Nederlandse historie

De Daf van mijn vader

Thomas Vaessen   



●  Ondergewaardeerde industriehistorie
●  Geschiedenis van DAF en Nederland
●  Opmerkelijke tegenstellingen 
●  Verschillende missers op autogebied


maart 2018

 

  


DAF-geschiedenis in maatschappelijk perspectief 

De geschiedenis van de DAF-personenwagen beschreven in relatie tot de sociaaleconomische en cultuurhistorische ontwikkeling van naoorlogs Nederland. Dat is het onderwerp van het recent uitgebrachte boek ‘De Daf van mijn vader’. Een professor letterkunde die over autohistorie schrijft: het is een spannende combinatie. Die levert een mooi tijdsbeeld op, met boeiende analyses en voorbeelden, maar ook een aantal uitglijders. Autohistorie is duidelijk niet het vakgebied van de auteur.
 

In 1958 zag de DAF-personenauto het licht. Het was een technisch vooruitstrevend ontwerp, naar een idee van Hub van Doorne, de succesvolle industrieel die niet meer opleiding had dan lagere school. De opening van een speciale tentoonstelling over dit thema ligt nog maar net achter ons ( zie ook verslag) als in de boekwinkels een nieuwe uitgave ligt over de historische achtergronden van de onderneming, de auto en zijn maker. Er is geen verband tussen de twee gebeurtenissen. Het is niet meer dan een aardige toevalligheid. Auteur van het boek is de Amsterdamse hoogleraar letterkunde Thomas Vaessen. Hij legt een verband tussen de naoorlogse Nederlandse maatschappelijke ontwikkeling en de opkomst en ondergang van de personenwagenproductie. Het is ook een eerbetoon aan een man met een indrukwekkende carrière die in de geschiedenisboekjes een ondergeschoven plaats heeft gekregen. Alsof de industriële ontwikkeling van de jaren zestig niet minstens zo kenmerkend was voor ons land als het veel vaker geschetste beeld van de emancipatie, ontzuiling, de democratisering en seksuele revolutie.
 


Geen autoboek

Wie het boek ziet liggen, kan op het verkeerde been worden gezet. Anders dan de voorzijde en de titel suggereren is het geen autoboek. De oude promotiefoto van een rode DAF 66 met de bekende schrijfletters van de merknaam zijn misschien wat misleidend. De titel lijkt een vertaling van de Franse reeks ‘La …. de mon père’ (met op de puntjes steeds de naam van een autotype), maar de aard van het boek is totaal anders. Gekleurde plaatjes als op deze webpagina vind je er niet in. Een enkele illustratie is in zwart-wit. Daar gaat het ook niet om. Vaessen heeft geen boek geschreven over een autotype, maar over de geschiedenis van ons land. Hij neemt de lezer mee naar een aantal kenmerkende facetten van de Nederlandse maatschappij die ergens een relatie hebben met DAF. Hij beschrijft de industrialisering, de bloei van een onderneming als DAF, opvattingen over de auto als statussymbool, de veranderende positie van de vrouw, de ontwikkeling van Limburg na de mijnsluiting en de positie van een kleine Nederlandse onderneming in een zich mondiaal ontwikkelende bedrijfstak. Hij neemt een lange aanloop met een schets van Nederland aan het begin van de twintigste eeuw, toegespitst op het veengebied rond Van Doornes geboortedorp Deurne.
 

Onderbelicht
Vaessens motivatie voor het schrijven van zijn werk is de miskenning van het technisch genie van Van Doorne, zijn succesvol ondernemerschap en het geesteskind dat daaruit voortkwam. Hij vindt dat in de cultuurhistorie de plaats van de industrie en in het bijzonder de auto onderbelicht is gebleven. 'In de heroïsche verhalen over de modernisering van naoorlogs Nederland speelt DAF nauwelijks een rol', aldus Vaessen. Dat vindt hij niet terecht; dat beeld behoeft correctie. Zijn boek moet daaraan bijdragen. Zijn zwak voor DAF is ontstaan doordat zijn vader ooit zo’n auto had. Een mooi Nederlands product dat de genialiteit van zijn ontwerper in zich draagt. Op boeiende wijze beschrijft hij de onvolkomenheid in onze terugblik op die periode. En ook de tegenstrijdigheden die het beeld van het verleden vertekenen. Voor velen zijn de jaren zestig het tijdvak van verandering, van nieuwe maatschappelijke verhoudingen, van afzetten tegen de tijd daarvoor. De industriële ontwikkeling is echter een voortzetting van de naoorlogse tijd van de wederopbouw. Het ‘truttige Dafje’ en de flower power-periode lijken twee totaal verschillende werelden die niettemin allebei het Nederland van de jaren zestig weerspiegelen.


Verwondering

Als een echte wetenschapper gaat Vaessen de diepte in, zonder zijn lezer te verliezen door ondoorgrondelijkheid. Het boek houdt het midden tussen een ontspannen leesboek en een studieboek. Verantwoording en literatuurlijst beslaan meer dan 30 van de 270 pagina’s. Zijn schetsen leiden elke keer tot verwondering. Eén van de grote Nederlandse industriëlen (zo wil hij Hub van Doorne toch wel zien) werd geboren in een dorp waaraan de industrialisatie tot dat moment voorbij was gegaan. De man die in 1953 eredoctor werd aan de Technische Hogeschool van Delft, had niet meer opleiding genoten dan lagere school. Zijn auto werd miskend als vrouwenautootje in een tijdperk van de vrouwenemancipatie. Zijn initiatief om in Limburg met een nieuwe fabriek extra werkgelegenheid voor oud-mijnwerkers te creëren werd een mislukking waarna arbeiders uit Marokko moesten worden gehaald. Terzijde: de manier waarop ze daar werden beoordeeld op geschiktheid door een overheidsfunctionaris zou vandaag de dag onacceptabel zijn.

 


Anekdotes
Vaessen lardeert zijn beschouwingen met kleurrijke beschrijvingen en anekdotes. Misschien wel de leukste is die over de vrouw aan wie in 1959 één van de eerste twee DAFs werd overhandigd. (De andere was voor de voorzitter van automobielclub KNAC). De gebroeders van Doorne hadden de klantenlijst er eens op nageslagen en kwamen daar de naam tegen van mevrouw Smulders-Beliën. Zij was de eerste en op dat moment enige vrouwelijke burgemeester van ons land. Een geschikte persoon voor de tweede auto die van de band kwam, meenden ze. Mevrouw Smulders werd uitgenodigd, maar was echter verbaasd over het verzoek. Zij had nooit een DAF besteld. Ze had namelijk geen rijbewijs. Bij navraag bleken haar ambtenaren op haar naam een order te hebben geplaatst, bij wijze van cadeau. Zij had namelijk om een nieuwe fiets gevraagd om zo de verspreid liggende gehuchten van haar gemeente te kunnen bezoeken. Ze werd overgehaald de auto in ontvangst te nemen en bleek daarbij probleemloos de fabriek uit te kunnen rijden. Het rijden in de volautomatische DAF was kinderwerk.
 

Burgemeester Smulder-Beliën ontving de tweede DAF, maar had geen rijbewijs.

Niet serieus
Wat een mooie publiciteitsstunt had moeten zijn, bleek achteraf een miskleun. Het voordeel werd uitgelegd als een nadeel. De DAF werd niet serieus genomen. Hub van Doorne wilde het comfort van een automatische auto, dat hij kende van zijn eigen Amerikaan, beschikbaar maken voor de gewone man. Hij was zijn tijd echter te ver vooruit. Zijn maatschappelijke antenne bleek niet goed afgesteld. De mannelijke automobilist wilde helemaal geen automaat. Dat was niet stoer, niet sportief. Schakelloos rijden was voor dames. Hoezeer DAF de auto promootte als familiewagen, het negatieve imago verdween niet. In vergelijking met de concurrentie bleef de productie bescheiden. Waar de Citroën 2CV en de Volkswagen Kever de status van icoon verwierven, bleef de DAF in de internationale autowereld een randverschijnsel. In de jaren zeventig kwam het verhaal tot een einde, na de overname van de fabriek door Volvo.
 

Afbreuk
De auteur mag hoogleraar en vicedecaan aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam zijn, gewaardeerd in zijn vakgebied, op het vlak van de autogeschiedenis slaat hij de plank een paar keer flink mis. Dat doet bepaald afbreuk aan de kwaliteit van zijn werk. 
Dat hij de introductie van de DAF 600 in 1957 in plaats van in 1958 laat plaatsvinden, kan nog een ‘slip of the pen’ of een zetfoutje zijn. Vreemd is zijn keuze van voorbeelden van automerken die met hun slagzinnen willen uitdragen meer te zijn dan louter een aanbieder van een vervoermiddel. Geen enkele autokenner zou in dit verband de Amerikaanse slagzinnen van Saab, Pontiac, Alfa Romeo en Volkswagen als voorbeeld nemen. Geen van alle zijn ze illustratief voor wat hij wil aantonen. Zijn betoog had aan kracht gewonnen met voorbeelden als BMW (Freude am Fahren/The Ultimate Driving Machine) en Mercedes-Benz (Das Beste oder Nichts/The best or nothing).
Het hoofdstuk over de mislukte introductie van DAF op de Amerikaanse markt is te eendimensionaal. Vaessens blik is veel te beperkt als hij de schuld legt bij de manier waarop DAF het aanpakte. Ook andere Europese automerken hebben de oversteek naar Amerika willen maken en kwamen van een koude kermis thuis. Renault bijvoorbeeld dacht er de Dauphine te kunnen slijten, maar de auto’s stonden te verroesten in de Amerikaanse havens bij gebrek aan klanten. De voor Amerika ontwikkelde Austin A90 was een regelrechte flop en zo zijn er meer voorbeelden. Zijn algehele conclusie dat er voor kleine auto’s geen plaats was op de Amerikaanse markt, gaat geheel voorbij aan het succesverhaal van de Volkswagen Kever.
 


Ergerlijk

Nog groter is de misser als hij beweert dat DAF er beter aan had gedaan het imago van vrouwenauto juist positief te benutten in plaats van te proberen het beeld bij te stellen. Als voorbeeld van veel slimmere marketing haalt Vaessen de Dodge LaFemme aan, compleet met een afbeelding van een advertentie uit die tijd. De auto was speciaal als vrouwenauto op de markt gezet. Het voorbeeld is meer dan ongelukkig: commercieel was de Dodge een grote flop.
Ronduit ergerlijk is zijn conclusie dat er in Nederland nauwelijks oog is voor de auto als industrieel erfgoed en dat alleen de ‘autohandelaar’ Louwman er oog voor heeft. Hij haalt de collecties van vader en zoon Louwman en de voormalige verzameling van Max Lips door elkaar en realiseert zich kennelijk niet dat de Louwman-collectie op zijn gebied tot de wereldtop behoort. Uit zijn opmerkingen en kwalificaties is op te maken dat hij het museum in Den Haag nog nooit van binnen heeft gezien en alleen lijkt te beoordelen op basis van de website. Dergelijke uitglijders zijn een professor onwaardig. Weet waarover je het hebt, zou ik zeggen, of onthoud je van een oordeel.

Schrijfstijl
Dit alles neemt niet weg dat de uitgave zeker lezenswaardig is, ook voor autoliefhebbers en DAF-adepten. De uitweidingen over reclamefotografie en de vrouwenemancipatie lijken met het onderwerp weinig te maken te hebben. Waren ze nodig – zoals een beoordeling op een website opmerkt – om het geheel wat meer volume te geven?
Nog één constatering tot slot. De schrijfstijl is wisselend. In het begin van het boek ontwaar je de pen van een hoogleraar, met een studieboekachtige stijl. Het middendeel daarentegen lijkt door een journalist geschreven te zijn, terwijl het slot weer een sterk professoraal karakter heeft. Kennelijk heeft de eindredactie dat niet kunnen voorkomen. 



 

  

  


De Daf van mijn vader

Thomas Vaessen  

Atlas Contact
februari 2018
ISBN:
9789045035987