Rolls-Royce Museum

Dornbirn (Oostenrijk)




●  Grote Rolls-Royce collectie
●  Nadruk op vooroorlogse modellen
● 
Variëteit aan koetswerkbouwers
●  Van monteur tot verzamelaar 
●  Nog veel restauratiewerk


maart 2015
 

  


Een kille blik op Henry's erfenis


Anders dan je misschien zou verwachten, moet je voor de grootste collectie klassieke Rolls-Royce-modellen niet naar Engeland. Je vindt ze niet in Cooke Street in Manchester waar Henry Royce zijn eerste auto’s bouwde, niet in Derby waarnaar de fabriek al snel verhuisde, niet in Crewe waar decennialang auto’s werden gemaakt en evenmin in Goodwood, de huidige geboorteplaats van Rolls-Royces na de overname door BMW. De verzameling is te vinden in Dornbirn, in het uiterste westen van Oostenrijk.
 

 

Het is half maart als we op weg gaan om de auto’s eens met eigen ogen te gaan bekijken. Het is maar twintig kilometer over de Oostenrijkse snelweg en straks zijn we het land weer uit, maar we wagen het er niet op. Bij de grens kopen we het verplichte snelwegvignet en plakken het op de voorruit. Langs de route liggen aan de schaduwkant van de heuvels nog resten sneeuw. Al van verre wijzen richtingborden de weg naar het museum, aan de rand van het stadje. Met ruim 40.000 inwoners is Dornbirn de grootste plaats in de deelstaat Vorarlberg. We parkeren de auto op een vrijwel lege parkeerplaats. Dagtarief twee euro. In het toeristenseizoen is het hier vast veel drukker. Dit is een geliefd vertrekpunt voor wandelaars.
 

Het Rolls-Royce Museum is gevestigd in een oude fabriek. Wij konden niet voor het gebouw parkeren....

De begane grond biedt zicht op een grote collectie waar echter te weinig plaats voor is.

Modellen op de hoek zijn beter te bekijken dan de auto's middenin.

Koud
Het voorjaarszonnetje probeert de winterkou met redelijk succes te verdrijven. Dat wil zeggen: buiten op straat. Achter de zware stalen deuren van de voormalige textielfabriek van de firma Hämmerle is de warmte nog niet doorgedrongen. Het is koud in het Rolls-Royce Museum, naar eigen zeggen het grootste ter wereld. En voor de enige twee bezoekers op deze vrijdagmiddag wordt de kachel niet aangedaan. Behalve de man bij de kassa is er letterlijk niemand. Het kaartje dat je zichtbaar moet dragen ten teken dat je tien euro hebt betaald om te mogen fotograferen (waarvoor je in ruil ook een poster meekrijgt – een merkwaardige koppelverkoop), doet daarom mallotig aan. De verwachtingen zijn hooggespannen. Volgens de website betreden we historische grond. Hier stelde Keizer Franz Josef ooit het eerste telefoontoestel binnen de monarchie Oostenrijk-Hongarije in bedrijf. Er wordt gesproken over een automuseum van superlatieven, met meer dan duizend tentoongestelde stukken op drie verdiepingen van in totaal 3500 vierkante meter. Volgens de site is de eerste fabriek van Rolls-Royce nagebouwd, is er een originele Britse tearoom en een Hall of Fame met auto’s van beroemdheden. De eigen werkplaats voor onderhoud en reparatie is voor het publiek toegankelijk.
 

Een Amerikaanse LeBaron en een model van Pickering. 

Levenswerk
Het museum is het levenswerk van Franz Vonier, automonteur en -liefhebber. Zijn afkomst is bescheiden. Het ouderlijk huis lag in de bergen en er stond bepaald geen Rolls-Royce voor de deur. Niettemin werd hij gegrepen door het merk. Zijn droom was een eigen collectie, vertelde hij iedereen die het wilde horen. Familie en vrienden konden er wel om lachen. Luchtfietserij is niet verboden. Ze kregen ongelijk. Als jongeman trok Vonier als monteur de wereld in. In Zwitserland en Engeland probeerde hij werk te krijgen bij werkplaatsen waar hij zijn technische kennis over het edele Britse merk kon verbeteren.
Aan het trekkersbestaan kwam in 1969 een einde. Vonier vestigde zich met zijn vrouw in Oostenrijk en begon een garagebedrijf dat zich specialiseerde in restauratie en het maken van onderdelen. Voor het kloppen van een spatbord draaide hij figuurlijk gesproken zijn hand niet om. Begin jaren zeventig kreeg hij naam als Rolls-Royce-specialist, toen hij een uit Amerika overgekomen auto van een adellijke familie weer aan de praat kreeg. Er volgden meer opdrachten. Hij verdiende er goed aan en ging werken aan de verwezenlijking van zijn droom. In de tijd van voor het internet was het vooral een kwestie van ‘horen zeggen’ en speuren. Vonier reisde stad en land af en vroeg in menig café en bij benzinepompen: “Weet u iets van een oude Rolls-Royce die hier in de buurt zou moeten staan?” Zijn dadendrang werd beloond. Het bleef niet bij een enkel exemplaar.
 

Vonier reisde stad en land af op zoek naar een Rolls-Royce, in welke staat dan ook.

Museum
In 1999 kreeg de monteur-verzamelaar de mogelijkheid in Dornbirn zijn museum te vestigen in een oude textielfabriek. Zijn roem als Rolls-dokter klonk door tot ver over de landsgrenzen. Bezitters van een oude Rolls-Royce kwamen uit alle delen van Europa naar Oostenrijk om hun auto te laten onderhouden. Dornbirn werd in kennerskringen een begrip. De gemeente maakte er dankbaar gebruik van.
Waarschijnlijk hebben de verwachtingen op basis van de superlatieven en de kilte van het moment bijgedragen aan enige teleurstelling bij de eerste indruk. Aan het gebouw ligt het niet. Dat is, zeker van buiten, imposant. De parkeerplaats voor de deur (Rolls-Royce parking only) wekt een glimlach op. Eenmaal binnen is echter van enige grandeur die je bij een dergelijk merk verwacht, geen sprake meer. Op de begane grond zien we een forse collectie auto’s, maar een aanzienlijk deel staat te wachten op een grondige opknapbeurt. De eretitel ‘Beste auto van de wereld’ betekent nog niet dat superieure kwaliteit onvergankelijk is. Ook het beste op wielen wordt bij gebrek aan verzorging in de loop van de tijd rijp voor de sloop. Lampen verroesten, lak krijgt het oppervlak van een maandlandschap, het textiel en leer van het interieur wordt de huiselijke omgeving van ongedierte. De sloop mag echter niet de eindbestemming zijn, vindt de eigenaar. Een auto in een dergelijke staat is niet aan zijn einde, maar staat aan het begin van een uitdagende klus. Als je hier dan rondkijkt, is de conclusie snel getrokken: er is nog heel veel werk te doen.
 

Er is nog heel veel werk te verrichten. 

Stalling
Gelukkig staan er ook opgeknapte exemplaren. Ze zijn de moeite van het bekijken waard. Dat is echter niet zo gemakkelijk. De beschikbare ruimte is te krap. Het is er overvol. Auto’s staan zij aan zij met weinig tussenruimte. Ze staan zelfs in de gangpaden. Mag je dit nog een museum noemen? Of is het de stalling van een verzameling? Hoe het ook zij, er staan bijzondere auto’s tussen, zeker. Als alles zou worden gerestaureerd, de ruimte kreeg en mooi in de schijnwerpers kwam te staan, was dit een topattractie in de autowereld. Daarvan is hier op de begane grond geen sprake.
Wat zou Henry Royce ervan hebben gevonden? Onwillekeurig komt die vraag boven. Zou hij vereerd zijn geweest dat tachtig jaar na zijn dood iemand er zijn levenswerk van maakt zoveel mogelijk van de erfenis voor de historie te behouden? Of zou de perfectionist Royce (die vlak voor zijn dood opdracht gaf de letters RR op de radiateur voortaan niet meer in rood maar in zwart uit te voeren omdat rood vloekte bij sommige koetswerkkleuren) ertegen protesteren om auto’s in deze staat tentoon te stellen? We zullen het nooit weten.
Als eerbetoon aan de stamvader is achterin de hal de eerste fabriek aan Cooke Street in Manchester nagebouwd. Een etalagepop staat er wat ongemakkelijk bij. Bezoekers worden vervolgens uitgenodigd een kijkje te nemen in de werkplaatsen van Vonier. Op deze vrijdagmiddag liggen ze er stil en verlaten bij. Het werk aan verschillende auto’s is kennelijk tijdelijk gestaakt. Op een zwarte Rolls-Royce ligt een laagje stof.
 

Vanden Plas schiep deze bijzondere Limousine Phantom II in 1931.

Phanton II Drophead Coupé van Mulliner (1930): pronkstuk van het museum.

Een "kleine" Rolls-Royce van voor de oorlog, de 25/30 HP.

De eerste fabriek van Henry Royce in Manchester is nagebouwd. 

In de werkplaats heerst een grote stilte. Er wordt niet gewerkt op deze vrijdag.

Koetswerk en chassis zijn gemakkelijk te scheiden.

Er ligt een flinke laag stof op het gerestaureerde koetswerk.

Ouderwets handwerk om een motorblok onder handen te nemen.

Andere koek
Met een extra trui aan gaan we een verdieping hoger, naar de Hall of Fame. Het beeld verandert. Dit is andere koek. Hier staat een keur aan modellen, veel toonbaarder, hoewel her en der belangrijke onderdelen als reservewielen ontbreken. De nadruk ligt op modellen die tussen 1925 en de Tweede Wereldoorlog zijn gemaakt. Even wat achtergronden: de serie begint met de New Phantom (Phantom I) in 1925, een zescilinder van 7668 cc en een vermogen van ruim 43 Britse paardenkrachten (bhp). Het korte chassis heeft een wielbasis van 3,63 meter, het lange van 3,81 meter. De totale lengte is dan al gauw vijf meter. Vier jaar bleef het model in productie; 2212 werden ervan gemaakt. Vanaf 1926 tot aan de sluiting van de fabriek in 1931 maakte Rolls-Royce de Phantom I ook 1241 keer in Amerika. Kenners waarderen deze Springfield-modellen (genoemd naar de vestigingsplaats van de fabriek) toch lager dan de auto’s uit Engeland.
De Phantom II was een verbeterde versie die 1767 klanten trok en tot 1935 werd gemaakt. In dezelfde periode was er ook een kleiner model, de 20/25 HP. Deze had ook zes cilinders, maar een beperkter inhoud van 3699 cc en een vermogen van 25 bhp. De wielbasis was 3,27 meter. Ruim 3800 verlieten de fabriek voordat de opvolger verscheen, de 25/30 HP, met een inhoud van 4257 cc.
Tussen 1936 en 1939 maakte Rolls-Royce de Phantom III. Hier zien we twaalf cilinders onder de kap, goed voor 7340 cc en bijna 51 bhp. Het chassis alleen al was langer dan vijf meter. Het laatste vooroorlogse model was de Wraith, met de motor van de 25/30 HP. Slechts vijfhonderd zijn er daarvan gebouwd.
 

Op de eerste verdieping is de Hall of Fame.

De modellen staan er heel wat mooier bij dan op de begane grond.

Carrosseriebouwer
In alle gevallen hebben de auto’s een koetswerk van een gespecialiseerde carrosseriebouwer. Pas na de Tweede Oorlog gaat Rolls-Royce complete auto’s afleveren. De bekendste koetswerkhuizen zijn H.J. Mulliner, Park Ward en Hooper. Lopend door de Hall of Fame valt op dat de afwerking van de auto’s luxe is, maar niet overdadig of opzichtig als bij veel Amerikanen van de jaren dertig. Rolls-Royce moet het in de eerste plaats hebben van de kwaliteit van de techniek. Een enkeling laat zijn auto voorzien van een extravagant uiterlijk, maar de meeste klanten kiezen voor ingetogenheid. Ook niet-Britse bedrijven kregen opdracht een carrosserie te ontwerpen en te maken. We komen namen tegen als Kellner Eichelbaum & Co. uit Berlijn en Labourdette, gevestigd in Madrid. LeBaron in New York leverde veelal het koetswerk op de Amerikaanse Phantoms.
De informatie bij de verschillende auto’s is summier. Op de meeste vinden we op de ruit een aanduiding van het type, het jaartal en de maker van de carrosserie. Een enkele keer zijn er een paar regels aan toegevoegd, bijvoorbeeld over een beroemde eigenaar.
Vanaf het begin was een Rolls-Royce goed maar duur. De klantenkring hoefde niet op een paar cent te kijken. Er zaten beroemde mensen bij. Hun auto’s staan nu hier in Dornbirn: de Rolls waarmee King George V op safari ging, de limousine van King Edward VIII, de landaulette van de Queen Mum, een sportieve Phantom II van Prinz Aly Khan, een blauwe Rolls-Royce van Malcolm Campbell, de paradewagen van de Spaanse dictator Franco en de privéauto van Henry Royce zelf.
 

De Phantom I (New Phantom) uit 1926 van Cockshoot waarmee de koningen George V en Edward VIII op safari gingen. 

Phantom I 1926 met een Three Quarter-koetswerk van Barker & Co.

Het zogeheten schoonmoederszitje achterin is niet bepaald comfortabel. 

Met een wel heel merkwaardige mascotte op de radiator.

Phantom I 1926 met Barker-koetswerk en nog ongelakte spatborden. 

Een Phantom I (1927) met koetswerk van Labourdette uit Madrid. 

Weyman maakte deze Phantom I in 1928.

De ruiten zijn wel aan vervanging toe...

De Windowers Phantom I uit 1928 mist zijn reservewielen.

Park Ward maakte in 1929 deze Phantom I Limousine. 

Een Phantom I 1929 Sports Saloon met opvallend blauwe carrosserie, gemaakt door Coachcraft.

Phantom I uit 1929 met Duits koetswerk: Kellner Eichenbaum & Co. uit Berlijn. 

Rode letters RR op de radiator; vanaf 1933 zijn ze zwart. Henry Royce vond dat beter passen. 

Een Amerikaanse Phantom (een 'Springfield') met een carrosserie van LeBaron uit New York. Gebouwd in 1929. 

In een zijkamertje ligt nog een verzameling koffers. Rechts een Phantom II van Hooper uit 1929.

Phantom II van Thrupp & Maberly, gebouwd in 1930.

Een merkwaardige tweekleurige Brougham de Ville op basis van een Phantom II van 1930.

Hooper tekende voor het ontwerp.

Rolls-Royce Phanton II Continental 1932 Sports Saloon van Hooper. 

De achterkant is het kenmerkendst bij deze auto.

Lid van de Engelse Wegenwacht en Automobielclub en van de vereniging van eigenaren. 

Pard Ward & Co. schiep deze Continental in 1933 op Phantom II basis.

De ronde achterkant past eigenlijk niet zo goed bij de rechte voorzijde. 

Van dezelfde koetswerkbouwer op hetzelfde onderstel, maar van een jaar eerder (1932). 

De twaalfcilinder Phantom III uit 1937, gebruikt door het Britse Koninklijk Huis. Thrupp & Maberly schiep het uiterlijk.

Op de neus een eigen mascotte. De auto is van binnen relatief eenvoudig afgewerkt.

Twaalfcilinder Phantom III 1937 Saloon met scheidingswand. Windowers maakte de auto.

Uit hetzelfde jaar een Phantom III van Mulliner met een klassiekere belijning. 

Samenwerking
In de zaal staan borstbeelden van Charles Rolls en Henry Royce, grondleggers van het wereldberoemde merk. Henry Royce (1863-1933) had een harde en arme jeugd en startte als twintigjarige zijn elektrotechnische bedrijfje. Hij verdiende goed met het maken van onder meer elektrische deurbellen – een noviteit in die tijd – en dynamo’s. Hij raakte al gauw in de ban van de auto, maar was ontevreden over de kwaliteit van zijn Franse Decauville. Dat kon hij beter. In 1904 maakte hij zijn eerste auto. De aristocratische auto-enthousiasteling Charles Rolls (1877-1910) was onder de indruk van het werk. In Manchester ontmoetten de totaal verschillende mannen elkaar, waarna het tot een samenwerking kwam. Rolls zou de auto’s gaan verkopen die Royce ging maken. Hun beider namen kwamen op de radiator te staan, vanaf dat moment onafscheidelijk in één adem genoemd.
Ongekende roem kreeg het nieuwe merk toen op de autosalon van Londen in november 1906 een nieuw type werd gepresenteerd, de 40/50 hp. Het verhaal gaat dat de motor zo trillingvrij liep dat een penny op zijn kant niet omviel. Uit publiciteitsoogpunt liet de managing-director van het nieuwe bedrijf, Claude Johnson, op basis van chassis 60551 een zilverkleurig koetswerk bouwen en alle metalen onderdelen verzilveren. De wagen kreeg als bijnaam Silver Ghost. De beroemdste auto uit de geschiedenis van het merk was geboren, hoewel de aanduiding nooit de officiële typeaanduiding is geweest. (De auto, met kenteken AX201, bestaat nog steeds en heeft inmiddels 920.000 kilometer afgelegd.)
Kort na de tentoonstelling deed een Silver Ghost mee aan een betrouwbaarheidsrit van 2000 mijl, zo’n 3200 kilometer, even later gevolgd door een rit van 23000 kilometer. De prestaties waren indrukwekkend. Reparaties waren niet nodig. De naam van Rolls-Royce was gevestigd. 8700 keer is de auto gebouwd tussen 1906 en 1925. Tweeduizend ervan werden gemaakt in de fabriek in Amerika.
 

Henry Royce en Charles Rolls, grondleggers en naamgevers van het merk.

De beroemde originele Silver Ghost - chassis 60551, nummerbord AX201 - in miniatuur.

Een Silver Ghost uit 1924 met Barker-koetswerk.

Een sfeervol zitje in de Hall of Fame met reclame uit die tijd aan de muur. 

Vliegtuigen
De belangstelling van Charles Rolls voor auto’s maakte al snel plaats voor die andere noviteit: vliegtuigen. Het werd letterlijk zijn dood. In 1910 verloor hij het leven bij een van de eerste vliegtuigongelukken. Tot op de dag van vandaag maakt Rolls-Royce vliegtuigmotoren. De fabriek heeft geen binding meer met de autofabricage, behalve de naam en het beeldmerk met de in elkaar verstrengelde letters RR.
Ondanks zijn zwakke gezondheid, zette Henry Royce zijn levenswerk voort. De rode draad was permanente verbetering. Hoe goed iets ook was, het kon altijd beter. De uitvoerenden in de werkplaats werden gek van hem. Ze vonden het dan ook niet erg dat Royce vanwege zijn gezondheid vaak langere tijd in Zuid-Frankrijk moest verblijven. Zelfs vanaf zijn ziekbed gaf hij opdrachten door tot verdere verbeteringen.
Het eerbetoon van technicus Vonier gaat vooral uit naar technicus Royce. Zijn verzameling omvat de typen waarin nog elementen van Royce’ bemoeienis zijn te vinden. De nadruk ligt in Dornbirn dus op vooroorlogse modellen. Jongere auto’s zijn ver in de minderheid. Dat maakt de collectie groot, maar ook eenzijdig. Een schitterend gelijnde Silver Cloud met sportief koetswerk biedt compensatie.
 

Een vreemde eend in de bijt: een Bentley uit 1936.

En nog eentje: tussen alle vooroorlogse modellen staat een sportieve Silver Cloud III met speciaal koetswerk.

Tearoom
We verlaten de Hall of Fame om de bovenste verdieping te bekijken. Dit is de genoemde tearoom. Tussen de vele tafeltjes staan een paar auto’s. Eén ervan heeft een Australische carrosserie, gemaakt bij Smith and Waddington in Sydney. Verder zijn er veel vitrinekasten met onderdelen. De beroemde, in 1911 ingevoerde radiatormascotte Spirit of Ecstacy is in de loop der jaren in verschillende vormen en groottes gemaakt. Ze staan en liggen hier netjes op een rijtje. Het spreekgestoelte voor bijeenkomsten is geheel in stijl. Koninklijk porselein in houten vitrines onderstreept de Britse sfeer. Er liggen boeken en curiosa te koop, maar er is niemand om ze te verkopen. De prijzen brengen ons niet in de verleiding de man bij de kassa te roepen. Hij is inmiddels buiten met een kruiwagen aan de slag gegaan. Hij heeft groot gelijk. Daar is het een stuk warmer.

 

Ruimte voor ontvangsten op de tweede etage.

In vitrines staan en liggen de variaties van de Spirit of Ecstacy.

Spreekgestoelte geheel in stijl opgetrokken. 

Aan de muur hangt een interessante affiche met bijzondere koetswerken, waaronder een Silver Cloud Estate, ontwerp Radford.

Tussen de tafeltjes van de tearoom: een bijzondere Rolls-Royce met een Australisch koetswerk.

Een in vele opzichten unieke auto.

Folder van het museum.