Argyll-fabriek
en auto's uit Schotland
Alexandria (UK)
●
Historische markante autofabriek
●
Geschiedenis Schotse merken
●
Argyll, Arrol-Johnston, Albion
●
Hillman Imp als hekkensluiter
●
2017: nieuw Schots merk
augustus 2014 -
laatste aanvulling februari 2021
Wat rest is een historische façade
De auto-industrie in Schotland is een zaak van de geschiedenisboekjes. Een
bezoek aan een monumentaal overblijfsel uit de beginperiode van de
automobielbouw in dit deel van het Verenigd Koninkrijk is aanleiding de boekjes
weer eens open te slaan. De ooit majestueuze fabriek van Argyll heeft zijn doel al lang
verloren, maar bestaat tenminste nog. Dat kan je van de verschillende Schotse automerken niet
zeggen.
Schotland in de buurt van
Fort William.
Het is zaterdagmiddag begin augustus.
Als onderdeel van een weekje Schotland doen we
Alexandria aan, zo’n twintig mijl ten noordwesten van Glasgow. Het is een
ongeïnspireerd voormalig industriestadje met 13.000 inwoners. Zonder de
vroegere verbinding met de autowereld zouden we eraan voorbij zijn gereden. We komen
uit Fort William, waar oud-collega's Conny en René enkele jaren geleden hun
Nederlandse droom lieten uitkomen in Schotse realiteit en hun eigen
bed & breakfast begonnen. Het weerzien was meer dan genoeglijk;
het verblijf buitengewoon aangenaam. Het gastenboek in de hal kent louter positieve recensies, vanuit alle delen van de
wereld. De Golden Room van hun huis Ardblair kijkt uit op het meer en de
heuvels. Mooier kan haast niet. De omgeving is door zijn ruige en
ongerepte natuur een populair wandelgebied. Het gebied was ook het
natuurlijke decor in de Harry Potter-films. Nog altijd spreekt dat tot
de verbeelding. Dagelijks rijdt een
stoomtrein over het hoge viaduct dat door de films
wereldberoemd is geworden. Rond elf uur staan toeristen klaar met hun
camera om de tijd van nu en toen te laten samensmelten.
 |
 |
Ardblair in
Fort William. Voor toevallige passanten is helaas geen plek. De kamers zitten
vol.
Uitzicht vanuit
de Golden Room.
De stoomtrein
op het viaduct dat ook gebruikt is voor de Harry Potter-films.
Alexandria
Als onbezoldigde ambassadeurs van hun nieuwe vaderland kennen onze
geëmigreerde landgenoten de wijde omgeving beter dan menige Schot. Geen
bezienswaardigheid of ze zijn er geweest en weten er alles over te
vertellen. En
dus werd ons, uit het hoofd, uitgelegd hoe we het beste in de Main Street van
Alexandria konden komen en wat we er konden verwachten. "Voorbij Loch Lomond linksaf, bij de rotonde driekwart om
naar rechts, even doorrijden en dan zie je het vanzelf aan de
linkerkant".
Het doel van onze tussenstop is een groot, bruin,
opvallend rijk versierd gebouw met drie in het oog springende torentjes
in het midden. Het is industrieel erfgoed met een autoverleden. In 1906 was dit vermoedelijk
de grootste, maar in elk geval de mooiste autofabriek van de wereld.
Kosten noch moeite zijn destijds gespaard, dat zie je meteen.
Een oude
ansichtkaart van de Argyll Motor Works in Alexandria.

In 1996
verscheen een boekje over de Schotse auto-industrie met de Argyll-fabriek op het
omslag.
Marmer
Wanneer we de parkeerplaats oprijden, komt de spreekwoordelijke Schotse regen
met bakken uit de lucht. Een paraplu zou handig zijn, maar die ligt
ergens onder de bagage in de kofferbak. Voordat
je ‘m hebt gevonden, ben je al doorweekt. Voor een foto blijven we in de
auto en leggen de indrukken vast tussen de vegen van de ruitenwissers door.
Een mooiere dag had een beter beeld gegeven. We rennen vervolgens naar binnen. De
statige hal weerspiegelt de luxe van een ver verleden. Het grootse
trappenhuis is opgetrokken uit marmer. Ooit was dit de opgang naar de
kantoren van de Argyll-fabriek. Nu is het de ingang van een overdekt
winkelcentrum met als belangrijkste aanbieder een outletcentrum, gericht
op klanten die de oorspronkelijke prijzen niet willen, maar vooral niet
kunnen betalen. Op de eerste verdieping is een eenvoudige
eetgelegenheid. De rode neonletters boven de balie zijn nog het
sfeervolste element. Van de grandeur van meer dan een eeuw geleden is
buiten de hal niet veel meer over. Aan de muren hangen her en der
zwart-wit foto’s en tekstborden over vroeger. Zo te zien is er de
afgelopen halve eeuw niet meer naar omgekeken.
 |
Het monumentale
pand, gefotografeerd tussen de slagen van de ruitenwissers door.
In 1997 is de
centrale hal gerestaureerd.
Marmer en dure
materialen bepalen het beeld.
Geen
autofabriek was in 1906 zo luxe als deze.
In de hal staan
slordig wat tekstborden met een stuk historie.
Zo te zien
hebben de borden wel wat te lijden gehad.
Aan de muren
hangt her en der informatie en ingelijste foto's van lang geleden.
Een
inspiratieloos winkelcentrum met ergens beneden nog één oude Argyll.
Autohistorie
In de hal staan half verscholen en weggestopt twee tamelijk willekeurige
auto’s uit de Schotse autohistorie. De ene is een Scamp, een elektrische
stadsauto, door Scottish Aviation midden jaren zestig ontwikkeld in
opdracht van het Britse elektriciteitsbedrijf. Het wagentje had een top
van 50 kilometer per uur en een actieradius van 30 kilometer. De
introductie door autocoureur Stirling Moss zorgde voor veel publiciteit.
De accu’s bezorgden de makers echter hoofdbrekens. Toen bij een testrit
bovendien de veren het begaven, werd na 12 exemplaren besloten het
project te stoppen.
Het gaat dus om een tamelijk uniek exemplaar. De andere auto is minder
bijzonder. Het is een Singer Chamois, de luxe variant van de Hillman
Imp, waarover zo meteen meer.
Van de
elektrische Scamp zijn er niet meer dan 12 gemaakt.
Achter de
kledingstukken staat een Singer Chamois.
Op de voorruit
een advertentie voor de Chamois.
Museum
Een bord vermeldt dat er ook nog een originele Argyll in het pand te
vinden is. We gaan op zoek en komen uit bij een zaak in auto-onderdelen,
-toebehoren en nog wat schaalmodellen. De invulling van de belofte is ietwat
teleurstellend. De Argyll van de Scottish Museum Trust blijkt een
verroest exemplaar, jarenlang verwaarloosd opgeslagen geweest in een of
andere schuur. Hij staat pontificaal in het midden van de rommelige winkel.
De klanten hebben er geen oog voor.
Tot een paar jaar geleden was er in het pand nog een klein museum. Dat
is helaas opgedoekt. Op internet wordt de hoop uitgesproken dat het ooit
nog terugkomt. Hoe realistisch dat is, valt niet te zeggen. Wie nog
bestaande modellen van Argyll wil zien, kan het beste naar het Riverside
Museum in Glasgow gaan (►zie
reisverslag elders op de website).
Pontificaal
midden in de auto-onderdelenwinkel in de kelder: een originele Argyll 12.5 uit
1925.
Hier zijn nog
wel wat onderdelen nodig om 'm weer rijdbaar te maken!
Argyll -
Glasgow: dit exemplaar is gemaakt nadat de fabriek in Alexandria al was gesloten
en verkocht.
Doedelzak
Zelfs voor verstokte autoliefhebbers is een trip naar Alexandria alleen
de moeite waard als je toch in de buurt bent. En dan nog. Schotland is
gek op tradities, maar die liefde betreft vooral de zaken van veel meer
eeuwen geleden. De Schotse ruit, de doedelzak en de kilt bijvoorbeeld.
Wie de burcht van Edinburgh bezoekt, vergeet nooit meer dat
Engeland en Schotland twee afzonderlijke landen zijn. Ze zijn weliswaar sinds
1707 verbonden, maar nooit een echte eenheid geworden.
Binnenkort kan de bevolking zich zelfs uitspreken over de
onafhankelijkheid van het land. Sommige Schotten zijn daar heel fanatiek
over en hebben stickers met YES op hun auto geplakt.
De Engelse auto-industrie mag in de jaren negentig ten grave zijn
gedragen, de Schotse bloeiperiode was al veel eerder tot een eind
gekomen. Het bezoek aan deze voormalige Argyll-fabriek is een mooie
aanleiding iets meer van die geschiedenis te weten te komen.
 |
 |
Schotse kilts
in de kleuren van de familie, een traditie van eeuwen.
Argyll Motors
In 1899 richt Alexander Govan de Hozier Engineering Company op en start met
de productie van de Argyll voiturette, een nagemaakte Renault met een De
Dion-motor. De start is succesvol. Al gauw volgen meer
modellen. De tot Argyll Motors Ltd. omgedoopte onderneming wordt de
grootste autofabrikant van Europa. De fabriek in Glasgow blijkt te
klein. In Alexandria verrijst een nieuwe fabriek met een
bedrijfsoppervlakte van bijna vijf hectare. De opzet maakt het mogelijk
hier 2500 auto’s per jaar te maken, voor die tijd een ongekende
hoeveelheid. De onderneming heeft zelfs een eigen spoorwegaansluiting.
Er is een half miljoen pond in het nieuwe complex geïnvesteerd. Veel
aandacht gaat uit naar een goed verwarmings- en ventilatiesysteem zodat
de 1300 tot 2000 werknemers prettig kunnen werken. Ze kunnen ook gebruik
maken van het aanbod van goede warme maaltijden. Het
chique gebouw wordt op 26 juni 1906 geopend door autopionier en
parlementslid John Douglas-Scott-Montagu, vader van Edward Montagu van
het automuseum in Beaulieu in Zuid-Engeland en opdrachtgever voor het
ontwerp van de Spirit of Ecstacy, de beroemde radiatormascotte van
Rolls-Royce waarvoor zijn maîtresse Eleanor Thornton model stond.
Driehonderd gasten zijn speciaal voor deze gelegenheid met de trein uit Londen gekomen.
 |
Oude
advertenties voor de Argyll.
Failliet
Het succesverhaal is van korte duur. De productiecapaciteit wordt nooit ten
volle benut. In 1906 komen slechts 1000 auto’s gereed. Een jaar later
sterft Govan op 38-jarige leeftijd aan een hersenbloeding. Al in 1908 gaat de onderneming
failliet met een schuld van 360.000 pond. Er volgt echter een herstart. Trotse Schotten weten te vermelden dat
50 stuks van het model 12/14
werden uitgevoerd naar Amerika om in New York als taxi dienst te doen. In
1914 gaat het niettemin weer mis. De fabriek wordt verkocht aan de Admiraliteit.
Tijdens de Great War - wat wij de Eerste Wereldoorlog noemen -
vindt de productie van
munitie plaats. Op kleine schaal maakt Argyll nog auto’s. Niet
hier, maar in de oorspronkelijke fabriek in Glasgow. Dat gaat door in de
jaren twintig. In 1932 valt het doek definitief, hoewel vermoedelijk de
laatste auto al in 1928 is geproduceerd.
Het fabrieksgebouw gaat verschillende keren in andere handen over, maar kent ook
lange perioden van leegstand. Vanaf 1936 is dit het centrum van de
torpedofabricage voor de Britse marine, later van de geheime productie
van atoomkoppen voor Polarisraketten. Na een kwijnend bestaan vanaf de
jaren zeventig tot medio jaren negentig komt er een nieuwe bestemming:
Loch Lomond Factory Outlets.
(In 1978 wordt het merk nieuw leven ingeblazen. De Argyll GT is een
sportwagen met kunststof carrosserie en een voor de achteras geplaatste
motor. Het duurt vijf jaar voordat het prototype is uitontwikkeld. In
1983 start de productie. De klant kan kiezen uit verschillende motoren,
waaronder de V6 die Volvo, Peugeot en Renault gezamenlijk hadden
ontwikkeld. Slechts een handvol auto's wordt gemaakt. Het exacte aantal
heeft de maker nooit prijs willen geven. De prijs is veel te hoog,
vergelijkbaar met die van een Ferrari. In 1990 valt het doek.)
 |
De eerste Argyll was een
kopie van de Franse Renault.
Argyll
voiturette uit 1900 in het Riverside Museum in Glasgow.
Argyll Flying
Fifteen (1910) in het National Museum of Scotland in Edinburgh (foto: wikipedia).
Van de Argyll
GT werden tussen 1983 en 1990 een handvol exemplaren gemaakt (foto: wikipedia,
geni).
Arrol-Johnston
Argyll is niet het enige Schotse automerk. Volgens kenners zijn er voor de Eerste Wereldoorlog
zo'n zestig autoproducenten, waarbij je dat begrip ruim moet
nemen. Soms blijft het bij één of enkele exemplaren. Na die
oorlog blijven er veertien over en daarvan overleeft de helft de Tweede
Wereldoorlog. Argyll is zelfs niet het oudste merk van het land. In
1896 maakt Arrol-Johnston de eerste auto van de Britse eilanden. Het is
een gezamenlijk product van geldschieter Sir William Arrol en technicus George Johnston. De laatste
is de eerste Schot met een auto en wordt in 1896 veroordeeld omdat hij
ermee op de openbare weg
rijdt. Alleen stoommachines zijn dan nog toegestaan.
Net als bij veel andere pioniers treden ook bij Arrol-Johnston al snel financiële problemen op. Een
kapitaalinjectie van staalfabrikant William Beardmore wendt in 1903
een bankroet af. De Amerikaanse architect Albert Kahn, ontwerper van de
beroemde Highland Park-fabriek van Ford in Detroit, krijgt opdracht een
nieuwe fabriek te ontwerpen. Het is de eerste fabriek van gewapend beton
in Groot Brittanië, geopend in juli 1913. De constructie deugt. Een deel
van het gebouw staat er nog steeds en is nog altijd in gebruik. Een
tussenstop bij een volgende tocht door Schotland wellicht?
In 1921
introduceert AJ – zoals het merk in de volksmond heet – als goedkoper
submerk de Galloway, gebaseerd op de Fiat 501. In 1927 volgt een fusie
met het Londense bedrijf Aster en ontstaat Arrol-Aster. Een groot succes
wordt het niet, de vraag daalt. De concurrentie van massafabrikant
Morris is te groot. In 1929 volgt een liquidatie en in 1931 is het
definitief afgelopen.
 |
 |
Een model van
vijf jaar na de start.
Arrol-Johnston
TT Model 18 uit 1906. Zie de ontwikkeling ten opzichte van het model hierboven.
Een schitterend
gerestaureerde Arrol-Johnston van een liefhebber.
De lange naam werd
afgekort tot AJ.
Een sierlijke
achterkant kenmerkt dit model.
Een Galloway
uit 1924.
Albion
Een derde Schots automerk is Albion, in 1899 opgericht als de Albion
Motor Car Company Ltd. door twee voormalige medewerkers van
Arrol-Johnston, Thomas Blackwood Murray en Norman Osborne Fulton. In
1900 verschijnt hun eerste model, een houten auto met massieve banden.
Jachtwagens zijn hun specialiteit. Slechts vijftien jaar duurt de
personenwagenproductie. Albion besluit al in 1909 om zich te gaan toeleggen
op het maken van bedrijfswagens en bussen. Tijdens de Eerste
Wereldoorlog levert de onderneming grote aantallen vrachtwagens aan het
leger. Ze worden nog door een ketting aangedreven: niet modern, maar wel
betrouwbaar. Het bedrijf
ontwikkelt zich daarna redelijk voorspoedig, maar moet uiteindelijk de
zelfstandigheid opgeven. Na de Tweede Wereldoorlog
neemt Leyland het bedrijf over (1951) en wordt Albion na 1968 onderdeel
van British Leyland, waarna de merknaam verdwijnt.
Twee
personenwagens van Albion, voordat alle aandacht uitgaat naar bedrijfswagens.
Een
oude vrachtwagen van Albion.
Imp
Verreweg de belangrijkste Schotse auto is de al genoemde Hillman Imp en
daarvan afgeleide modellen. De Rootes Group lanceert in 1963 de Imp als
tegenhanger van de Mini van BMC. Waar de Mini ‘alles voorin’ heeft –
motor en aandrijving – kiest Rootes juist voor het concept dat de
Volkswagen zo populair had gemaakt: motor en aandrijving achter. De
motor is een vooruitstrevend ontwerp van aluminium. Dat levert
aanvankelijk veel problemen op. De betrouwbaarheid laat te wensen over.
Het wagentje wordt gepresenteerd als familiewagen. Voorin is een kleine
kofferbak, achter de achterbank is extra ruimte voor bagage. Die is via
een opklapbare achterruit te bereiken. Veertien jaar blijft de Imp-serie
in productie. Ruim 400.000 worden ervan gemaakt, waarvan de helft in de
eerste drie jaar. Dat zegt iets over teleurgestelde klanten. De Imp
bereikt nooit het succesniveau
van de Mini.
Rootes gebruikt verschillende
merknamen om alle delen van de Britse markt te bedienen. Naast de
eenvoudige Hillman Imp is er de luxe Singer Chamois. Sportievere klanten
kunnen kiezen voor de Imp Sport of de Sunbeam Stiletto, een coupéversie
met vaste achterruit. Er is ook een bestelwagen, de Commer, en een
daarvan afgeleide stationcar, de Hillman Husky. (Omdat die verschillende
merken de klanten in het buitenland weinig zeggen, wordt besloten alle
modellen in het buitenland als Sunbeam aan de man te brengen.)
 |
Hillman Imp, de
familiewagen van Rootes als tegenhanger van de Mini van BMC.
De
stationcar-variant: Hillman Husky.
Linwood
Voor de productie bouwt Rootes met steun van de overheid een hele nieuwe
fabriek in Linwood, onder Glasgow. Er ontstaat werkgelegenheid voor 6000
mensen. Het is een welkome investering voor de streek. De werkloosheid
is groot door het sluiten van de scheepswerven. Omdat delen van de auto
uit de moederfabriek in Ryton bij Coventry moeten komen (een afstand van
480 kilometer), is het productieproces kostbaar en ingewikkeld.
Bovendien blijken oud-scheepsbouwers toch andere vaardigheden te hebben
dan medewerkers van een autofabriek. Naast dit alles verlammen de vele
stakingen de Britse industrie in die dagen. Al drie weken na de opening
van de fabriek leggen de vakbonden de productie stil. In het eerste jaar
gebeurt dat nog meer dan dertig keer.
De Imp luidt het einde van
Rootes in. In 1967 neemt Chrysler de onderneming over, zoals in
Frankrijk Simca was ingelijfd. Ook dat loopt uit
op een mislukking. De Europese tak van het Amerikaanse bedrijf komt eind
jaren zeventig in handen van Peugeot. Linwood gaat dicht. De fabriek is
inmiddels gesloopt. Er is niets meer te zien. Dat wordt zeker geen tussenstop dus.
Liefdadigheid
In de hal van de voormalige Argyll-fabriek houden de dames van de liefdadigheid
het met hun tafeltje met verkoopwaar op deze natte dag al vroeg voor
gezien. Het is stil, het heeft geen zin te blijven. Door het weer is er nauwelijks aanloop. De grote
parkeerplaatsen voor en achter het gebouw zijn vrijwel leeg. Na drie weken voor
Schotse begrippen exceptioneel goed zomerweer, heeft de regen zijn plek
weer opgeëist. De Schotten blijven vandaag thuis.
Ze zeggen dat bij mooi weer steden en gebouwen aangenamer overkomen. Of
dat voor deze oude fabriek geldt, wagen we te betwijfelen. Het is toch
vooral voorbije glorie, ook bij volop zonneschijn. De uitgang van de parkeerplaats voert langs de
linker gevel. De achterkant is gesloopt. Het is veelzeggend. Van de
Schotse auto-industrie rest niet meer dan een historische façade.
■
Van het
linkerdeel van de fabriek is alleen de gevel nog over. De gebouwen erachter zijn
gesloopt.
FEBRUARI
2017
Post uit Schotland. Onze
Nederlandse Schotten sturen een krantenbericht uit de Times van 26
februari
over een nieuwe Schotse autofabrikant. De 48-jarige Andy Entwhistle heeft zijn
eigen autobedrijfje gestart - Raptor - en produceert razendsnelle
sportwagens. Massaproductie is daarbij niet het meest toepasselijk
begrip. Zestien heeft hij er in anderhalf jaar weten te maken en
te verkopen, voor prijzen tussen de
£
18.000 en 50.000.
Aanleiding voor
het krantenartikel is het feit dat de eerste auto nu naar Amerika wordt
geëxporteerd. De ondernemer is nu bezig met de ontwikkeling van een
tweede model, met de typisch Schotse typenaam Glencoe.
FEBRUARI
2018
De
Britse omroep BBC komt met nieuws uit Schotland. Een stel
enthousiastelingen heeft het plan opgevat tot de herschepping van een
kleine Schotse auto die in 1921 werd gepresenteerd door zijn maker James
Skeoch. Hij werkte daarvoor als ontwerper bij Arrol-Johnston. Zijn
cycle car was met een prijs van £180 de goedkoopste auto tijdens de
Scottish Motor Show van dat jaar. Binnen tien minuten was zijn eerste
auto verkocht en al snel had hij de opdracht er nog negen te bouwen.
Zijn werkplaats brandde echter nog in hetzelfde jaar af, wat het einde
van de onderneming betekende. Skeoch was namelijk niet verzekerd voor
brand. Voor zover bekend zijn er in totaal maar twaalf auto's gemaakt,
waarvan er geen één meer over is. Er zijn nog wel enkele originele
onderdelen. Die werden gevonden in het huis van Skeochs zoon Ron, na
zijn overlijden in 2017. Het merk raakte na 1921 al gauw in de
vergetelheid. Alleen enkele Schotse autohistorici wisten van het
bestaan. In Dalbeattie, de plaats waar de auto ooit ontstond, wordt deze
nu opnieuw gemaakt, met behulp van overgebleven ontwerptekeningen. Een
groep plaatselijke knutselaars, hoofdzakelijk gepensioneerden, gaat het
project uitvoeren. De bedoeling is om het wagentje voor het jubileum in
2021 klaar te hebben. Het plaatselijke museum roept iedereen op die
nadere informatie heeft om die te delen.
FEBRUARI
2021
De
coronacrisis heeft enig roet in het eten gegooid. Het is niet gelukt de
Skeoch voor het honderdjarig jubileum in januari 2021 gereed te krijgen.
Maar omdat de feestelijke manifestaties door beperkende maatregelen toch
niet door kunnen gaan, is dat maar een beperkte teleurstelling. Het is
een maand later geworden. In februari komt de auto van de spuiterij en
is klaar om getoond te worden. De initiatiefnemers zijn trots op het
resultaat.
 |
Spontaan bezoek aan een
Imp-reünie
Een toevallige ontmoeting met de pleisterplaats
van de Hillman Imp-liefhebbersclub waar een aantal
bijzondere modellen aanwezig bleek te zijn.
augustus 2017 |
 |
 |
Feest der herkenning
Een vitrine met oude miniatuurauto's (vooral
Dinky Toys)
in het Museum of Childhood
in Edinburgh
brengt de jeugdjaren even terug.
juli 2014 |
 |
 |
Deze ochtend geen uitvaart
Een zeer curieus 'automuseum' in Bo'ness,
waar een begrafenisondernemer helemaal verzot is
op alles wat met James Bond te maken heeft.
juli 2014 |
 |
|