in
eigen land, zoals Hans Bodewes. Hij stond acht van zijn twaalf auto's tijdelijk
af, waaronder twee Bambino’s. De ene is een
Fuldamobil S1 met een Nederlands naamplaatje. Het bedrijf Alweco trof in
het Brabantse Veghel alle voorbereidingen om het eivormige wagentje te gaan
assembleren. Voordat de productiehal klaar was, ging de leverancier echter
failliet. De voorraad al gemaakte auto’s werd opgekocht en alsnog in Nederland
aangeboden. Het Louwman Museum heeft zelf zo’n Bambino in de collectie. De
inrichters van de tentoonstelling hebben de variant met de Nederlandse merknaam
naast een originele Duitse gezet. Het grootste uiterlijke verschil zijn de
‘kieuwen’ aan de zijkant om koellucht naar het voor de achterwielen geplaatste
motortje te geleiden.
Alweco had grote ambities met de kleine auto. Het bedrijf ontwikkelde een eigen
open wagentje met kunststof koetswerk en noemde het ding de Bambino Sport, niet
gehinderd door gevoelens van bescheidenheid. Meer dan 50 km/u als top zat er
niet in. Op de Auto-RAI van 1957 stond het proefmodel met drie wielen te glimmen in de
schijnwerpers, later doorontwikkeld tot een vierwieler. Aan belangstelling geen gebrek, maar het lukte niet de productie
op orde te brengen. Het bleef bij dit ene exemplaar. Des te leuker is de
aanwezigheid bij deze tentoonstelling.
Naast de Bambino Sport staat een ander Nederlands experiment, de Shelter, een
idee van ingenieur Van der Goot. Twintig wilde hij er maken, allemaal op basis
van zelf ontwikkelde onderdelen. Het is bij zeven stuks blijven steken. Over
mooi en lelijk valt niet te twisten, dus dat doen we dan ook maar niet.
Links de Bambino 200, rechts de
Fuldamobil S1.
De karakteristieke vorm van de Bambino 200
met een mini-achterruitje.
Van
deze Bambino Sport bestaat maar één exemplaar, eigendom van een Nederlandse
verzamelaar.
Het dashboard is héél minimaal.
De carrosserie is van kunststof.
De Shelter (1958) is opgetrokken uit eigen
gemaakte onderdelen.
De
bedoeling was een proefserie van 20 auto's te maken. Slechts zeven zijn
er gebouwd.
WETGEVING
In zijn boek Dwergauto's (uitgegeven in 2000) geeft auteur Jan de Lange aan
dat mazen in de wetgeving soms het ontwerp van de dwergauto's in
belangrijke mate hebben beïnvloed. In Frankrijk mocht je zonder
rijbewijs in een wagentje rijden met een motorinhoud van maximaal 125 cc
en een topsnelheid van 60 km/u. In Duitsland was het eenvoudig een
rijbewijs te krijgen voor modellen tot 250 cc. In Engeland was de
belasting voor een driewieler veel lager dan voor een vierwieler, mits
de auto geen versnelling achteruit had. Met een achteruit was het
juridisch gezien een auto in plaats van een motorfiets met zijspan. In
dat land kon je met 16 jaar een motorrijbewijs halen en mocht je zo'n
dwergauto rijden. In Nederland, aldus De Lange, mocht je een driewieler
besturen met een motorfietsrijbewijs dat je kon verkrijgen zonder
rijlessen te nemen. In ons land werden vierwielers waarvan de
achterwielen minder dan een wieldikte van elkaar stonden, als
driewielers gerekend.
Al deze verschillende regels leidden ertoe dat dezelfde dwergauto in
verschillende landen andere specificaties had.
Kunststof
Er staan meer merkwaardige en bijzondere weggebruikers. De Tsjechoslowaakse
Velorex is weinig meer dan een gemotoriseerd buizenwerk dat met vinyldoek is
overspannen. In 18 jaar tijd ontstonden er zo’n 2000. Pas in 1971 viel het doek,
wat in dit verband een toepasselijke beeldspraak is. Een dergelijk aantal was
voor menig fabrikant een ongekende wensdroom. Van de Allard Clipper zijn er in
1953/54 niet
meer dan 22 gemaakt. Het wagentje lijkt van voren meer op een boot dan op een
auto. De carrosserie is van gekleurde kunststof (dus niet gespoten) en
daarmee had de fabrikant een wereldprimeur. Dat heeft echter niet geleid tot een commercieel succes. Het
lukte niet om het gewenste kwaliteitsniveau te realiseren, vermeldt het
informatiebordje. Het wagentje staat in de buurt van andere Britse bubble cars,
zoals ze aan de overzijde van de Noordzee bekend staan.
Veel Engelse fabrikanten deden een poging hun mini-wagentjes op een ‘echte auto’
te laten lijken. De Berkeley en Coronet passen wat uiterlijk betreft in de
traditie van de Britse sportwagens, waarbij ze uit goed 300 cc nog een
topsnelheid van rond 100 kilometer per uur wisten te persen. De Berkeley was er
overigens ook als normale vierwieler.
Bij Bond en AC richtten de verkopers zich op de markt van kleine familieauto’s.
Beide hebben één wiel aan de voorkant, zoals we dat ook kennen van de Reliant.
Dat merk ontbreekt overigens in de expositie, wat enigszins merkwaardig is.
De Frisky en Opperman hebben twee wielen voor, in combinatie met één
wiel of twee wielen aan de achterkant. Van de twee Frisky’s die hier staan heeft
er eentje drie wielen en de ander vier. Een enkele cilinder moet zorgen dat het
ding op snelheid komt. De Opperman heeft er twee. Voor wie weinig had uit te geven, was dit
wagentje een
uitkomst. Je kon hem ook als bouwpakket kopen en zelfs zonder motor. Mocht
je nog een gebruikt exemplaar hebben liggen, dan gebruikte je die.
Een buizenframe met vinyl
overtrokken: zie hier de Velorex uit Tsjechoslowakije.
Het lijkt wel een boot, maar de
Allard Clipper is toch echt een auto. Nou ja, auto...
Een Britse sportwagen met drie
wielen en minimale prestaties, de Berkeley (1959-1961).
Toenmalige advertenties voor de
Berkeley met drie en met vier wielen.
Een Coronet lijkt een volwassen
auto. Het model was maar ruim een jaar in productie, van voorjaar 1957 tot
najaar '58.
Bond fabriceerde jarenlang
familiewagentjes op drie (heel kleine) wielen. De Mark F tussen 1958 en 1961.
Aan de grootte van het stuurwiel is
te zien hoe klein het wagentje is.
Eén van de concurrenten van Bond was
de AC (Auto Carriers), gebouwd tussen 1955 en 1958.
In Engeland genoten eigenaren van dergelijke
driewielers belastingvoordelen.
Voor zijn wagentje koos AC een zeer
toepasselijke Franse typenaam: Petite.
De Opperman was ook te koop als
bouwpakket én zonder motor.
De makers hebben de wagen er
nadrukkelijk als volwaardig uit willen laten zien.
Een Frisky hardtop van rond 1960 in fraaie tweekleuren-uitvoering.
Het ontwerp is van Michelotti.
De Frisky was er ook als driewieler.
Links de driewieler, rechts de
variant met vier wielen.
Spaans
In het midden van de zaal staan drie wegkleuters van Spaanse makelij. Ook dit
trio is afkomstig van de verzameling van Hans Bodewes. De leukste
is een bestelwagentje, een JFC Delfin. Je zou denken dat het om een dolfijn
gaat, maar de radiatormascotte lijkt op een dolfijn als een roos op een narcis.
De makers lijken ook de bouwtekening verkeerd te hebben gelezen en van alle
maten de helft te hebben genomen. Een eencilinder tweetakt van bijna 200 cc
zorgt voor de aandrijving. Het laadvermogen is 250 kilo en er kunnen ook nog
twee mensen in de cabine. Met moeite en heel ruim is het niet, maar toch. De
benzinetank zit voor de voorstoel; niet de meest veilige plek. Negen zijn er
ooit van gemaakt, vier zijn er overgebleven.
Van de 1100 geproduceerde Ausa cabriolets rijden er nog 60 rond. Waarom zou
uitstraling gebonden moeten zijn aan formaat, hebben de makers ongetwijfeld
gedacht. Ze leverden hun creatie af in twee kleuren, met chroomstrips en banden
met witte zijvlakken. De verschijning is chic, maar een top van 95 km/u is niet
bepaald een snelheid om wereldrecords mee te verbreken.
De derde Spaanse bijdrage kwamen we eerder tegen in musea in Salamanca en Oxnard.
Bij de Biscúter ligt het accent niet op elegantie – verre van dat – maar op
functionaliteit. Het ontwerp is dan ook van de Fransman Gabriel Voisin, wiens
grote auto’s ook rondom dat thema vorm kregen. Hij zag echter geen kans de op
een prototype van een 2CV lijkende vierwieler op de markt te brengen en verkocht
het hele ontwerp aan een Spaanse fabrikant. Die wist er uiteindelijk tussen 1953
en 1960 zo’n 10.000 te slijten.
Het lijkt heel wat als je de
verhoudingen niet goed in de gaten hebt. Het is een mini-mini-vrachtwagentje.
Negen van dergelijke wagens zijn er
in 1956 gemaakt, daarvan zijn er nog vier over.
Een dolfijn?
De Ausa cabriolet ziet er goed uit,
maar heeft wat typische verhoudingen.
Het wagentje is te hoog in
vergelijking met zijn lengte en breedte.
Aan het nummerbord is goed te zien
hoe smal de Biscúter is. Bijnaam: de rijdende pantoffel.
Isetta
Uit de eigen collectie heeft het Louwman Museum de Iso Isetta van de tweede
etage naar de begane grond gebracht. De commercieel weinig succesvolle Iso,
product van een koelkastenfabrikant, is de
stamvader van een reeks licentiemodellen. De BMW Isetta is daarvan de bekendste en
meest geproduceerde. Van die BMW staat hier het tweede type met de
doorlopende zijruit. Anders dan bij concurrent Heinkel scharniert de stuurkolom
met de openslaande voordeur mee. De rode BMW 600 erachter zou je de
gezins-Isetta kunnen noemen, hoewel de typenaam Isetta voor dit model door het Beierse bedrijf
nooit is gebruikt. Het wagentje biedt ruimte aan vier personen. Het is een
tweedeurs. In dit geval wil dat zeggen: één deur aan de voorkant en één opzij.
De grote bumperbeugels, richtingaanwijzers vóór en de grote koplampen duiden op een
model voor de Amerikaanse markt. De auto is voorzien van een SaxOmat, een
automatische koppeling.
Tussen de Iso en de BMW staat een Velam Isetta, in Frankrijk gemaakt. Deze
variant is direct herkenbaar aan de uitgebouwde wielkasten bij de voorwielen.
Anders dan het origineel en de BMW heeft de Velam een zelfdragend koetswerk in
plaats van een chassis met carrosserie. De
motor van de Velam is afgeleid van die van de Iso, terwijl BMW een eigen
motorfietsmotor gebruikte. De Velam is veel exclusiever dan de BMW. Van de ruim
7000 gebouwde exemplaren (BMW 160.000) is maar een handjevol overgebleven.
De oer-Isetta van Iso (vooraan)
behoort tot de collectie van Louwman.
Anders dan de originele Iso werd de
BMW Isetta wel een commercieel succes.
De BMW 600 (1957-1959) combineerde
de voordeur van de Isetta met één zijdeur aan de rechterkant.
Deze 600 is een Amerikaanse
uitvoering met grote bumperbeugels en SaxOmat, een automatische koppeling
De Franse Velam Isetta, herkenbaar
aan de voorspatborden.
Een grappig detail: de
snelheidsmeter zit in het stuurwiel.
Anders dan de Iso en BMW heeft de
Velam een zelfdragend koetswerk.
De achterzijdes van de drie modellen
zijn verschillend: links de Iso, rechts de BMW en daarboven de Velam.
Dwarsdoorsnede
De dertig wagentjes in de museumhal bieden een mooie dwarsdoorsnede van het
fenomeen dwergauto. De oudste is een Rolux Baby, direct na de Tweede
Wereldoorlog geïntroduceerd. Het merk maakte al voor de oorlog dergelijke
autootjes. Tot 1948 werden het er 300; daarna was het over
en uit.
Soms kun je discussiëren of alle auto's ook echte dwergauto's zijn. Behoort de
Franse Vespa 400 (in Frankrijk op de markt gebracht omdat de Italiaanse
fabrikant in eigen land niet kon opboksen tegen de Fiat 500) nog tot de groep?
Of de Oost-Duitse AWZ P70 met Duroplast-carrosserie, voorloper van de Trabant?
De Russische Zaporozhets met zijn V4-motor, destijds in Nederland als Jalta 3A3 via de Groningse importeur
Gremi aangeboden, valt er feitelijk buiten. Maar het is wel leuk dat-ie er is.
Dwergauto’s zijn er nooit voor de show geweest.
Het waren goedkope vervoermiddelen in een tijd dat een volwaardige auto voor
velen onbetaalbaar was. Vandaag de dag ligt dat anders. De wagentjes zijn
verzamelobjecten geworden. De waarde van de Peel
werd al genoemd, maar ook voor de prijs van een goede Messerschmitt kun je een
mooie nieuwe auto kopen. De Iso uit de Louwman-collectie werd in 2012 aangekocht
voor ruim 28.000 euro.
Stuk voor stuk roepen de kleine drie- en vierwielers in de grote museumhal een
glimlach op, met de Peel als grootste trekpleister. Waarbij het woord
‘grootste’ in dit verband misschien niet het meest voor de hand ligt! ■
Een Franse Rolux Baby, gemaakt in de
eerste naoorlogse jaren.
Omdat de 1-cilinder tweetakt
motor een inhoud heeft van 124 cc mocht je er zonder rijbewijs mee rijden.
Tussen 1956 en 1961 werd de Vespa in
Frankrijk 28.000 keer gemaakt.
De Zaporozhets (1960-1969) en AWZ Zwickau P70
(1955-1959) kun je eigenlijk geen dwergauto's meer noemen.
Op de voorgrond de eerste Subaru, de
360, een succesnummer in thuisland Japan.
Ooit goedkope vervoermiddelen,
inmiddels uitgegroeid tot verzamelobjecten van waarde.
PS-Speicher in Einbeck
neemt je mee naar de
historie van gemotoriseerde vervoer met motorfietsen
en
auto's en showt bijzondere dwergauto's. november 2018