Autoworld
Brussel (B)
●
Historie Belgische automerken
●
België als autoland
●
Straatbeeld door de jaren heen
●
Enkele unieke modellen
●
Museum in historisch gebouw
maart 2011
aanvulling december
2013, juni en augustus 2015
Belgische godinnen en merken van
buiten
Op het wereldautotoneel speelt België vandaag
de dag een bijrol met nog geen handvol fabrieken van buitenlandse merken. In de
pioniertijd van de auto was dat wel anders. In de geschiedenisboeken staan meer
dan honderd merken vermeld. Een klein aantal auto’s is bewaard gebleven en vindt
zijn onderdak in het grootste automuseum van het land, in hartje Brussel. Te
midden van een dwarsdoorsnede uit de internationale autohistorie en enkele
bijzondere modellen vormen ze de collectie van Autoworld, gehuisvest in een
historisch pand.
 |
Een paar minuten voor aankomst van
de trein op het centraal station van Brussel valt het oog op een groot
fabriekscomplex langs het spoor. Op de gebouwen staat met forse letters Renault,
op het plaatsnaambord Vilvoorde. Er komen herinneringen boven: beelden op de
televisie en in de kranten van massale werknemersprotesten tegen de sluiting van
de fabriek. De opstand had geen effect. In het reorganisatiescenario van de
Franse autobouwer was geen plaats meer voor de Vlaamse vestiging. Werknemers
moesten op zoek naar ander werk. De autofabriek werd gesloten, maar het complex
is er nog steeds. Het is al weer veertien jaar geleden.
Vijf jaar terug gingen de werknemers van Volkswagen de straat op. Het
moederconcern besloot de productie van de Golf te concentreren in Duitsland.
3500 arbeidsplaatsen gingen verloren. De fabriek bleef echter open. Sinds vorig
jaar maakt VW-dochter Audi hier haar nieuwe benjamin, de A1. Het is te hopen
voor de Belgen dat het goed gaat, want de verkopen vallen tegen. De
productieprognoses zijn naar beneden toe bijgesteld.
 |
 |
Vanuit de trein zie je de oude
Renault-fabriek liggen. Al weer veertien jaar geleden
sloot het bedrijf in Vilvoorde.
Audi maakt sinds vorig jaar in Brussel de A1
nadat Volkswagen de productie van de Golf had verplaatst.
Half miljoen
Bij Audi is nog werk. Voor de werknemers van Opel in Antwerpen liep het minder
goed af. Grote problemen bij General Motors maakte een reorganisatie van de
Europese tak nodig. Na tachtig jaar ging de fabriek dicht. Op 15 december 2010
kwam de laatste auto van de band.
Ondanks alle malaise werden afgelopen jaar in België niettemin meer dan een half
miljoen auto’s gemaakt, 225.000 bij Volvo in Gent, 185.000 bij Ford in Genk,
69.000 bij Audi in Vorst bij Brussel en 51.500 bij Opel. Naar verwachting wordt
dat halve miljoen ook dit jaar gehaald. De andere merken compenseren het verlies
van Opel. Al met al is België op de Europese kaart nadrukkelijk als
autoproducerende natie aanwezig, anders dan bijvoorbeeld Nederland, waar NedCar
met goed 50.000 exemplaren de enige massaproducent is
►Meer overzichtsfoto's van Autoworld
Traditie
Ondanks de fabrieken is België geen echte autonatie. Daarvoor is meer nodig dat
het maken of in elkaar zetten van auto’s van buitenlandse merken. Toch heeft het
land wel een traditie op dit vlak. Dan praten we wel over lang geleden. De
bloeiperiode van de Belgische auto lag in de pioniersjaren, het tijdvak tot aan
de Eerste Wereldoorlog. Toen veel landen protectionistische maatregelen
invoerden om hun eigen markt te beschermen, belandden de op export gerichte
Belgische bedrijven in zwaar weer. Hun jarenlange ervaring was niet voldoende om
overeind te blijven.
De Belgen waren er vroeg bij. Al in 1894, acht jaar nadat Benz en Daimler hun
eerste auto presenteerden, ontstond in Mechelen de eerste Belgische auto, noch
zonder echte merknaam. Ruim honderd initiatieven zouden volgen. Over sommige
merken spreken kenners nog altijd met veel respect. Ze konden zich meten met de
top van de wereld. Hoe goed een product echter ook is, zonder voldoende kopers
is het snel afgelopen. Van al die auto’s is een beperkt aantal bewaard gebleven.
Ze hebben hun rustplaats gevonden in de garages van liefhebbers of in musea. Dat
laatste biedt aanknopingspunten voor een nadere beschouwing.
 |
 |
Autoworld is gevestigd in een
majestueuze omgeving. De entree is indrukwekkend.
Op deze foto's is de
staalconstructie van het meer dan een eeuw oude gebouw goed te zien.
Jubelpark
Een zakelijke afspraak bij het Europees Parlement biedt een mooie gelegenheid
ook het museum Autoworld aan te doen, op een kwartiertje loopafstand, onderdeel
van het Jubelpark. De zon doet op deze woensdag begin maart haar best de
wandeling te veraangenamen.
Sinds 1986 vindt (een deel van) de collectie van verzamelaar Ghislain Mahy hier
een onderdak. Eerder waren de auto’s te zien in een museum in Houthalen. De naam
Autoworld klinkt niet alleen groots en internationaal, maar is ook handig
gekozen en omzeilt een keuze tussen het Vlaams en het Waals. Het museum heeft
intrek genomen in één van de twee grote hallen die eind 19e eeuw werden
opgetrokken om ruimte te bieden aan grote exposities, waaronder de
wereldtentoonstelling van 1897. Naar de architectonische smaak en kunde van de
tijd zijn staal en glas de belangrijkste bouwmaterialen. Het Jubelpark, met een
paleis en musea, werd aangelegd in opdracht van koning Leopold II om de stad te
verfraaien. De kenmerkende Triomfboog verrees in 1905 ter ere van het 75-jarig
bestaan van het land.
 |
 |
De Triomfboog van het Jubelpark
is van verre te herkennen.
Vlekken
Autoworld biedt een mooi overzicht van de ontwikkeling van de auto als onderdeel
van de samenleving. De collectie is breed. Vrijwel alle autoproducerende landen
en soorten auto’s zijn vertegenwoordigd. Heel spectaculaire, exclusieve modellen
zijn er niet of nauwelijks. Sommige auto’s zijn in concours-conditie, andere
staan er wat verwaarloosd bij. De vlekken op de vloer verklappen dat de oudjes
nog wel eens een druppeltje olie lekken. Een vrijwilliger laat met koperpoets de
stijlen van een Franklin weer glimmen. Sommige delen van het museum lijken
echter aan het onderhoudsoog ontsnapt. Het slordig aangebrachte kippengaas als
bescherming bij de trappen en onopgeruimde hoekjes bieden een weinig verzorgde
indruk. Jammer. Ze doen afbreuk aan het geheel. Wie dit echter voor lief neemt,
kan zich goed vermaken in dit museum met zijn eigen, onmiskenbare charme.
Het koper van de luchtgekoelde
Franklin uit 1911 wordt gepoetst, zodat het weer glimt.
Op sommige plaatsen is het
interieur onverzorgd en rommelig.
Deze rommel is bewust gemaakt:
een indruk van een oude werkplaats en bandenservice.
Glorietijd
Een indrukwekkende zescilinder Minerva begroet direct bij de ingang de
geïnteresseerden in de Belgische autohistorie. Het pronkstuk toont de glorietijd
van het merk. De auto stond in 1929 ook al hier in het Jubelpark, als één van de
modellen tijdens de autoshow in de tentoonstellingshallen. De Vlamingen spreken
over een “valse landaulet”, de vernederlandsing van het Franse “faux cabriolet”,
een model dat lijkt op een cabrio maar het niet is. Ondanks de reusachtige
afmetingen is de binnenruimte beperkt. De bagage kan mee in de koffer achter op
de auto. Grappig is het zilverkleurige schaalmodel van dezelfde auto in de
vitrine naast het origineel.
Andere Belgische auto’s staan achter in het museum bij elkaar of verspreid
tussen andere merken in de thematische paviljoens.
Bij binnenkomst worden de
bezoekers begroet door een zescilinder Minerva van 1929.
Naast de auto staat in een glazen
vitrine een schaalmodel van deze Belgische klassieker.
 |
Succes
Van de Belgische automerken is Minerva verreweg het bekendst en voornaamst. Het
bedrijf stapte als motoren- en motorfietsen-fabrikant in 1904 de autowereld
binnen. Met succes. Nog geen tien jaar later werkten er 1600 mensen bij de
onderneming. Later breidde dat aantal zich uit tot over de zesduizend. Al snel
ontwikkelde de autobouwer zich tot leverancier van exclusieve en dure modellen.
Het Belgische koningshuis liet zich in een Minerva vervoeren en ook onze eigen
Prins Hendrik schafte er in 1925 één aan. Die auto staat tegenwoordig in de
stallen van paleis Het Loo in Apeldoorn. Koningin Beatrix liet de wagen vorig
jaar voorrijden om ermee naar de opening van het Louwman Museum in Den Haag te
gaan. (►foto's
van deze Minerva)
Overigens koos het Britse koningshuis voor auto's van het Engelse merk Daimler. Eén ervan, gebruikt door Queen Mary (de grootmoeder van de
huidige Britse koningin), staat hier in Autoworld.
 |
 |
Minerva 1910, de hofauto door
Koning Albert I aan het hof geïntroduceerd.
Links een Minerva 1921,
met Vanden Plas-koetswerk, familiewagen van Koning Albert
I, rechts een Minerva 1911.
Minerva 1925 met "All Weather"
koetswerk.
Minerva 1930 met een 8 cilinder
motor.
De carrosserie is in Amerika door Le Baron vervaardigd.
Prototype uit 1934 van wat de
laatste Minerva zou zijn. De mascotte heeft een gestroomlijnder vorm gekregen.
Een Koninklijke Daimler uit 1922,
van het Britse koningshuis ten tijde van Queen Mary.
Godin
Kenmerkend voor Minerva is de radiatormascotte met het hoofd van de Romeinse
godin, naamgever van de auto’s. In de loop der jaren zijn verschillende varianten gebruikt. Ondanks de alom
geroemde kwaliteiten van de luxe autobouwer eindigde het succesverhaal in 1934.
De economische recessie had zijn tol geëist. Minerva werd opgekocht en tot een
fusie met Imperia gedwongen. Na de oorlog was er geen personenautofabricage meer. Het bedrijf legde zich toe op
een aangepaste Land-Rover voor het Belgische leger.
(►foto's
van de Minerva Land-Rover)
Van de vooroorlogse modellen zijn er nog zo’n
150 over, door liefhebbers gekoesterd en in menig museum te vinden. Autoworld
toont een handvol, waaronder een model uit 1914 met een zomer- en winterkoetswerk en een imposante
brandweerwagen.
Achteraan de Minerva met
winterkoets, op de voorgrond en rechts het achterdeel voor de zomer.
Ook deze brandweerwagen uit
Schaarbeek is een Minerva, gebouwd in 1933.
Opkoper
De naam viel al: Imperia. Het geboortejaar is hetzelfde als dat van Minerva,
1904. Na een succesvolle start doorkruiste de Eerste Wereldoorlog een
succesvolle groei. Het bedrijf kwam in handen van Mathieu van Roggen, opkoper
van autofabrieken in problemen. Tot zijn stal behoorden ook merken als Teixeira,
Metallurgique, Excelsior en Nagant. Van Roggen gebruikte de naam Imperia om
auto's van het Duitse Adler en later het Britse Standard aan de man te brengen. In 1958
was het afgelopen. Weer werd een automerk bijgeschreven in het geschiedenisboek
van verdwenen merken.
Bekender dan Imperia is FN, afkorting van Fabrique Nationale d’Armes de Guerre
S.A., een wapenfabriek dus. Het bedrijf bestaat nog altijd. Tussen 1901 en 1967 maakte de fabriek motor- en
bromfietsen, van 1900 tot 1935 ook personenwagens. Het beeldmerk heeft als één van de elementen een geweer. FN is nooit uit de schaduw van Minerva
kunnen treden, reden voor de fabriek zich te concentreren op de
motorfietsen en later alleen op de wapens. De meeste FN’s zien er uit als hun
tijdgenoten. Een model uit 1930 is duidelijk een uitzondering. Een auto met
houtsnijwerk zie je niet iedere dag. Vlak erachter staat een driewielige bedrijfswagen,
ook al een buitenbeentje.
 |
Een FN-bestelwagen met drie
wielen.
Imperia Type 7 van 1932, 4
cilinders 1900 cc.
Een Imperia uit 1948.
Dit was het allerlaatste
model van de fabriek.
Links een FN 1908, tweede model van
het merk, rechts een type uit 1934, één van de laatste.
Links een FN-tweezitter uit
1930, rechts het beeldmerk, waarin zowel fietspedalen als een geweer te
herkennen zijn.
Deze FN van 1925 nam deel aan
de 24-uurs race van Francorchamps, maar is later verlaagd.
Een FN met een wel heel
bijzonder koetswerk van aluminium en hout. Let op de merkwaardige voorruit.
Het houtsnijwerk is door
vaklieden vervaardigd. Dit is kunst op wielen.
Parketvloer
Autoworld presenteert de bezoeker nog meer Belgische merken. We zien een Fondu
uit 1906 waarvan de carrosserie lijkt op een parketvloer. Op zich was hout in
die tijd een gangbaar materiaal, maar in deze vorm zag je het niet vaak. Slechts
zes jaar maakte het bedrijf in Vilvoorde auto’s, tussen 1906 en 1912. Niettemin
vond Russo-Baltique ze zo interessant dat het Russische bedrijf ze namaakte. Nog
korter bestaat Hermes, van 1912 tot 1914. De auto's zijn licentiemodellen van de
Franse Mathis. Het museum-exemplaar heeft een hoefijzervormige radiator,
handelsmerk van Ettore Bugatti. Hij ontwierp de auto.
Een ander merk is Nagant, dat net als FN de wortels in de wapenindustrie had. De
naam komt al begin vorige eeuw voor. Ondanks verschillende modelseries en een
productie van honderden auto’s blijkt een zelfstandig bestaan in de jaren dertig
niet langer realistisch. Imperia neemt de autofabriek over.
Fondu 1906 met
overduidelijk een houten carrosserie.
Een zeldzame Hermes uit 1912.
Nagant 1923 met een koetswerk van
D'Ieteren.
Zwemster
Dan valt het oog op een luxe limousine in twee kleuren groen met een Rolls-Royce-achtige
radiatormascotte die echter alle flair en gratie van het origineel mist. Waar de
Britten een deftige dame in een zwierig gewaad op de radiator hebben staan, is
dit een naakte zwemster op een startblok. De onverschrokken kopieerdrift strekt
zich ook uit tot het beeldmerk met in elkaar vervlochten letters B en R, met
daarboven en eronder “Licence Sizaire” . De B en R verwijzen naar Belga Rise,
een merk dat in 1934 ontstond door aankoop van de inboedel van het failliet
verklaarde Franse Sizaire-Naudin. Erg succesvol is de doorstart niet. Drie jaar
later behoort ook dit merk tot het verleden.
Nageaapt van Rolls-Royce, maar in
uitvoering onvergelijkbaar: de mascotte van de Belga Rise.
Koetswerkbouw
Bladerend door het virtuele geschiedenisboek van de Belgische auto komen we niet
alleen fabrikanten van complete voertuigen tegen. Ook op het vlak van de
koetswerkbouw is er volop bedrijvigheid geweest. Een grote naam is die van
D’Ieteren, voortgekomen uit het koetsentijdperk. Autoworld wijdt er zelfs een
speciale zaal aan. In het donker, fraai uitgelicht, staan allerlei koetsen met
als topstuk een galarijtuig. Er staat ook een Nagant als bewijs dat men ook raad
wist met paardenloze voertuigen. Elders in het museum staat nog een Nagant met
een D’Ieteren-carrosserie. De vaklieden met hamer en metaal schiepen ook het
geslaagde uiterlijk van een Delage uit 1939. Jammer genoeg verkeert deze auto
niet in topconditie.
Gamette in Luik voorzag de grote Renault 18CV in 1924 van een luxe koetswerk.
Vanden Plas tekende voor een blauwe Minerva uit 1921, gebruikt door Koning
Albert I als gezinsauto.
Andere bedrijven legden zich toe op aanpassingen van alledaagse merken. Zo
ontstond in 1927 een elegant sportwagentje met de eenvoudige techniek van een
T-Ford. Een Ford TT van 1924 was de basis voor een opmerkelijke kampeerwagen.
Het balkonnetje aan de achterkant doet denken aan de woonwagen van Pipo de
Clown.
 |
Renault 18CV met
carrosserie van Gamette uit Luik.
Delage D8 1939 met
D'Ieteren-koetswerk.
Rechts de uitlaten van de Delage, aan de zijkant van de motorkap, een modegrille van die tijd.
Zo leuk kan een T-Ford worden als
je er een andere carrosserie op zet. De Brusselse ombouw is van 1927.
Op basis van de Ford TT van 1924
ontwierp een Belgische carrosseriebouwer een kampeerwagen.
Straatbeeld
De modellen uit eigen land vormen slechts een klein deel van de museumcollectie.
Er is een grote variëteit aan oude auto’s te zien, een weergave van het
straatbeeld van vele decennia. Grote en luxe limousines voor de gegoede burgerij
en eenvoudige auto’s voor de gewone man wisselen elkaar af. We lopen langs
Amerikaanse beroemdheden als Cadillac en Packard, Britse edele klassiekers als
Rolls-Royce en Daimler, Franse schoonheden met tot de verbeelding sprekende
namen als Hispano-Suiza en Delahaye en natuurlijk de Duitse topproducten van
Horch en Mercedes-Benz. Het is een reis door de tijd, van de beginjaren tot de
laatste decennia van de vorige eeuw.
Modellen uit de beginjaren 1900-1920.
Vooraan een Rochet-Schneider 1911.
Een fraaie, grote Panhard-Levassor
X26 uit 1916.
Amerikanen uit de jaren dertig, rechts een
limousine van Packard uit 1928.
Cadillac 341 uit 1928 met Fleetwood-koetswerk.
De landaulette heeft een opvallende
kleurstelling.
Natuurlijk staan er ook
Rolls-Royces in Brussel. Links het chassis van een Silver Ghost. Rechts een
model van 1921
Rolls-Royce
Phantom I van 1926. De carrosserie is van Binder in Parijs.
De radiator en de Spirit of
Ecstacy hebben hun glans verloren, letterlijk.
Een Bentley uit de tijd dat het
bedrijf nog zelfstandig was en geen onderdeel uitmaakte van Rolls-Royce.
Hispano-Suiza 1935 K-6, de
kleinste auto van het merk(!) met een koetswerk van Chapron.
Een Franse auto uit de glorietijd
van de bijzondere koetswerkbouw, een Delahaye.
Een indrukwekkende Benz 16/40 hp uit 1915.
Ongeveer twintig jaar verschil
zit er tussen deze twee modellen van Opel. De rechter is van 1928.
Uit 1915 is deze kleine Wanderer
W3, met als koosnaampje 'Puppchen'. .
Adler 1938 en Horch 1939. Op de
foto rechts de achterzijde van de imposante Horch.
Pininfarina schiep de carrosserie
van deze Lancia Astura van 1933.
Mercedes-Benz 370S Mannheim uit
1933.
Een BMW van 1940 (carrosserie
Autenrieth) met de bekende
nieren als stijlelement bij de grille.
Bovenaan nogmaals de BMW met
daarnaast een Cord 812.
Dwergauto's
De tegenstellingen binnen een samenleving weerspiegelen zich op de weg.
Tegenover de imposante voorkomens van de acht- en twaalfcilinders staan de
minimalistische typen van de jaren vijftig. Natuurlijk zijn er de bekende BMW Isetta en Messerschmitt; de één met een deur aan de voorkant, de andere met een
opklapbaar koepeldak en twee zitplaatsjes achter elkaar. Exclusiever zijn de
dakloze Rovin en de Vespa 400, beide van Franse makelij. Hoewel Vespa een
Italiaans bedrijf was, werd de wagen alleen gemaakt in de Franse vestiging en
niet verkocht in Italië. De reden was eenvoudig: Fiat wilde op eigen grondgebied
geen concurrentie voor zijn eigen 500. Die staat er trouwens niet; wel zijn
grotere broertje, de Fiat 600.
Links een Messerschmitt, rechts
een Vespa 400 (1957): dwergauto's uit de jaren vijftig.
De Rovin D-3 (van 1950) was zo mogelijk een nog
minimaler auto.
Russen
Naast deze dwergauto’s gaven “echte auto’s” invulling aan de opkomende
massamotorisering. Autoworld heeft er een aantal op een rij gezet. Een
bijzonderheid is de Russische Moskvich 400. Feitelijk is het een vooroorlogse
Opel Kadett. De Russen namen na de oorlog als vergoeding voor de oorlogsschade
de inboedel van de fabriek in Rüsselsheim mee naar het eigen land om de auto
daar onder eigen vlag te gaan maken. De Russische modellen werden later ook
geëxporteerd. In België en Nederland was er een bescheiden markt voor.
Het museum toont ook zogeheten young timers, klassiekers van de afgelopen
dertig-veertig jaar. Ze herinneren aan onze jeugdjaren, met inbegrip van exoten
als de Matra M530 en Amphicar. Zelfs een toekomstige klassieker heeft een
plaatsje gevonden, het eerste model van de Toyota Prius.
Modellen uit de tijd van de
massamotorisering: Fiat 600, Renault 4CV en Citroën 2CV.
De Moskvich 400 van 1951 was in feite een
vooroorlogse Opel Kadett.
De Russen hadden de
fabrieksinventaris uit Rüsselsheim meegenomen en maakten zo hun eigen merk.
Links de Matra M530, rechts de
Amphicar die kon rijden en varen.
Het eerste model van de Toyota Prius
is als klassieker van de toekomst alvast in de verzameling opgenomen.
Monsterlijk
Veel van de auto’s in Brussel zijn ook in andere musea te zien. Een paar
modellen zijn echter letterlijk uniek. We bekijken ze wat nauwgezetter. Een prototype van een kleine Audi
is in
bruikleen van de fabriekscollectie. Het is een voorstudie voor de A2, met een
aluminium koetswerk. Eenmalig - en dat is maar goed ook! - is ook een monsterlijke
blauwe Bugatti. Het is een mix van een in 1954 vervaardigd koetswerk (van kunststof) op basis
van een chassis van een Type 57 uit de jaren dertig. Als je naar binnen kijkt, wordt duidelijk dat het ding
nooit als auto is gebruikt: het dashboard is een vlakke plaat zonder ook maar
één meter of schakelaar. Gelukkig behoren ook echte Bugatti’s tot de
verzameling. Die zien er stuk voor stuk beter uit dan het blauwe monster.
Een curiositeit is verder de houten mal voor het maken van de carrosseriedelen
van de Franse Facel-Véga. De auto zelf is er helaas alleen in de vorm van een
foto.
 |
 |
Het vormgevingspaviljoen met de
serie Audi TT en een prototype van de A2.
Dit model haalde het
productiestadium niet. Let op de twee kleuren links en rechts.
Een monsterlijk gevaarte: een
kunststof koetswerk op een oud Bugatti-onderstel.
De plastic achterruit is bizar
van vorm. Het instrumentenbord ontbreekt.
Gelukkig zijn er ook 'echte' Bugatti's,
zoals de T44 van 1928.
Bugatti Type 23 "Brescia"
(1923).
Bugatti T49, gebouwd in 1930.
De houten mallen voor het
koetswerk van de Facel-Véga met aan de muur een levensgrote foto van die auto.
Koninklijk
Allerminst bijzonder als type, maar in de getoonde uitvoering toch
bezienswaardig zijn een grote, open Lincoln Continental en een opvallend gele
Renault 4CV. De Amerikaan behoorde tot het
wagenpark van de Belgische koning en werd ingezet bij officiële gelegenheden als
parades en ontvangsten van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders. Op een paneel
naast de auto prijken enkele staatsiefoto’s.
Dat één foto in de lijst naar beneden is gezakt, is een schoonheidsfoutje waar
niemand hier aanstoot aan neemt.
De Renault is voor de Belgen een nostalgische terugblik op hun
verleden als weggebruiker. De Belgische variant van de Wegenwacht gebruikte de
4CV als
servicewagen. Net als bij ons de Besteleend werd het wagentje de icoon van de hulpverleners.
Lincoln 1965, de officiële
hofauto voor belangrijke evenementen, gebruikt door achtereenvolgende koningen.
Touring Secours is de
Belgische Wegenwacht. Ze maakte gebruik van de Renault 4CV, opvolger van de
motorfiets.
Kenmerk
Waarom sta je stil bij de ene auto en loop je door bij een andere? Soms is het
antwoord eenvoudig: een opvallend kenmerk. Aan het wel heel bijzondere veersysteem van een Sizaire et Naudin
ga je niet zomaar voorbij. Een schijnwerper aan de zijkant van een Voisin valt
ook op, net als de voorkant
van een Amerikaanse LaSalle, de goedkope variant van de Cadillac. Een Peugeot Bébé laat
zien hoe in vroegere dagen het probleem van een lekke band werd opgelost. Je
schroefde er gewoon een andere velg aan vast.
Alleen al een naam kan reden zijn even de pas in te houden en op zoek te gaan
naar het bordje met achtergrondinformatie. Ravel: die naam komt
bekend voor, maar niet vanwege de autowereld. Dat kan kloppen. De maker van de auto
was familie van de beroemde componist.
Deze Sizaire et Naudin van 1910
heeft een bijzonder veersysteem met hooggeplaatste dwarse bladveer.
De Voisin uit 1928 heeft een schijnwerper aan de
rechter zijkant om de tegenliggers niet te verblinden.
Een imposante voorkant bij de
LaSalle, gemaakt in 1939, met een carrosserie van Fischer.
Bugatti ontwierp de Peugeot Bébé.
Bij een lekke band, maakte je het reservewiel eraan vast.
Ravel 1925 met prachtige houten
opbouw. De naamgever van de
auto was familielid van de componist.
Ontbreken
De collectie van Autoworld omvat ook auto's die zó gewoon of juist zó bijzonder
zijn dat ze in vele musea te zien zijn: één van de zestien miljoen gebouwde
T-Fords, het Duitse burgermansautootje Hanomag
Kommißbrot, de elektrische Peugeot VLV uit de oorlogsjaren, de revolutionair
vorm gegeven Cord 810/812, een driewieler van Morgan (zij het hier in de Franse Darmont-versie),
de Citroën DS, de Trabant, de Amerikaanse Jeep en zijn Duitse tegenhanger, de Volkswagen Kübel.
Historisch interessant is de Swallow, klein maar elegant en met veel
luxe details. Swallow gebruikte de techniek en het onderstel van de eenvoudige
vooroorlogse Austin Seven om er een chique auto van te maken. Het werd een
succes, waarna het bedrijf andere modellen van een luxe koetswerk ging voorzien. Zo ontstond
een eigen merk dat de basis vormde voor het latere Jaguar. In het museum staan het origineel van de Seven en het
afgeleide model naast elkaar, zodat je ze mooi kunt vergelijken.
 |
 |
Auto's voor de gewone man: Ford
Model T en Hanomag Kommißbrot.
Een Darmont-driewieler, de Franse variant van de Morgan.
De elektrische Peugeot VLV uit de
oorlogsjaren tref je ook aan in andere musea.
Een Austin Seven met luxe Swallow
koetswerk naast het eenvoudige origineel.
De auto links is de Duitse versie
van de Seven, gemaakt door Dixi in Eisenach, in 1928 overgenomen door BMW.
Op de radiator staat Austin
Swallow. Let ook op de luchtinlaten bij de voorruit.
De elegante en luxe verschijning
(met schuifdak) leidde tot het ontstaan van het merk Jaguar.
De Volkswagen Kübelwagen en Jeep
verwijzen naar de jaren van de Tweede Wereldoorlog.
Vertegenwoordigd in vele musea:
de Citroën DS en Trabant 601.
Porsche 912 (de viercilinder
variant van de 911)
en Chevrolet Corvette.
Rommelig
Op de bovenverdieping werd in 2000 een autotentoonstelling uit de beginjaren
nagemaakt. Het resultaat is matig. De auto's staan in een rij langs de
kant en de merkborden aan de wand zien er niet origineel uit. Het is hier
helemaal wat rommelig. Er staan echter wel interessante
auto's en dan niet alleen de kleine collectie oude en nieuwe trapauto's. Je kunt
de onopgeknapte Opel vrachtwagen een bonk roest noemen - niemand zal je
tegenspreken - maar het is inmiddels wel een zeldzaamheid. Datzelfde
geldt voor een ziekenwagen op basis van de Amerikaanse Packard. De Panhard
Dynamic en Hotchkiss Gregoire waren ook vroeger al buitenbeetjes van de Franse
auto-industrie, in tegenstelling tot massaproduct Simca Aronde. Naast die Simca
staat een bont beschilderde Jeep. Waarom ze bij elkaar staan, is volstrekt
onduidelijk.
Wat weggestopt tussen grote Amerikanen staat een duidelijk gebruikte Ford Taunus Coupé.
Hij maakt de cirkel rond die begon bij de Minerva bij de ingang. De Ford is
immers “made in Belgium”. Anders dan de Minerva zal niemand dit echter een Belgische auto
noemen. Er zit een (auto)wereld van verschil tussen de Belgische godinnen en
de merken van buiten!
■
 |
 |
De nagebootste autosalon van
begin 20e eeuw.
Lion-Peugeot VD2 (1915), uit de
tijd dat de familie Peugeot twee merken op de markt bracht.
Net als bij Renault heeft de
Clément Bayard (1913) de radiator achter de motor.
Autoworld heeft een kleine
verzameling oude en moderne trapauto's.
Een Opel vrachtwagen uit 1914:
een zeldzame bonk roest.
Packard ambulance 1928, direct
herkenbaar aan de vorm van de grille.
Panhard Dynamic X77 (1937): ook destijds al
een onalledaagse model met het stuur net uit het midden.
Een redelijk zeldzame Hotchkiss Grégoire
(1952),
technisch vooruitstrevend maar commercieel een flop.
Links een Simca Aronde, rechts
een bont beschilderde Jeep voor personenvervoer.
Inmiddels een museumstuk: Ford
Taunus GXL coupé van de jaren zeventig.
In december 2013, juni en augustus 2015 bezoeken we nogmaals Autoworld voor tijdelijke
tentoonstellingen over respectievelijk Porsche,
de Citroën DS en 80 jaar Jaguar. Bij die gelegenheden keken we
uiteraard ook naar de rest van de collectie in het opnieuw ingerichte en mooi
opgeknapte museum. De
rommeligheid is verdwenen. Als aanvulling op het verslag hierboven enkele nieuwe foto's.
De hal werd opgeknapt met onder
meer nieuwe vloerbedekking. Het rood is vervangen door blauw.
Via de verschillende paviljoens
maakt de bezoeker een reis door de tijd.
Op de Belgische afdeling staat
deze replica van de elektrische Jamais Contente van Jenatzy. Meer dan 100 km/u
in 1905!
Nogmaals een blik op de Minerva
uit 1910.
De FN met een wel heel
opmerkelijk koetswerk.
Ook de koetswerkbouwer die deze
Fondu van een carrosserie voorzag koos voor hout als belangrijkste materiaal.
Een schitterend gerestaureerde
Minerva.
Eerbetoon aan Gishlain Mahy, de
verzamelaar die de meeste auto's van Autoworld bijeenbracht.
Een Engelse Standard Super Ten.
Standard Vanguard 20S, bouwjaar
1949.
Sunbeam
Alpine, gebouwd in 1954.
Bij de afdeling microcars ook een
Amerikaanse auto: een Crosley uit 1947.
Peugeot 403, een alledaagse auto
uit de jaren zestig.
Bentley Mark VI (1948) met een
zeldzaam koetswerk van Vanden Plas.
Ook de bovenverdieping werd
opnieuw ingericht.
Uit 1969 is de Lotus Elan S2 met de
karakteristieke wegklapbare koplampen.
De AMC Pacer (1977) met zijn gekke
verhoudingen was bedoeld als concurrent voor de importauto's in de Verenigde
Staten.
Dan is de ook heel markante
Studebaker Hawk heel wat beter gelukt.
Toyota Celica (1970), een populaire
Japanner bij ons en bij de Zuiderburen.
Een auto die ook kon varen: de
Amphicar.
Een in België gebouwde Citroën
2CV uit 1957.
Nieuw is de raceafdeling op de
eerste verdieping.
Prototype van de Mercedes-Benz
300SL met vleugeldeuren.
Een bijzondere Jaguar E-type met
lichtgewicht koetswerk.
Links een exclusieve Bizzarrini,
rechts nogmaals de Jaguar.
Exclusieve sportwagens in de
race-opstelling.
Kleine sportwagens op basis van
Fiat-techniek: een Abarth met Zagato-koetswerk en een Moretti (1957).
Zagato tekende deze Hyena en
gebruikte een Lancia als uitgangspunt.
De Aztec, een studiemodel van
ontwerper Giugiaro.
Deze Packard is één van de
topstukken van de collectie.
In 1954 kwam een kleine serie van
Hudson tot stand, met een Italiaans Superleggera-koetswerk.
Nog een Italiaans-Amerikaanse
co-productie: de Nash Healey met carrosserie van Pininfarina.
 |
Bliksembezoek aan de
zestigjarige
Ter ere van de 60e
verjaardag van de Citroën DS
organiseerde Autoworld in Brussel een tijdelijke
tentoonstelling met enkele zeer exclusieve uitvoeringen.
juni
2015
|
 |
 |
Merkwaardige verjaardag,
mooi feestje
Opnieuw is Autoworld in
Brussel de bestemming,
dit keer vanwege een speciale tentoonstelling over
80 jaar Jaguar, met enkele unieke modellen.
augustus
2015
|
 |
 |
In twee uur met de auto naar
Italië
Je bent in Brussel, maar
waant je in Italië.
Verslag van een bezoek aan een schitterend ingerichte
tijdelijke tentoonstelling met Italiaanse auto's in de hoofdrol.
januari 2016
|
 |
|