Museu do Caramulo  

Caramulo (P) 




●  Auto- en kunstmuseum
●  Variëteit aan modellen
●  Twee Portugese merken
●  Traditionele opstelling
●  Bijzondere historische achtergrond


mei 2017
 

  


De nalatenschap van de dokterszonen 

Het Portugese plaatsje Caramulo - 1000 inwoners, op 1300 meter hoogte, ruim 100 kilometer ten zuidoosten van Porto - ontstond begin jaren twintig door de komst van een sanatorium. Het grote hotel van het dorp komt eruit voort. Het is in de loop der jaren gemoderniseerd maar inmiddels opnieuw aan een grondige opknapbeurt toe. Verder is er een museum. Dat biedt naast een verscheidenheid aan kunst onderdak aan zo'n zeventig oude auto's, fietsen en motorfietsen. Het is een van de oudste en omvangrijkste collecties in Portugal. Wat hebben sanatorium en museum met elkaar te maken? Welke auto's zijn er zoal te zien? We gaan ter plaatse op zoek naar de antwoorden, als onderdeel van een toertocht door Portugal.

 


Het museumbezoek begint met verwarring en teleurstelling. Als we na de middagsluiting om even na twee uur de statige trappen opgaan, verwachten we kort daarna oog in oog te staan met een verzameling oude auto's. Op internet circuleren foto's van een aanzienlijke hal, onderdeel van het Museu do Caramulo. En daar zijn we aangekomen, na een reis via kronkelige wegen. De naam staat in hoofdletters op de gevel.
Een uur geleden hebben we ingecheckt bij het hotel aan de overkant van de straat. Zonder het vooruitzicht op een automuseum hadden we dit dorp niet opgenomen als reisdoel tijdens de tocht door Portugal. Er zijn boeiender bestemmingen in het land.
Het loopt anders dan gedacht. Het begint er al mee dat de dame bij de kassa ons inschat als kunstliefhebbers. Zie het als een compliment. Ze verwijst ons daarom naar de eerste verdieping. Daar is immers het hart van dit culturele centrum gevestigd. Als we in de richting van de centrale monumentale trap lopen, zien we echter in het Portugees en Engels een aanduiding voor motorfietsen en auto's. De pijl wijst naar ruimtes op de begane grond. Dáár zijn we voor gekomen. De kunst laten we vooralsnog voor wat die is. Een ander keertje krijgt die weer alle aandacht.
 

De expositie begint met de eerste Benz; een replica, zoals in veel musea.

Benz
We volgen de pijl. De eerste ruimte is tamelijk donker, maar maakt wel duidelijk dat we goed zitten. Dit is de autoafdeling. Er staat een replica van de eerste Benz uit 1886 zoals je die in menig automuseum aantreft. De medewerkster heeft intussen gezien dat haar inschatting van de gasten een verkeerde is geweest. Ze spoedt zich naar de knoppenkast om de lichten van de begane grond aan te doen. Er komt licht op de Benz en op een mooie Peugeot ernaast die wél origineel en interessant is. De wagen laat zien hoe de Franse autopionier nog zoekende is naar de juiste vorm voor zijn nieuwste product. Het is eerder een gemotoriseerde koets dan een auto.
Een Darracq ernaast is net een slag moderner. Begin twintigste eeuw heeft de standaardvorm van de auto zich ontwikkeld: motor voorin boven de vooras, aandrijving op de achterwielen en de passagiersruimte achter de motor, tussen de assen. De wagen was ooit een verjaardagscadeautje voor de initiatiefnemer van het museum. Het deels houten koetswerk werd in Frankrijk door een gespecialiseerd bedrijf gemaakt. In 1974, '79 en '86 werd er de London to Brighton Run voor veteranen mee gereden. Dat is inmiddels al weer lang geleden. Het is niet duidelijk hoe de technisch staat nu is. Een volgende auto is een glimmende De Dion Bouton met een slangenkop als claxon. Als je de Benz als beginpunt neemt, zijn we al weer twintig jaar onderweg met het verschijnsel automobiel. 
Zonder precies aan te kunnen geven waar het aan ligt, roept de presentatie herinneringen op aan bezoeken aan automusea in mijn jeugdjaren. Dat gevoel blijft hangen. Het is allemaal verzorgd, maar gedateerd: de ruimte, de vloerbedekking, de muren en de verlichting. Het heeft zeker charme en de auto's staan er goed verzorgd bij.
 

Uit 1899 stamt deze Peugeot, Type 19.

Een pionier uit de eerste jaren van de auto. Dit type werd gemaakt tussen 1897 en 1902, in totaal 75 stuks.

Aan de vorm was het tijdperk van de koetsen nog af te lezen.

De Darracq 12CV uit 1912 heeft de binding met de koets al losgelaten.

Ook een pioniermerk: De Dion Bouton. Deze stamt uit 1906.

Cultuurbarbaren
De ene zaal loopt over in een volgende. We treffen twee luxe limousines van Fiat en Benz waarmee de welgestelden van het begin van de twintigste eeuw zich lieten vervoeren. De Benz is eind jaren vijftig gerestaureerd, een klus die drie jaar duurde. Even verderop staan een Morris Cowley (bijnaam Bullnose) en een Hispano-Suiza H6B, auto's voor de gewone man en de rijken. BMW heeft een hele zaal toegewezen gekregen. Er staan zes modellen, met als uitersten de roemruchte vooroorlogse sportwagen 328 en de dwergauto Isetta. De opstelling is een overblijfsel van een tijdelijke tentoonstelling rond het eeuwfeest van het merk.
Dan staan we opeens verbaasd weer bij de kassa. We zijn rond. Hoe kan dat? Dit is toch niet alles? Er moet meer zijn. Hadden we toch boven moeten beginnen? We gaan naar de eerste verdieping. Als cultuurbarbaren lopen we door de kunstzalen. Op zoek naar auto's slaan we geen acht op de Egyptische kunst, beeldhouwwerken, wandtapijten of de schilderijen van Dali, Matisse of Picasso. We kijken overal naar zijzalen of doorgangen die we hebben gemist. Ze zijn er niet. De auto's beneden zijn de enige in het gebouw.

 

Deze Fiat 12/15 CV werd in 1909 geproduceerd. 

In 1910 leverde de firma Benz deze 20CV af.

Respectievelijk voor de gewone man en de rijke notabele: Morris Cowley (Bullnose) en Hispano-Suiza.

Eén zaal is gevuld met vijf klassieke BMW's. Links de 321, rechts de 335.

Nogmaals de 335, bouwjaar 1939, met een motor van 3,5 liter en 90 pk.

Een vooroorlogse 328 naast een naoorlogse 501.

De 328 is een van de beroemdste BMW's van voor 1940. 

BMW Isetta in Export-uitvoering, met luchtsleuven in de voordeur.

Let bij de BMW 501 op de wieldoppen. Dergelijke uitsteeksels werden later verboden.

In het museum zijn ook enkele trapauto's te vinden (links).

Vitrines vol modelautootjes.

Teleurstelling
De teleurstelling slaat toe. Waar zijn al die foto's dan gemaakt die je op internet tegenkomt? Voorzichtig informeren we bij de kassa of er misschien nog meer auto's zijn. De dame antwoordt met enkele voor ons onbegrijpelijke Portugese woorden, staat op, pakt ergens een sleutel vandaan, loopt de voordeur uit en wenkt ons te volgen. We steken achter haar de straat over. Er blijkt een tweede gebouw te zijn. De verwarring is verklaard. De teleurstelling ebt weg. Het automuseum is onderdeel van het museum van Caramulo, maar bevindt zich niet in het gebouw met dat opschrift. Dat er daar wel een handjevol old timers staat, maakt het er niet duidelijker op. Iedere verwijzing naar de overkant ontbreekt. Kennelijk gaat men ervan uit dat je er wel komt. De deur gaat speciaal voor ons van het slot. Met gebaren wordt duidelijk gemaakt dat we naar rechts moeten.

 

Naast het hoofdgebouw is het automuseum gevestigd.

Laat je niet ontmoedigen door de auto's in het hoofdgebouw. Er zijn er nog veel meer.

Overzicht van de hal die de zoon voor dit doel liet bouwen.


Bonte verzameling
Als ook hier het licht aangaat, blijken tientallen klassiekers op ons te staan wachten. Keurig naast elkaar in rijen aan weerskanten van een gang. Boven de rechter rij is een galerij met nog meer auto's. We hebben de reis gelukkig niet voor niets gemaakt. Er is meer te zien dan we een kwartier geleden vreesden. Het is een bonte verzameling van exclusieve en alledaagse auto's, van eind negentiende tot begin eenentwintigste eeuw. Vooraan staat een Delahaye brandweerauto met daarnaast een De Dion Bouton die zo te zien een handjevol passagiers kon meenemen. Er staan waardevolle modellen tussen: enkele Bugatti's (twee van het type 57 en de beroemde racewagen 35B), een vroege Ferrari, een vleugeldeur Mercedes 300SL, een Lamborghini Miura en twee Rolls-Royces Silver Ghost, waarvan één de eerste is die ooit in Portugal werd geïmporteerd. Bij elkaar staat hier wel voor een paar miljoen. De collectioneur had een goede smaak en oog voor bijzonderheden.

 

Deze Delahaye-brandweerwagen werd in 1913 gebouwd.

De Dion Bouton 24 CV uit 1905 met 4,5 liter motor. Topsnelheid 50 km/u.

Twee keer een Rolls-Royce Silver Ghost. De linker is van 1911, de rechter van 1920.

Een Minerva uit 1923, in 1991 door het museum gerestaureerd. 

Tweemaal een Bugatti 57, een Atalante uit 1938 (rechts) en een cabriolet met koetswerk van Gangloff van 1936.

Deze 57 heeft een aluminium carrosserie, 37 cm. langer dan normaal en met drie zitplaatsen. Ontwerp: Vanvooren in Parijs.

De beide Bugatti's, zoals afgebeeld op de website van het museum. 

Een Bugatti 35B met daarvoor een baby-Bugatti uit 1981.

Uit 1934 komt deze Mercedes-Benz 380K Cabriolet. In 1956 kwam de auto na een grondige restauratie in de collectie.

Een Ferrari 195 Inter uit 1951 waarvoor Vignale de carrosserie maakte.

Bijna achteloos staan er een Lamborghini Miura en Mercedes-Benz 300SL, twee iconen uit de sportwagenwereld.

Relatief nieuw - vergeleken met de rest - is de Lancia 037 van 1982.

Uit de oorlogstijd: een Volkswagen Kübelwagen en Dodge.

Spaanse merken
In 1973 schreef Bart Heldt in een boekje over Europese automusea over de Abadal als meest zeldzame auto van de verzameling in Caramulo. Of dat helemaal klopt, is moeilijk te beoordelen, maar het is wel reden wat nauwkeuriger naar dit Spaanse model te kijken. Abadal verkocht aanvankelijk Hispano-Suiza's en startte in 1912 zijn eigen auto-onderneming. Het chassis liet hij maken bij Imperia in België. Hoeveel Abadals zijn geproduceerd, is onbekend. Voor zover we weten, is dit het enige overgebleven exemplaar.
Een tweede auto uit buurland Spanje staat boven: een Pegaso Z102B met een koetswerk van Touring. Dat betekent dus een lichtgewicht carrosserie. Het was een cadeautje van de Spaanse dictator Franco aan zijn Portugese ambtsgenoot president Craveiro Lopes tijdens een staatsbezoek van 1953. De zoon van de president reed er enkele jaren in rond. Tijdens de overstromingen in Lissabon van 1967 werd de auto zwaar beschadigd, maar later weer gerepareerd. 


Het museum staat al vermeld in een boekje van 1973. 

Een zeer exclusieve Spaanse Abadal 25 CV.

Het bouwjaar van deze Spaanse auto is 1925. Het is vermoedelijk de enige die bewaard is gebleven.

Ook uit Spanje: een Pegaso Z102B met een koetswerk van Touring. Cadeautje van Franco aan zijn collega-president.

Een Pegaso is een exclusief bezit. Er zijn slechts weinige exemplaren gemaakt.

Er is geen echte grille. Je kijkt zo door de voorkant naar binnen.

Presidentiële auto's
Het woord president is gevallen. Caramulo herbergt enkele bijzondere presidentiële auto's. Eergisteren waren we in Porto bij een speciale expositie over dit onderwerp (
zie verslag). Die stelde teleur. De meest bijzondere auto's staan namelijk hier, zoals de imposante en gepantserde Groẞer Mercedes 770. In 1938 bestelde de Portugese regering er twee, in navolging van de kopstukken van nazi-Duitsland en Japan. Van de totale serie van 117 waren er 42 gepantserd. President Salazar wilde er echter niet in rijden; hij vond de auto te protserig en dacht dat het een cadeau van Hitler was. Ook later is de auto nauwelijks gebruikt. Dat verklaart de nog originele banden. Ook de lak en het binnenwerk zijn authentiek. Naast de auto staat een voorbeeld van de gepantserde ruit die toont hoe dik het glas is.
Een Chrysler Imperial heeft eveneens een presidentieel verleden en is ook beschermd tegen aanslagen. Salazar gebruikte deze auto wel. Het verhaal gaat dat hij in 1937 werd aangeschaft omdat de levering van de Mercedes te lang op zich liet wachten. Later is de auto betrokken geweest bij een spectaculaire ontsnapping van acht politieke gevangen. De opgelopen schade is hersteld, maar de kogelinslagen bij de ruit zijn uit historisch oogpunt behouden gebleven.
 

De Groẞer Mercedes-Benz 770, geheel origineel, nog met de eerste banden.  

Naast de auto staat een voorbeeld van een gepantserde ruit.  

De ruiten van deze Chrysler Imperial zijn nog origineel, compleet met de inslagen van kogels.

Tweedehands
We komen bij een volgende auto met een verleden in hoge kringen. De Rolls-Royce Phantom III uit 1937 stond ooit ook in de presidentiële garage, al werd die nieuw geleverd aan een maharadja in India. Voor het bezoek van de Engelse koningin in 1957 wilde de Portugese regering een chique open auto en kwam uiteindelijk bij deze tweedehands uit, die in de jaren vijftig in Engeland terecht was gekomen. Hij heeft ook dienst gedaan bij de ontvangsten van president Eisenhower en de pausen Paulus VI en Johannes Paulus II.
Een vierde auto met presidentiële status is een Cadillac 75, één van de twee die in 1947 door de Portugese staat werden aangeschaft. Tot eind jaren zestig was dit de auto van president Salazar. Hij gaf er de voorkeur aan boven de Mercedes-Benz 600 die het ministerie van Financiën voor hem had besteld. Het twintig jaar oude Amerikaanse beestje voldeed nog prima, vond hij. Na de dood van de president kwam de auto via een veiling in Caramulo.   
 

Ook de Rolls-Royce Phantom III en Cadilllac Series 75 stonden de president ter beschikking. 

De Rolls-Royce werd vooral ingezet voor de ontvangst van staatshoofden en andere hoge gasten (foto: Museu do Caramulo).  
 

De Maybach SW42 past goed in het rijtje van elite-modellen maar heeft geen regeringsachtergrond.
 

Traditionele opstelling
De opstelling is traditioneel, zoals dat vroeger in automusea gebruikelijk was. Alles staat netjes naast elkaar. Ons eigen nationaal automuseum in Leidschendam, voorloper van het Louwman Museum, liet rond die tijd een soortgelijke opstelling zien. Het tonen van de verzameling was belangrijker dan een uitgekiende wijze van presentatie. Een foto aan de wand toont dat het museum sinds de opening in 1970 nauwelijks is veranderd. Het is dus niet verwonderlijk. Een kaart met automusea in Europa is hopeloos achterhaald. Veel van de plaatsnamen zouden er vandaag de dag niet opstaan en andere juist weer wel.
Er zijn meer tekenen des tijds. De plafondbedekking is van isolerend materiaal dat inmiddels verboden is wegens gevaar bij brand. Origineel is het gebruik van auto-onderdelen bij trap en balustrade. Een krukas als spijl van een trap. Daar is over nagedacht.
 

De opstelling is traditioneel.

Links: onderdelen verwerkt in de trap. Rechts: de indeling is sinds de opening in 1970 niet veranderd.

Een krukas van een Ferrari uit 1950, een Hispano-Suiza van 1924 en een T-Ford van 1914.

Overzicht van de automusea in Europa in 1970. De enige stip in Nederland is Leidschendam.

Alledaagse auto's
Naast de exoten zien we alledaagse auto's als een Citroën Traction Avant, Volkswagen Kever (een brilletje met ski's achterop, destijds nieuw verkocht in Nederland) en een werkelijk in perfecte staat verkerende Renault 4L. Donkerrood met bruine bekleding: precies zoals ze tijdens onze jeugdjaren rondreden. Het is de versie van vóór 1968, met het kleine grilletje en een drieversnellingsbak. Ietsje ouder is de Fiat 600 Multipla, rijdend reclamebord voor het museum. Het ontwerp van de beroemde Fiat-constructeur Dante Giacosa is stilistisch misschien niet zijn meesterwerk, maar is wel geniaal van opzet. Hoe krijg je anders zes personen in zo'n klein wagentje? Over veiligheidsaspecten praten we maar even niet. De chauffeur en voorste passagier hebben geen enkele bescherming bij een aanrijding. Datzelfde geldt voor de gifgroene Iso Isetta, het origineel waarvan de (veel succesvollere) BMW is afgeleid.
 

In tip-top-conditie: een Renault 4L in eerste uitvoering met kleine grille.

Een Volkswagen Kever met de ski's achterop. 

Fiat 600 in de zeszits Multipla-uitvoerig.

Het origineel waarvan BMW zijn Isetta afleidde: de Italiaanse Iso.

Een zescilinder Traction Avant, officieel Citroën 15CV geheten.

Een klassieke Britse sportwagen: MG TC.

Links de MG TC, rechts een Triumph TR3.

Portugese merken
Op de galerij staan verder twee auto's die in Portugal zijn gemaakt. Merken noch modellen roepen enige herkenning op. Nooit geweten dat Portugal zich op autogebied had begeven, afgezien van de fabrieken van buitenlandse merken. Geen idee of ze waardevol zijn. Waarschijnlijk niet, maar curieus zijn ze zeker. De ene is een Alba uit 1952, een 500 kilo lichte sportwagen op een Fiat-onderstel. Aanvankelijk lag er ook een Fiat-motor van 1100 cc in. Daarmee kon een top van 180 km/u worden bereikt. Toen de autosportautoriteiten voor races een grotere motor toestonden, ging men op zoek naar een anderhalve liter krachtbron. Maserati kon die wel leveren, maar de prijs was te hoog. De oplossing was snel gevonden: zelf een motor bouwen. De topsnelheid ging met 20 kilometer omhoog. Het hele Alba-avontuur duurde slechts negen jaar. In 1961 was het afgelopen.
De tweede auto is een IPA uit 1956. Het is een dwergauto, naar het voorbeeld van vooral de Duitse merken. Het is minimaal vervoer, maar je zit meer beschut dan op een motorfiets. Achterin ligt een motortje van 300 cc. Verder dan een proefserie van tien is het niet gekomen. Er schijnen er nog vier van te bestaan. Alleen al de Alba en IPA maken de middag geslaagd. De schrik van het begin is al weer bijna vergeten.

 

De Alba is een Portugese auto, aanvankelijk met Fiat-motor, later met een eigen ontwerp.

De auto werd speciaal ontwikkeld voor race-doeleinden.

De IPA 300 moest het succes van de Duitse dwergauto's gaan evenaren.

Het project stierf een stille dood. Meer dan 10 zijn er niet gemaakt.

Door het raampje is de eenvoudige uitvoering van de stoelen te zien.

Zo werd het wagentje destijds gepresenteerd. In het museum is de foto als ansichtkaart te koop.

Dokter Lacerda
Blijft de vraag waarom zo'n automuseum zo hoog op een heuvel staat, relatief ver van de bewoonde wereld. Voor dat antwoord moet je in de geschiedenis van de familie De Lacerda duiken, nauw verbonden met Caramulo. Dokter Jerónimo de Lacerda vestigde op deze plaats in 1921 het grootste sanatorium van Portugal en Spanje. De huizen eromheen moesten een modeldorp zijn. In de jaren dertig was er voor elk huis stromend water, riolering en elektriciteit, wat in die tijd verre van vanzelfsprekend was in het land. In 1945 stierf dokter De Lacerda plotseling, waarna zijn nog jonge zoon Abel (in 1921 geboren) het werk van zijn vader moest voortzetten. Hij brak er zijn studie economie voor af. Naast het runnen van het sanatorium verkeerde hij veel in kunstenaarskringen en had het idee kunstwerken van velerlei aard bij elkaar te brengen, zonder zelf eigenaar te hoeven worden.

 

Caramulo heeft naast het museum één groot gebouw: het tegenoverliggende hotel.

Nieuwe doelgroepen
Inmiddels was hem duidelijk geworden dat de toekomst van de lokale gemeenschap door de ontwikkeling van de medische wetenschap zonder ingrijpen in gevaar zou komen. Sanatoria hadden hun langste tijd gehad. Samen met zijn twee jaar jongere broer João ontwikkelde hij het idee om Caramulo te transformeren tot een centrum voor welzijn en cultuur. Het moest een plaats met aantrekkingskracht voor een nieuwe doelgroep worden. Geen sanatoriumpatiënten meer maar kuuroordgasten. Het uitgangspunt was goed: een schitterende omgeving met uitzicht over de vallei. Weinig hotelkamers hebben dit in de aanbieding. Bij helder weer kijk je wel 80 kilometer ver. Abel zette zich in voor de bouw van een museum. Hij bracht 500 kunstobjecten van uiteenlopende aard bijeen.

 

Het museum is in traditionele bouwwijze opgetrokken, met de kenmerkende binnentuin.

De hotelkamers aan de achterzijde hebben een prachtig uitzicht over de vallei.

Ongeluk
De opening van het museum in 1959 heeft hij niet meer meegemaakt. Door een ongeluk overleed hij twee jaar daarvoor. Vrienden zetten het project voort. Zijn broer João, dokter van beroep, nam de leiding van het sanatorium en de leefgemeenschap over. Door zijn inzet kwam het project van zijn broer tot een goed einde. Zelf had hij minder met kunst; oude auto's waren zijn passie. Geregeld nam hij deel aan rally's. Naast het museum verrees een afzonderlijk gebouw voor zijn omvangrijke en deels ook bijzondere autocollectie. Dat werd in 1970 geopend en kreeg bekendheid in kennerskringen.
Zonder het sanatorium was de kans heel klein geweest dat juist op deze plek in Portugal een automuseum zou zijn ontstaan. Niets behalve de historie maakt de vestigingsplaats logisch. Sinds de opening zijn er zo'n anderhalf miljoen bezoekers geweest, gemiddeld ruim 35.000 per jaar. In 2003 overleed de jongste zoon van Caramulo-stichter dokter Jerónimo. De erfenis van de dokterszonen wordt nog steeds goed bewaard. In twee gebouwen. Voor wie een bezoek wil brengen is dat goed om te weten. Het voorkomt schrik en teleurstellingen.